artikel
Zie ook het artikel op bl. 1888.
Nu vaststaat dat het op de buik te slapen leggen van een baby (‘primaire buikligging’) de kans op een onverwachte dood (wiegendood) 3 tot 7 maal zo groot maakt,1-4 doet zich de vraag voor wat het gevaar is van ‘secundaire buikligging’: het verschijnsel dat een baby zichzelf tijdens een slaapperiode uit rug- of zijligging omdraait en op de buik komt te liggen. Met het toenemen van de leeftijd zijn zuigelingen immers meer en meer in staat zich om te wentelen. Moet men dit zien te voorkomen? En zo ja: vanaf welke leeftijd, tot welke leeftijd en op welke manier?
De stabiliteit van zijligging en rugligging
Men kan een baby op 3 manieren te slapen leggen: op zijn rug, op een zij of op zijn buik. Niet altijd blijft hij dan in diezelfde houding liggen; op alle leeftijden wordt er gedraaid. Onderzoek naar de stabiliteit van de 3 slaaphoudingen heeft het volgende aangetoond:5-7
– Zijligging is de minst stabiele slaaphouding. Reeds in de 1e levensmaand slagen sommige zuigelingen erin van de zij af te draaien, meestal naar de rug, maar soms naar de buik. In de 2e maand is deze vaardigheid sterk toegenomen, en vanaf 3 maanden is het ongewoon als een kind een nacht op zijn zij blijft liggen.
– Rugligging is stabieler, maar ook uit die houding kunnen sommige kinderen zich reeds vroeg omdraaien. In de 2e maand is reeds 4 van een grote groep kinderen hiertoe in staat, in de 3e maand 10 (tabel 1).
– Buikligging is nog stabieler: in de eerste 4 maanden is het een uitzondering wanneer een kind zich vanuit deze houding naar de zij of naar de rug draait.
Dat zuigelingen gemakkelijker van de zij dan van de rug naar de buik draaien, verklaart het feit dat het wiegendoodrisico in zijligging circa 2 maal zo hoog is als in rugligging (95-betrouwbaarheidsinterval: 1,30-4,30).8
Wiegendood in secundaire buikligging
In 2 retrospectieve Nederlandse onderzoeken naar de achtergrond van wiegendood werden over de houding waarin de kinderen voor het laatst waren neergelegd en waarin zij waren gevonden identieke vragen gesteld. Het eerste onderzoek betrof 108 wiegendoodkinderen jonger dan 6 maanden, overleden tussen 1 september 1985 en 1 september 1987; het tweede betrof 222 wiegendoodkinderen jonger dan 2 jaar, overleden tussen 1 januari 1984 en 1 januari 1992.27 Doordat 22 kinderen in beide onderzoeken waren opgenomen, werden in totaal de gegevens onderzocht van 308 kinderen, ongeveer een kwart van het aantal wiegendoodkinderen dat in die 8 jaren in Nederland werd geregistreerd. Van de 308 kinderen waren er 50 in secundaire buikligging overleden (36 jongens en 14 meisjes), van wie 19 op de zij te slapen waren gelegd (de meesten jonger dan 4 maanden) en 31 op hun rug (de meesten minstens 4 maanden oud) (tabel 2).
In alle gevallen veronderstelden de ouders dat hun kind sliep. Er waren 22 gevallen overdag (tussen 10.31 en 22.30 uur) en 28 gevallen 's nachts (tussen 22.31 en 10.30 uur). Van geen van de 50 kinderen was bekend hoeveel tijd er was verlopen tussen het moment van omdraaien en het overlijden.
Het gelaat naar beneden of naar opzij (zie tabel 2).
Er werden 27 kinderen gevonden metneus en mond tegen de onderlaag en 21 kinderen met het gelaat opzij gewend; van 2 kinderen was de exacte stand van het hoofd niet bekend. De beide groepen verschilden in 3 opzichten statistisch significant van elkaar:
– De kinderen die met neus en mond tegen de onderlaag aangetroffen werden, waren gemiddeld jonger dan degenen die werden gevonden met het gelaat opzij (p = 0,046; rangtekentoets van Wilcoxon).
