Samenvatting
Op 28 april 1997 bracht de Gezondheidsraadcommissie Lood in Drinkwater advies uit aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Volgens dat advies kunnen in Nederland zuigelingen blootstaan aan concentraties lood in het drinkwater die schadelijk zijn voor de gezondheid. Het gaat om zuigelingen die in de eerste 6 maanden flesvoeding krijgen die is aangemaakt met drinkwater uit loden drinkwaterleidingen. Ter bescherming van deze specifieke bevolkingsgroep adviseerde de commissie de norm voor lood in drinkwater te verlagen van 50 tot 10 μg/l en zo spoedig mogelijk de loden drinkwaterleidingen te vervangen.
artikel
In 1995 ontving de Gezondheidsraad een verzoek van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) om haar te informeren over de normstelling voor lood in drinkwater. In het bijzonder wenste de minister inzicht in de mogelijke consequenties van blootstelling aan lood (uitgezonderd die door arbeidsomstandigheden) voor de gezondheid wanneer de vigerende norm voor lood in drinkwater (50 ?g/l) wordt gehandhaafd en wanneer een nieuwe norm (10 ?g/l, zoals voorgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)) zou worden ingevoerd. Ter beantwoording van de adviesaanvraag werd de Gezondheidsraadcommissie Lood in Drinkwater geïnstalleerd, die haar rapport ‘Lood in drinkwater’ op 28 april 1997 heeft aangeboden aan de ministers van VROM en Volksgezondheid, Welzijn en Sport.1 In dit artikel bespreken wij de voornaamste bevindingen.
effecten van blootstelling aan lood
Blootstelling aan lood en de mogelijk schadelijke effecten daarvan voor de gezondheid zijn al millennia het onderwerp van onderzoek en discussie. In 200 v.Chr. maakte de Griekse dichter en geneesheer Nicander melding van klassieke symptomen van loodvergiftiging, zoals loodkoliek, constipatie, bleke gelaatskleur en verlammingsverschijnselen. De Gezondheidsraad besteedde al vroeg in deze eeuw aandacht aan de blootstelling aan lood: in 1908 sprak een commissie van de toenmalige Centrale Gezondheidsraad in een advies haar voorkeur uit voor de installatie van loden drinkwaterleidingen die zijn voorzien van een inwendige coating. Bovendien adviseerde ze, ter voorkoming van hoge concentraties lood in het drinkwater, eerst gedurende korte tijd water uit de kraan te laten stromen en te laten weglopen, en pas daarna water op te vangen om voor consumptie te gebruiken.
Hoeveelheid lood in het bloed
Uit het vele onderzoek bleek telkens weer dat gezondheidsschade kan optreden bij blootstellingsconcentraties waaraan men eerder nog geen schadelijke potentie toekende. Zo schreven Zielhuis en Wibowo in 1978 nog dat voor de algemene bevolking geen noemenswaard risico bestaat indien de concentratie lood in het bloed (de zogenaamde PbB-waarde) niet groter is dan 400 ?g/l.2 De WHO ging ongeveer 15 jaar later verder; haar advies luidde dat een blootstelling die tot een PbB-waarde van 100 ?g/l of meer kan leiden, om gezondheidskundige redenen vermeden zou moeten worden. Het is gebleken dat bij een dergelijke blootstelling effecten op het neurologische en cognitieve vlak kunnen ontstaan bij kinderen. De commissie sloot zelfs niet uit dat dergelijke effecten zich ook al kunnen voordoen bij een blootstelling die PbB-waarden lager dan 100 ?g/l oplevert. Effecten als anemie kunnen ontstaan wanneer de blootstelling leidt tot PbB-waarden van ongeveer 250 ?g/l (bij kinderen). Dat bij PbB-waarden vanaf ongeveer 30 ?g/l een verlaagde activiteit van het enzym ?-aminolevulinezuurdehydratase (ALAD) (betrokken bij de haemsynthese) optreedt, beoordeelde de commissie niet zonder meer als schadelijk voor de gezondheid.
