Rookgedrag van huisartsen, specialisten en studenten in Rotterdam, 1989

Onderzoek
H.M. Dekker
A.M.S. Dill
C.W.N. Looman
H.P. Adriaanse
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:1495-8
Abstract

Samenvatting

Uit een onderzoek naar de rookgewoonten en de attitude ten aanzien van roken onder huisartsen in Rotterdam en omgeving, specialisten verbonden aan het Academisch Ziekenhuis Rotterdam, studenten geneeskunde en studenten Beleid en Management Gezondheidszorg van de Erasmus Universiteit Rotterdam blijkt dat 30 van deze populatie tot de groep rokers behoort. Het percentage rokers onder mannelijke huisartsen en studenten BMG is hoger dan dat onder mannen in de algemene bevolking. Het percentage rokers onder de vrouwelijke artsen en studenten is lager dan dat onder de mannelijke; het is ook lager dan dat gevonden onder vrouwen in de algemene bevolking. De kennis van artsen omtrent rookontwenningsmethoden en het verband tussen roken en ziekten laat te wensen over. Studenten geneeskunde zijn weinig geneigd met roken te starten. Dit zal in de toekomst de reeds ingezette dalende tendens in het percentage artsen dat rookt verder versterken.

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, Instituut Maatschappelijke Gezondheidszorg, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Mw.H.M.Dekker en mw.A.M.S.Dill, medisch studenten; ir.C.W.N. Looman, statisticus.

Rijksuniversiteit Limburg, vakgroep Gezondheidsvoorlichting en opvoeding, Maastricht.

Dr.H.P.Adriaanse, onderwijskundige.

Contact mw.H.M.Dekker

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.A.V.
Arnolds

Tiel, augustus 1990,

De artikelen van Dekker et al. en van Waalkens et al. las ik met belangstelling (1990;1495-8). Ik miste echter de ‘ethische factor’ ten aanzien van patiënt en omgeving; een factor die ik het kortst en krachtigst kan neerschrijven door een passage te citeren uit het boek: ‘Brieven en opstellen over Conserverende tandheelkunde’ van dr.C.H.Witthaus, Zahnarzt, dr.D.S., Tandmeester te Rotterdam, waar hij reeds omstreeks 1900 in de inleiding schrijft: ‘Vele patiënten, vooral dames, schuwen de tandheelkundige behandeling, omdat zij den tabaksreuk, die aan de handen, aan den adem, aan de kleederen of in de kamer van den tandarts hangt, niet kunnen verdragen. De rooker maakt zich maar zelden een voorstelling hoe uiterst onaangenaam een zelfs geringe tabakslucht is voor vele niet rookers. Rook daarom nooit in de uren van de praktijk, nòch in Uwe operatie kamer, nòch eindelijk in het costuum dat Gij bij Uw werk draagt. Dat Uw adem niet naar alcohol, naar uien of naar knoflook mag ruiken is een banaliteit die ik niet zou neerschrijven, als ik niet in dit opzicht al zonderlinge ondervindingen had opgedaan’.

Zo (?) de arts in de spreekkamer nalaat te roken en het aantal sigaretten van 10 of meer, over de rest van de dag verdeelt, dan nog verwijs ik naar de handen, de ‘kleederen’ en de adem waar collega Witthaus destijds op doelde.

Boven geciteerde passage welke ik, nu 84 jaar, in mijn studietijd las, maakte zo'n indruk op mij, dat ik nooit tot roken overging.

J.A.V. Arnolds

Rotterdam, september 1990,

Wij danken collega Arnolds voor zijn reactie op ons artikel (1990;1495-8). Het onderdeel ‘patiënt en omgeving’ kwam in onze enquête niet voor. In de enquête werd onder andere wel de mening gevraagd over de uitspraak: ‘het is onaangenaam in de omgeving te zijn van iemand die rookt’. Nog geen derde deel van de rokende artsen was het hier volledig mee eens. Dit illustreert dat het naar alle waarschijnlijkheid nog geruime tijd zal duren voordat alle artsen het voorbeeldige gedrag zullen tonen, zoals door collega Arnolds is geschetst.

De dalende tendens met betrekking tot het voorkomen van roken onder artsen is echter een positieve ontwikkeling. Laten wij erop vertrouwen dat de aankomende generatie artsen niet alleen minder rookt, maar ook meer rekening zal houden met de patiënten en hun omgeving.

H.M. Dekker