Diagnose in beeld (241). Een vrouw met malaise, periodieke koorts en extreme vermoeidheid

Wat is de diagnose?
P.L. Jager
M. Bijl
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:1573
Abstract

Casus

Een 51-jarige blanke vrouw werd opgenomen wegens sinds 6 maanden aanwezige en geleidelijk progressieve klachten van algemene malaise, perioden met koorts, gewichtsverlies en extreme vermoeidheid. Bij lichamelijk onderzoek werden geen afwijkingen gevonden. Wel werden leukocytose en normocytaire anemie vastgesteld. Zowel de BSE als de concentratie C-reactieve proteïne was sterk verhoogd. Oriënterend onderzoek naar diverse autoantilichamen had een negatieve uitslag. Een thoraxröntgenfoto, een ECG en echografie van de bovenbuik brachten geen bijzonderheden aan het licht. Omdat aan een systemische vasculitis, een chronische infectie of een maligniteit werd gedacht, werd positronemissietomografie (PET) verricht met de tracer 18F-fluorodeoxyglucose (FDG) (figuur

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Groningen, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

Afd. Nucleaire Geneeskunde en Moleculaire Beeldvorming: hr.dr.P.L.Jager, nucleair-geneeskundige.

Afd. Interne Geneeskunde: hr.dr.M.Bijl, internist.

Contact hr.dr.P.L.Jager (p.l.jager@nucl.umcg.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Groningen, juli 2005,

In het artikel van Jager en Bijl wordt een patiënte beschreven die na uitgebreid onderzoek bleek te lijden aan arteriitis temporalis (2005:1573). Ik vind het merkwaardig dat in het artikel een palpatie van de A. temporalis niet expliciet vermeld wordt. Bij afwijkende bevindingen had patiënte veel overbodig onderzoek bespaard kunnen blijven. Ook had bij het vermoeden van de ziekte en niet-afwijkende bevindingen bij palpatie van de arterie een biopsie tot de diagnose kunnen leiden.

W.F. Bijkaart

Groningen, september 2005,

Uiteraard heeft collega Bijkaart gelijk met de opmerking dat een afwijkende bevinding bij palpatie van de A. temporalis van groot belang had kunnen zijn voor het stellen van de diagnose. Datzelfde geldt overigens voor andere afwijkende bevindingen bij lichamelijk onderzoek, zoals een souffle over de grote vaten of een verschil van > 10 mmHg in systolische bloeddruk tussen beide armen. Geen van deze verschijnselen was bij patiënte aanwezig; dit hebben wij kort samengevat in de zin: ‘Bij lichamelijk onderzoek werden geen afwijkingen gevonden.’ Het ontbreken van dergelijke onderscheidende gegevens, zowel in de anamnese als bij het lichamelijk onderzoek, leidde tot een uitgebreide differentiële diagnose. Naar onze mening is juist veel diagnostiek voorkomen doordat reeds vroeg in het diagnostische traject positronemissietomografie (PET) is verricht, met het beschreven resultaat. PET geeft ook inzicht in de uitbreiding van de aandoening en leidt daarmee tot een vollediger beeld van de toestand van de patiënt.

P.L. Jager
M. Bijl