Pasgeborenen
De PbB-waarde van het kind bij de geboorte is een eerste afspiegeling van de lood-achtergrondconcentratie (dat wil zeggen van de concentratie bij de moeder). De commissie gaat uit van de huidige gemiddelde PbB-waarden bij pasgeborenen in Nederland: ongeveer 45 ?g/l. Om te voorkomen dat de waarden bij pasgeborenen stijgen tot boven 100 ?g/l, heeft de WHO een maximaal toegestane blootstellingswaarde afgeleid waarbij PbB-waarden niet stijgen en het lood niet in relatief grotere hoeveelheden in het lichaam wordt opgeslagen. Deze blootstellingswaarde noemde ze de voorlopige aanvaardbare wekelijkse inname (‘provisional tolerable weekly intake’ (PTWI)). Deze ligt, blijkens onderzoek bij zuigelingen, bij een gemiddelde orale blootstelling van 25 ?g per kg lichaamsgewicht (lg) per week. Omdat de PTWI is afgeleid uit onderzoek bij de gevoeligste groep ten aanzien van blootstelling aan lood, zullen, aldus de WHO, bij inachtneming van deze grenswaarde en de daarvan afgeleide, nieuw voorgestelde norm voor lood in drinkwater (10 ?g/l), alle groepen in de samenleving voldoende beschermd zijn tegen een te hoge blootstelling aan lood via drinkwater.
blootstelling
In Nederland wordt de algemene bevolking hoofdzakelijk via de voeding blootgesteld aan lood. Mensen in bepaalde beroepsgroepen, bijvoorbeeld werkers in de metaalindustrie, kunnen hierop een uitzondering vormen. De commissie Lood in Drinkwater heeft de totale blootstelling aan lood van verschillende leeftijdscategorieën in Nederland bepaald door uit te gaan van blootstelling via de voeding en via de ingeademde lucht. Er waren onvoldoende gegevens over blootstelling door inneming van loodhoudende bodem- en huisstofdeeltjes.
De bepaling van de blootstelling via de voeding is gebaseerd op het voedingsadvies uit het Nederlands handboek kindergeneeskunde,3 en op gegevens uit de nationale voedselconsumptiepeiling van 1992,4 in combinatie met cijfers over gemiddelde loodconcentraties in verschillende voedingsproducten. Door uit te gaan van verschillende concentraties lood in het drinkwater kon de commissie verschillende blootstellingsscenario's opstellen. Voor blootstelling via zuigelingenvoeding is gekeken naar de concentraties 10, 25, 35 en 50 ?g/l (tabel 1) en voor blootstelling via de voeding bij kinderen van 1 jaar en ouder en volwassenen is gekeken naar de concentraties 0, 10 en 35 ?g/l (tabel 2). Met het oog op de vraag van de minister zijn de concentraties 10 en 50 ?g/l bestudeerd, respectievelijk de nieuw voorgestelde en de vigerende norm voor lood in drinkwater; 25 ?g/l wordt in de nieuwe richtlijn van de Europese Unie als interim-norm voor lood in drinkwater genoemd. Aan deze norm zou binnen 5 jaar na het van kracht worden van de richtlijn moeten zijn voldaan; 10 jaar daarna moet aan de norm van 10 ?g/l zijn voldaan. De waarde 35 ?g/l acht de commissie representatief voor de gemiddelde loodconcentratie in leidingwater dat via een loden leidingennet wordt aangevoerd of via een koperen leidingennet gedurende een korte periode na installatie, wanneer daarbij gebruik is gemaakt van loodhoudend soldeer. In het algemeen heeft het drinkwater dat in Nederland door de drinkwaterbedrijven vanaf het pompstation wordt geleverd, gemiddeld over het jaar een loodconcentratie van niet meer dan 1 ?g/l.
Inname via voeding en drinkwater
Krijgt een zuigeling borstvoeding of flesvoeding met een gemiddelde concentratie lood van 10 ?g/l, dan is de wekelijkse blootstelling ongeveer 7 ?g/kg lg. Wordt flesvoeding gegeven met een loodconcentratie van 35 ?g/l, dan varieert de gemiddelde wekelijkse blootstelling van de zuigeling in de eerste 6 maanden van 25,9 tot 38,5 ?g lood/kg lg en bedraagt ze in de 7e tot en met de 12e maand tussen 11,9 en 23,1 ?g/kg lg per week. Is de loodconcentratie 50 ?g/l, dan varieert de gemiddelde wekelijkse blootstelling in de eerste 12 maanden van 17,5 tot 54,6 ?g/kg lg (zie tabel 1).
