Perinatale sterfte in Nederland: een probleem van velen, een probleem van niemand

Opinie
J.P. Mackenbach
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:409-12
Abstract

In 1986 verscheen in dit tijdschrift een artikel van de huisarts Hoogendoorn, die werkte bij de Stichting Informatiecentrum voor de Gezondheidszorg, waarin hij signaleerde dat de daling van de perinatale sterfte in Nederland achterbleef bij die in andere West-Europese landen. Het perinatale sterftecijfer (de som van doodgeboorte en eersteweeksterfte) bleef in de eerste helft van de jaren tachtig, na decennia van spectaculaire daling, steken op iets boven de 10 overledenen per 1000 geborenen.1

Het artikel riep veel discussie op; sommigen twijfelden aan de betrouwbaarheid van de gegevens, terwijl anderen de auteur bekritiseerden om het verband dat hij suggereerde met het hoge aantal thuisbevallingen in Nederland.2 3 Kranten en televisie besteedden aandacht aan het probleem, maar dit kon niet verhinderen dat de aandacht na enige tijd wegebde zonder dat er iets wezenlijks gebeurde.

De discussie strandde bij gebrek aan goede gegevens over determinanten van perinatale sterfte in verschillende Europese…

Auteursinformatie

Erasmus MC, afd. Maatschappelijke Gezondheidszorg, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Contact Hr.prof.dr.J.P.Mackenbach, sociaal geneeskundige (j.mackenbach@erasmusmc.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Goirle, maart 2006,

De commissie Perinatal Audit van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) kan zich goed vinden in de bijdrage van collega Mackenbach over perinatale sterfte in dit tijdschrift (2006:409-12). Dat geldt in het bijzonder waar Mackenbach stelt dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ‘kennelijk weinig aanleiding’ zag om ‘de vele betrokken instanties in staat te stellen om hun activiteiten op een hoger plan te brengen.’ Hoewel wij de gedachtegang van Mackenbach kunnen volgen dat perinatale sterfte een probleem van velen is, volgen wij hem niet in de conclusie dat het een probleem van niemand is, omdat de coördinatie ontbreekt. In zowel de commissie Verloskunde van het CVZ als de genoemde commissie Perinatal Audit werkten alle direct betrokken beroepsbeoefenaren zeer goed samen. Beide commissies zagen de perinatale sterfte als hun probleem en hebben op de noodzaak van een perinatale audit gewezen respectievelijk de haalbaarheid daarvan getest. In de roep om een landelijke perinatale audit werden zij gesteund door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM),1 en door de Inspectie voor de Gezondheidszorg.2 De inspectie ontbrak dus niet in de discussie. De bijdrage van Mackenbach zien wij eveneens als steun. Gelukkig heeft de minister, al was daar een kamerbreed gesteunde motie voor nodig, na aanvaarding van de bijdrage van Mackenbach in dit tijdschrift, besloten een landelijke perinatale audit mogelijk te maken. Thans vindt overleg plaats tussen de direct betrokken beroepsgroepen, verenigd in de Stichting Perinatale Registratie Nederland, en het RIVM. Het is de bedoeling een efficiënte landelijke perinatale audit te realiseren in fasen, met gebruikmaking van de ervaringen die zijn opgedaan in de Landelijke Perinatal Audit Studie.3 4

J.M.W.M. Merkus
M. Eskes,
Literatuur
  1. Achterberg PW. Met de besten vergelijkbaar? Internationale verschillen in sterfte rond de geboorte. Bilthoven: RIVM; 2005.

  2. Kingma JH. Brief over de Landelijke Perinatal Audit Studie. Den Haag: Staatstoezicht op de Volksgezondheid, Inspectie voor de Gezondheidszorg; 2006.

  3. Eskes M, Diem MT van. Landelijke Perinatal Audit Studie. Diemen: College voor zorgverzekeringen; 2005.

  4. Eskes M, Diem MT van, Merkus JMWM. Landelijke Perinatal Audit. De beroepsgroepen zijn er klaar voor. Tijdschrift voor Verloskundigen. 2005;30:27-30.

Rotterdam, april 2006,

In mijn artikel heb ik de vraag willen beantwoorden hoe het mogelijk is dat Nederland al tenminste 20 jaar lang een flinke achterstand heeft op enkele andere Europese landen waar het de ontwikkeling van de perinatale sterfte betreft. Mijns inziens is de verklaring, dat perinatale sterfte weliswaar een probleem is van velen, maar tegelijk een probleem van niemand. Er is (of was?) in Nederland immers geen instantie die zich verantwoordelijk stelt voor de verlaging van de perinatale sterfte als collectief verschijnsel. Mogelijk is de situatie aan het veranderen: de brief van collega’s Merkus en Eskes geeft wel aanleiding om dat te veronderstellen, bijvoorbeeld waar melding wordt gemaakt van de huidige inzet van RIVM en Inspectie voor de Gezondheidszorg. Ik spreek dan ook graag de hoop uit, dat deze initiatieven zullen bijdragen aan een verlaging van de perinatale sterfte.

J.P. Mackenbach