– Onder de 27 kinderen die men aantrof met neus en mond tegen de onderlaag waren er 13 bij wie een dekbed vermoedelijk mede een oorzakelijke rol speelde, terwijl dit bij de 21 kinderen die met het gelaat opzij lagen niet minder dan 17 keer het geval was. Dat een dekbed medeoorzaak was van de wiegendood werd waarschijnlijk geacht indien het hoofd geheel door een dekbed was bedekt of geheel in de hoes van een dekbed was komen te liggen, of als het kind met neus en mond omlaag op een dekbed terecht was gekomen (p = 0,04; exacte toets van Fisher).9
– De ouders van slechts 2 van de 27 kinderen die met neus en mond tegen de onderlaag werden gevonden, hadden ooit eerder hun kind in deze bijzondere slaaphouding zien liggen, terwijl bij 15 van de 21 kinderen in de groep met het gelaat opzij deze slaaphouding door de ouders eerder was waargenomen (p
Multicausaliteit (zie tabel 2).
Zoals verwacht waren er naast de secundaire buikligging andere bekende risicofactoren in het spel: roken door 1 of 2 ouders (27 maal), verkoudheid (19 maal), een sederend hoestmiddel (3 maal), gebruik van een dekbed (36 maal), gebruik van een schapenvacht (1 maal), afwezigheid van een volwassene (49 maal) en extra vermoeienis zoals die zich laat gelden in de nacht na een lange reis of een drukke verjaarsvisite (6 maal).
Met het oog op de mogelijkheid dat het kind zichzelf omdraait naar de buik is vooral de factor ‘afwezigheid van een volwassene’ van belang.10 Welnu: slechts één kind stierf in aanwezigheid van een volwassene, tijdens een autorit; de overige 49 kinderen stierven in een slaapkamer buiten aanwezigheid van een volwassene (41 maal thuis, 2 maal in een ziekenhuis, 6 maal tijdens logeren elders). Zoals bij wiegendood meestal het geval is, had men het kind langere tijd niet gezien of gehoord: overdag gedurende 0,5-4 h (mediaan: 2 h) en 's nachts gedurende 1-14 h (mediaan: 8 h).
Ook de combinatie met een dekbed is hier van betekenis, omdat een baby zich in buikligging veel gemakkelijker dan in rug- of zijligging in lengterichting verplaatst. Onder meer door de genoemde verplaatsing kan hij in zijn 1e en 2e levensjaar bij aanwezigheid van gevaarlijk bedmateriaal in fatale problemen komen.9 Deze verplaatsing in lengterichting doet zich bij oudere zuigelingen veel vaker voor dan bij jongere: zoals uit tabel 2 is af te lezen, hadden alle 27 kinderen van 6 maanden en ouder een dekbed, dat bij niet minder dan 24 vermoedelijk een kwalijke rol heeft gespeeld. Vooral bij de kinderen jonger dan 6 maanden bleek de secundaire buikligging ook zonder dekbed riskant.
Toename
Nadat in Nederland het verband tussen slaaphouding en wiegendood in oktober 1987 bekend was geworden, nam het percentage zuigelingen dat op de buik te slapen werd gelegd hier af van circa 60 voor die tijd naar circa 9 in 1994.11 Dientengevolge daalde de hoge wiegendoodincidentie in primaire buikligging in sterke mate. Tegelijkertijd nam uiteraard het percentage zuigelingen dat op de rug of op een zij werd gelegd toe van circa 40 naar 91. Als gevolg hiervan kwam het aanmerkelijk vaker voor dat kinderen van hun rug of zij naar hun buik konden draaien, waardoor secundaire buikligging evenredig toenam en daarmee verbonden de sterfte aan wiegendood in deze ligging. In de periode tussen 1 maart 1995 en 1 maart 1996 werd in het Europese onderzoek naar wiegendood in Nederland vastgesteld dat circa 50 van de totale Nederlandse wiegendoodincidentie (in 1995 circa 0,3 per 1000 levendgeborenen) plaatsvond in secundaire buikligging.