Is de loodconcentratie in het drinkwater 10 ?g/l, dan neemt de bevolking van 1 jaar en ouder via de voeding, het drinkwater inbegrepen, wekelijks naar schatting ongeveer 3,5 ?g lood/kg lg in. Bedraagt de concentratie lood in drinkwater daarentegen 35 ?g/l, dan is de hoeveelheid ongeveer 6 ?g/kg lg per week (zie tabel 2). De bijdrage van het drinkwater aan de totale blootstelling via de voeding is in de geschetste situaties respectievelijk ongeveer 30 en 60.
Inname via de inademing
Bij de schatting van de blootstelling via inademing is de commissie uitgegaan van een gemiddelde concentratie van 0,035 ?g lood per kubieke meter (m3) buitenlucht en een inademingsvolume van 4-6 m3 per dag voor zuigelingen, respectievelijk 6-18 m3 per dag voor volwassenen. Gegevens over de totale geschatte blootstelling via de voeding, het drinkwater en de ingeademde lucht voor de verschillende leeftijdscategorieën, per kg lg zijn in de figuur in beeld gebracht.
Uit de figuur blijkt dat zuigelingen per kg lg relatief de grootste blootstelling aan lood ondervinden; in geval van een loodconcentratie in het drinkwater van 35 ?g/l overschrijdt de blootstelling in de eerste 6 maanden het PTWI-niveau. Zou de loodconcentratie in het drinkwater 50 ?g/l zijn, dan wordt het PTWI-niveau gedurende de gehele zuigelingenperiode overschreden (resultaten niet in de figuur weergegeven). In de figuur is te zien dat 1- tot 4-jarigen wekelijks ongeveer 10 ?g lood/kg lg innemen. De gemiddelde totale blootstelling van personen van 5 jaar en ouder is hooguit 7 ?g/kg lg per week. De blootstelling van zwangeren ligt in dezelfde orde van grootte. De inneming van drinkwater blijkt in verhouding een belangrijke bijdrage tot de totale blootstelling aan lood te leveren, vooral bij zuigelingen die flesvoeding krijgen.
conclusies
Uit de schatting van de totale blootstelling blijkt dat de blootstelling aan lood bij zuigelingen die flesvoeding krijgen het PTWI-niveau (25 ?g/kg lg per week) overschrijdt wanneer het drinkwater een gemiddelde concentratie heeft zoals het water uit loden drinkwaterleidingen (35 ?g/l) of wanneer het een concentratie heeft zoals momenteel nog is toegestaan (50 ?g/l). De PTWI wordt in dergelijke situaties in de eerste 6, respectievelijk 8 levensmaanden als gevolg van de flesvoeding alleen overschreden. Dit betekent dat door toedoen van loden drinkwaterleidingen in Nederland jaarlijks bij ongeveer 11.000 zuigelingen de PTWI wordt overschreden. De commissie is er daarbij van uitgegaan dat het jaarlijkse aantal geboorten ongeveer 196.000 bedraagt en dat 7,5 van het totale aantal huishoudens drinkwater krijgt uit loden drinkwaterleidingen. Tevens is rekening gehouden met gegevens over de leeftijd waarop zuigelingen voor het eerst flesvoeding krijgen (73 krijgt deze in de eerste 6 maanden).
De commissie acht het mogelijk dat bij de kinderen die de PTWI overschrijden de lood-in-bloedwaarden stijgen tot niveaus waarbij is aangetoond dat schade op het neurologische en cognitieve vlak kan ontstaan. Dit hangt wel af van de PbB-waarden van de moeder tijdens de zwangerschap en van de duur en de mate van overschrijding van de PTWI bij het kind. Aangenomen wordt dat de PbB-waarden van de Nederlandse bevolking in het algemeen lager zijn dan 100 ?g/l: recente metingen van PbB-waarden bij pasgeborenen in Groningen,5 en bij kinderen in Rotterdam en Amsterdam,6 leverden gemiddelde waarden tussen 45 en 65 ?g/l op. In 1992 had van de kinderen in de binnenstad van Rotterdam en Amsterdam 6,7 en 2,7 een PbB-waarde hoger dan 100 respectievelijk 150 ?g/l.6 Volwassenen in Groningen bleken in 1994 een gemiddelde PbB-waarde te hebben van ongeveer 48 ?g/l.7 Bij deze waarde verwacht de commissie, in ieder geval bij volwassenen, geen schadelijke effecten ten aanzien van de gezondheid.
