Lood in drinkwater: een risico voor zuigelingen met flesvoeding; een Gezondheidsraadrapport

Perspectief
H.G.M. Bouman
J.C.S. Kleinjans
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:658-61
Abstract

Samenvatting

Op 28 april 1997 bracht de Gezondheidsraadcommissie Lood in Drinkwater advies uit aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Volgens dat advies kunnen in Nederland zuigelingen blootstaan aan concentraties lood in het drinkwater die schadelijk zijn voor de gezondheid. Het gaat om zuigelingen die in de eerste 6 maanden flesvoeding krijgen die is aangemaakt met drinkwater uit loden drinkwaterleidingen. Ter bescherming van deze specifieke bevolkingsgroep adviseerde de commissie de norm voor lood in drinkwater te verlagen van 50 tot 10 μg/l en zo spoedig mogelijk de loden drinkwaterleidingen te vervangen.

Auteursinformatie

Gezondheidsraad, Postbus 1236, 2280 CE Rijswijk.

Ir.H.G.M.Bouman, milieuhygiënist.

Universiteit Maastricht, afd. Milieugezondheidkunde, Maastricht.

Prof.dr.J.C.S.Kleinjans, bioloog-toxicoloog.

Contact ir.H.G.M.Bouman

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

R.
Rodrigues Pereira

Rotterdam, april 1998,

Collegae Bouman en Kleinjans schrijven dat de onderzoekscommissie van de Gezondheidsraad het mogelijk acht dat met name bij jonge kinderen de loodniveaus in het bloed kunnen stijgen tot waarden waarbij is aangetoond dat er schade op het neurologische en cognitieve vlak kan ontstaan (1998:658-61). Zuigelingen krijgen soms flesvoeding die is aangemaakt met drinkwater met een te hoge loodconcentratie. Dit zou theoretisch kunnen voorkomen bij 11.000 zuigelingen. Vanzelfsprekend is dan ook de aanbeveling vande commissie (evenals van de Wereldgezondheidsorganisatie) de norm voor lood in drinkwater te verlagen van 50 naar 10 μg/l. Dit kan onder andere bereikt worden door de nog aanwezige loden drinkwaterleidingen te vervangen. Bovendien acht de commissie het gewenst dat voorlichting wordt gegeven aan (aanstaande) ouders die in huizen met loden drinkwaterleidingen wonen om geen kraanwater te gebruiken voor het aanmaken van flesvoeding. Er zou bijvoorbeeld geadviseerd kunnen worden kant-en-klare flesvoeding te geven of niet-koolzuurhoudend bronwater bij de aanmaak van flesvoeding te gebruiken. Al deze aanbevelingen lijken mij zeer waardevol om de theoretische schade voor de zuigeling te beperken. De commissie ziet een taak voor de overheid bij de voorlichting hierover.

De meest voor de hand liggende aanbeveling wordt echter niet genoemd, namelijk het stimuleren van borstvoeding. De commissie heeft immers ook berekend dat wanneer een zuigeling borstvoeding krijgt de gemiddelde wekelijkse blootstelling met ongeveer 7 μg/kg lichaamsgewicht duidelijk lager is dan die bij de met de fles gevoede kinderen. De overheid zal mijns inziens de aanstaande ouders ten eerste sterk moeten aansporen uitsluitend borstvoeding te geven en, wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn, hun in tweede instantie aanraden de voeding niet aan te maken met kraanwater.

Niet alleen in Nederland kampen wij met loden waterleidingen, ook in andere landen zijn er te hoge concentraties van lood, maar ook van aluminium in het kraanwater gemeten (J.R.F.Lorenzo, schriftelijke mededeling, 1994), waardoor zuigelingen onnodig hoge concentraties zware metalen in hun lichaam krijgen. Ook hier is borstvoeding de beste aanbeveling. Het niet noemen van dit zeer voor de hand liggende en ‘natuurzuivere product’ is mijns inziens dan ook een gemiste kans.

R. Rodrigues Pereira
J.A.G.
van de Wiel

Rijswijk, mei 1998,

Zoals Rodrigues Pereira zelf al aangeeft, blijkt uit het advies van de Gezondheidsraadcommissie Lood in Drinkwater duidelijk dat de blootstelling aan lood van een zuigeling die moedermelk krijgt lager is dan die van een zuigeling die met kunstmelk wordt gevoed. Er zijn echter ook contaminanten die juist in hogere concentraties in moedermelk kunnen voorkomen dan in kunstmelk, zoals beschreven in het Gezondheidsraadadvies ‘Dioxinen’ uit 1996 en de diverse Moedermelkadviezen uit 1985, 1986 en 1991. Overigens was de Gezondheidsraadcommissie Moedermelk in 1991 van mening dat bij de vergelijking van borstvoeding en kunstvoeding de natuurlijkheid, de hygiëne, de anti-infectie-eigenschappen, de moeder-kindrelatie, de voedingskundige samenstelling en de gewichtsregulatie van het kind dienen te worden betrokken.

J.A.G. van de Wiel
J.C.S. Kleinjans