De bij toeval gevonden bijniertumor: incidentaloom van de bijnier

Klinische praktijk
A. Hermus
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:1701-5

Tot 15 jaar geleden was het niet eenvoudig afwijkingen van de bijnieren zichtbaar te maken. Sindsdien hebben nieuwe beeldvormende technieken, zoals echografie, computer- en kernspinresonantie-tomografie (respectievelijk CT en MRI) het mogelijk gemaakt de bijnieren op niet-invasieve wijze te visualiseren. De frequente toepassing van deze technieken heeft echter ook een nieuwe ziekte-eenheid geïntroduceerd: de toevallig ontdekte bijniertumor, ook wel genaamd het incidentaloom van de bijnier. Hieronder wordt verstaan een vergroting van een of beide bijnieren, ontdekt tijdens toepassing van genoemde diagnostische technieken bij een patiënt bij wie bij aanvraag van het onderzoek geen aandoeningen van de bijnier(en) werden vermoed.

Incidentie en differentiaaldiagnose

Bij 0,5-1,3 van ale CT-onderzoeken van de bovenbui wordt bij toeval een bijniertumor gevonden.1-5 Het is dus geen zeldzaam fenomeen. Voor het bepalen van het therapeutische beleid is het van belang inzicht te hebben in het vóórkomen van bijnieradenomen en -carcinomen en van andere aandoeningen, die zich kunnen…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Endocriene Ziekten, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Dr.A.Hermus, internist-endocrinoloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Almelo, september 1994,

Met belangstelling hebben wij het artikel van Hermus gelezen (1994;1701-5). Wij willen graag een aanvulling geven met betrekking tot de opmerking dat (myelo)lipomen, cysten en bloedingen in de bijnier(en) een min of meer specifiek computertomografie (CT)-beeld zouden geven. Wellicht geldt dit ook voor de kernspinresonantie-tomografie (MRI)-afbeelding.

Wij hadden onlangs een patiënt, een 51-jarige vrouw, met een symptomatische galsteenaandoening bij wie door middel van echografie een incidentaloom van de rechter bijnier werd vastgesteld. Patiënte was bekend wegens adipositas en hypertensie. Op een CT-scan (en later nog een MRI-scan) werd een beeld gezien, passend bij een myelolipoom van de rechter bijnier. Oriënterend endocrinologisch onderzoek liet een cortisolwaarde zien van 0,67 µmol&sol;l en 0,32 µmol&sol;l, respectievelijk op 8.00 uur en 17.00 uur, bij een adrenocorticotroop-hormoon (ACTH)-waarde < 8 pmol&sol;l. De orale dexamethason-remmingstest (met 1 mg) liet onvoldoende daling van de cortisolwaarde zien (van 0,63 naar 0,21 µmol&sol;l). Bij de intraveneuze dexamethason-remmingstest (7 mg in 7 h) trad eveneens onvoldoende suppressie op. Deze uitslagen passen bij een bijnieradenoom, met in dit geval een subklinisch Cushing-syndroom. Patiënte werd onder steroïdprofylaxe geopereerd, waarbij de galblaas en de rechter bijnier werden verwijderd. Bij pathologisch onderzoek van deze laatste werd een bijnieradenoom gevonden met meerdere myelolipomateuze haardjes.

Myelolipomen bestaan uit vetten en myeloïde weefsel, waarbij van dit laatste alle drie de beenmergcellijnen kunnen voorkomen. Ze kunnen sterk variëren in grootte, van 0,5 cm tot wel 35 cm. Bij obductie wordt in 0,08-0,2&percnt; van de bijniertumoren een myelolipoom gevonden. Over de histogenese bestaat in de literatuur nog geen overeenstemming. Bestaande theorieën zijn dat het ontstaat uit embryonale beenmergresten in het bijnierweefsel, uit een precursor-cel uit het bijnierstroma dan wel dat het berust op metaplasie van bijniercellen. Welke prikkel uiteindelijk de aanzet geeft tot het ontstaan van een myelolipoom blijft onduidelijk. Mogelijk dat endocrinologische veranderingen hier een rol in spelen, waarbij met name ACTH en cortisol worden genoemd.1-3

De combinatie van een myelolipoom met een (subklinisch) syndroom van Cushing wordt wel vaker beschreven in de literatuur.1-4 Meestal betrof het een myelolipoom met hier diffuus doorheen de bijnierschorscellen. Slechts eenmaal was sprake van een echt adenoom,3 zoals bij onze patiënte.

Wij dienen daarom alert te blijven: het (min of meer) specifieke röntgenologische beeld van een myelolipoom mag niet inhouden dat onderzoek naar eventuele endocrinologische activiteit achterwege kan blijven.

H. Timmer
J.C.M. van der Peet
Literatuur
  1. Bennett BD, McKenna TJ, Hough AJ, Dean R, Page DL. Adrenal myelolipoma associated with Cushing's disease. Am J Clin Pathol 1980;73:443-7.

  2. Takaaki I, Kouji A, Kouichi N, Masao H, Shin W, Yasuo K, et al. Two cases of adrenal myelolipoma. Acta Pathol Jpn 1992;42:221-6.

  3. Vyberg M, Sestoft L. Combined adrenal myelolipoma and adenoma associated with Cushing's syndrome. Am J Clin Pathol 1986;86:541-5.

  4. Kanj HA, Noronha J, D'Aguillo AF, Amorosa JK, Amorosa LF. Bilateral adrenal myelolipomas with Cushing's syndrome. JAMA 1988;259:3034-6.