aanbevelingen
Om te voorkomen dat de blootstelling van zuigelingen aan lood via flesvoeding de PTWI overschrijdt, adviseert de commissie (evenals de WHO) de norm voor lood in drinkwater te verlagen van 50 ?g/l naar 10 ?g/l. Als belangrijkste oorzaak van loodconcentraties hoger dan 10 ?g/l in het Nederlandse drinkwater ziet de commissie de nog aanwezige loden drinkwaterleidingen en het overigens verboden gebruik van loodhoudend soldeer. De commissie acht sanering van de loden drinkwaterleidingen noodzakelijk om de loodconcentraties in drinkwater tot het gewenste niveau terug te dringen. Omdat de sanering tijd zal vergen, acht ze het gewenst dat voorlichting wordt gegeven aan (aanstaande) ouders die in huizen met loden drinkwaterleidingen wonen. De commissie ziet hier een taak voor de overheid: de doelgroep moet worden aangeraden zuigelingenvoeding niet aan te maken met kraanwater zolang de loden leidingen niet zijn gesaneerd. Er zou bijvoorbeeld geadviseerd kunnen worden kant-en-klare flesvoeding te geven of niet-koolzuurhoudend bronwater bij de aanmaak van flesvoeding te gebruiken. Advisering zou kunnen verlopen via de vroedvrouw, de kraamzorg en het consultatiebureau voor zuigelingen. Verder stelt de commissie voor bestaand voorlichtingsmateriaal van, bijvoorbeeld, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Voorlichtingsbureau voor de Voeding alsmede de voorschriften op de verpakkingen van zuigelingenvoeding aan te passen.
De commissie pleit tevens voor verder onderzoek naar de mate van het gebruik van loodhoudend soldeer bij de aanleg van koperen drinkwaterinstallaties. Onderzoek zou tevens kunnen aantonen in welke mate lood aan het drinkwater wordt afgegeven door materialen als pvc, messing en brons.
In de Gezondheidsraadcommissie Lood in Drinkwater hadden zitting: prof.dr.J.C.S.Kleinjans (bioloog-toxicoloog; Universiteit Maastricht; voorzitter); ir.H.G.M.Bouman (milieuhygiënist; Gezondheidsraad, Rijswijk; secretaris); dr.W.van Dokkum (voedingsfysioloog; TNO Voeding, Zeist); drs.M.Drijver (medisch milieukundige; GGD'en Noord-Holland NW, Haarlem); prof.dr.J.Fernandes (emeritus hoogleraar kindergeneeskunde; Rijksuniversiteit Groningen); drs.P.van den Hazel (medisch milieukundige; GGD'en Gelderland); dr.Th.J.J.van den Hoven (fysisch chemicus; Keuringsinstituut voor Waterleidingartikelen (KIWA), afd. Onderzoek en Advies, Nieuwegein); ir.J.D.van Klaveren (voedingskundige; Dienst Landbouwkundig Onderzoek(DLO)-Rijks-Kwaliteitsinstituut voor land- en tuinbouwproducten, Wageningen); drs.B.Minder (psychonoom; Vrije Universiteit, Amsterdam); prof.dr.Th.J.F. Savelkoul (medisch toxicoloog; Universiteit Utrecht); dr.J.A. Staessen (internist; Katholieke Universiteit, Leuven (België)); dr.W.Verwey (aquatisch chemicus; Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; adviseur); ing.P.C.J.de Vries (biochemicus; ministerie van VROM, Den Haag; adviseur); dr.A.A.E.Wibowo (medisch toxicoloog; Coronel Instituut/ Academisch Medisch Centrum, Amsterdam); mw.dr.J.A.G. van de Wiel (toxicoloog; Gezondheidsraad, Rijswijk; adviseur).
Literatuur
Gezondheidsraad. Commissie Lood in Drinkwater. Lood indrinkwater. Publicatienr 1997/07. Rijswijk: Gezondheidsraad, 1997.
Zielhuis RL, Wibowo AAE. De gezondheidkundige betekenisvan het loodgehalte in het bloed. NedTijdschr Geneeskd 1978;122:793-8.
Brande JL van den, Monnens LAH. Nederlands handboekkindergeneeskunde. Utrecht: Bunge, 1993.
Voorlichtingsbureau voor de Voeding (VoVo). Zo eetNederland, 1992. Resultaten van de voedselconsumptiepeiling 1992. Den Haag:VoVo, 1993.
Duijm F, Meij P van der, Strien AEM van. Lood innavelstrengbloed, een exploratief onderzoek. Tijdschr Soc Gezondheidszorg1995;73:123-7.
Wijnen JH van, Slob R, Jongmans-Liedekerken G, Weerdt DHJvan de, Woudenberg F. Concentraties lood in het bloed van jonge kinderen inNederland. Ned Tijdschr Geneeskd1996;140:1508-12.
Duijm F, Meijer G, Drewes R. Lead water pipes and bloodlead level. Groningen: GGD Groningen Stad en Ommelanden terperse.
(Geen onderwerp)
Rotterdam, april 1998,
Collegae Bouman en Kleinjans schrijven dat de onderzoekscommissie van de Gezondheidsraad het mogelijk acht dat met name bij jonge kinderen de loodniveaus in het bloed kunnen stijgen tot waarden waarbij is aangetoond dat er schade op het neurologische en cognitieve vlak kan ontstaan (1998:658-61). Zuigelingen krijgen soms flesvoeding die is aangemaakt met drinkwater met een te hoge loodconcentratie. Dit zou theoretisch kunnen voorkomen bij 11.000 zuigelingen. Vanzelfsprekend is dan ook de aanbeveling vande commissie (evenals van de Wereldgezondheidsorganisatie) de norm voor lood in drinkwater te verlagen van 50 naar 10 μg/l. Dit kan onder andere bereikt worden door de nog aanwezige loden drinkwaterleidingen te vervangen. Bovendien acht de commissie het gewenst dat voorlichting wordt gegeven aan (aanstaande) ouders die in huizen met loden drinkwaterleidingen wonen om geen kraanwater te gebruiken voor het aanmaken van flesvoeding. Er zou bijvoorbeeld geadviseerd kunnen worden kant-en-klare flesvoeding te geven of niet-koolzuurhoudend bronwater bij de aanmaak van flesvoeding te gebruiken. Al deze aanbevelingen lijken mij zeer waardevol om de theoretische schade voor de zuigeling te beperken. De commissie ziet een taak voor de overheid bij de voorlichting hierover.
De meest voor de hand liggende aanbeveling wordt echter niet genoemd, namelijk het stimuleren van borstvoeding. De commissie heeft immers ook berekend dat wanneer een zuigeling borstvoeding krijgt de gemiddelde wekelijkse blootstelling met ongeveer 7 μg/kg lichaamsgewicht duidelijk lager is dan die bij de met de fles gevoede kinderen. De overheid zal mijns inziens de aanstaande ouders ten eerste sterk moeten aansporen uitsluitend borstvoeding te geven en, wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn, hun in tweede instantie aanraden de voeding niet aan te maken met kraanwater.
Niet alleen in Nederland kampen wij met loden waterleidingen, ook in andere landen zijn er te hoge concentraties van lood, maar ook van aluminium in het kraanwater gemeten (J.R.F.Lorenzo, schriftelijke mededeling, 1994), waardoor zuigelingen onnodig hoge concentraties zware metalen in hun lichaam krijgen. Ook hier is borstvoeding de beste aanbeveling. Het niet noemen van dit zeer voor de hand liggende en ‘natuurzuivere product’ is mijns inziens dan ook een gemiste kans.
(Geen onderwerp)
Rijswijk, mei 1998,
Zoals Rodrigues Pereira zelf al aangeeft, blijkt uit het advies van de Gezondheidsraadcommissie Lood in Drinkwater duidelijk dat de blootstelling aan lood van een zuigeling die moedermelk krijgt lager is dan die van een zuigeling die met kunstmelk wordt gevoed. Er zijn echter ook contaminanten die juist in hogere concentraties in moedermelk kunnen voorkomen dan in kunstmelk, zoals beschreven in het Gezondheidsraadadvies ‘Dioxinen’ uit 1996 en de diverse Moedermelkadviezen uit 1985, 1986 en 1991. Overigens was de Gezondheidsraadcommissie Moedermelk in 1991 van mening dat bij de vergelijking van borstvoeding en kunstvoeding de natuurlijkheid, de hygiëne, de anti-infectie-eigenschappen, de moeder-kindrelatie, de voedingskundige samenstelling en de gewichtsregulatie van het kind dienen te worden betrokken.