Deze verschuiving binnen de sterfte aan wiegendood bleek achteraf gezien ook aantoonbaar in het reeds genoemde onderzoek van 222 wiegendoodkinderen: in de periode januari 1984-oktober 1987 was slechts 11 van de 75 wiegendoodkinderen die op hun buik gevonden werden, zelf naar de buik gedraaid, tegenover 27 van de 101 wiegendoodkinderen die in de periode november 1987-december 1991 in buikligging werden aangetroffen (?2-toets: p 7
Preventie van wiegendood in secundaire buikligging
In verband met de multicausaliteit moeten bij de preventie van wiegendood liefst zoveel mogelijk risicofactoren tegelijk worden tegengegaan. Als zodanig worden thans aangemerkt: de baby op de buik te slapen leggen, het kind passief laten roken, onveilig bedmateriaal gebruiken, slaapverwekkende geneesmiddelen toedienen, kunstvoeding geven,12 het kind laten slapen zonder volwassene in dezelfde ruimte,10 en (mogelijk) de baby blootstellen aan overmatige stress en vermoeienis. Om het gevaar van secundaire buikligging tegen te gaan kan men het volgende beleid toepassen:
Baby's uitsluitend op de rug te slapen leggen
Omdat na de 1e week de rugligging een stabielere en daardoor veiligere slaaphouding is dan de zijligging, is rugligging boven zijligging te verkiezen, hetzij vanaf de geboorte, hetzij na ten hoogste 1 tot 2 weken. Het is een goede zaak dat de prevalentie van zijligging die na het ontraden van buikligging eerst toenam, na 1990 duidelijk is afgenomen.11
De veelgehoorde veronderstelling dat rugligging vaker tot aspiratie van maaginhoud of voedsel leidt, wordt door geen enkel onderzoek gesteund. Aspiratie kan zich in elke houding voordoen en kan buitendien een gevolg zijn van het stervensproces; ook kan dit verschijnsel door resuscitatiepogingen worden veroorzaakt. In Nederland is de geregistreerde sterfte aan een fatale aspiratie bij zuigelingen na 1987 afgenomen, gelijktijdig met het afnemen van de buikligging. In de periode 1969-1987 schommelde deze sterfte tussen 17,8 en 5,3 per 100.000 levendgeborenen, in 19881991 bedroeg deze 4,3 en in 1992 1994 2,0.13
De buikligging als slaaphouding beperke men tot de gevallen met een medische indicatie,14 waarbij men extra voorzorgen dient te nemen met betrekking tot onderlaag en toezicht.
Veilig bedmateriaal
Vermoedelijk was een dekbed in 31 van de 50 hier besproken gevallen medeoorzaak van de wiegendood. Indien het bed vrij is van een dekbed (en van ander gevaarlijk materiaal, zoals een schapenvacht, een kussen, een hoofdbeschermer, een slap matras en plastic), is het risico van wiegendood bij secundaire buikligging dan ook een belangrijk stuk kleiner. Dit geldt vooral voor de oudere zuigelingen, die slechts zelden op hun neus en mond liggend worden aangetroffen.
Meer toezicht
Uit het grote wiegendoodonderzoek in Nieuw-Zeeland, het land met de hoogste incidentie van wiegendood, bleek dat de aanwezigheid van een volwassene bij een slapende zuigeling het risico van wiegendood vermindert, onder meer doordat het risicoverhogend effect van buikligging belangrijk wordt afgezwakt.10 Vermoedelijk is dit voor een groot deel toe te schrijven aan het feit dat de volwassene, zeker wanneer die wakker is, tijdig de secundaire buikligging kan opmerken en corrigeren. In hoeverre de aanwezigheid van de ouders ook beschermend werkt als zij slapen, is echter de vraag. Dat wiegendood zeldzaam is in landen en streken waar zuigelingen ook als zij slapen niet alleen worden gelaten, zou mede aan deze gewoonte te danken kunnen zijn.15
Fixatie in zijligging of rugligging
Er zijn verschillende hulpmiddelen bedacht om het naar de buik draaien mechanisch te beletten. Aan een dergelijk hulpmiddel moet men als eisen stellen dat het inderdaad effectief is, dat het geen gevaar oplevert en voor het kind ook niet belastend is, dat het eenvoudig is toe te passen en dat het niet duur is. Wij noemen hier twee hulpmiddelen die in een recent Brits rapport besproken werden,16 en vervolgens een derde dat vermoedelijk alleen in Nederland wordt gebruikt.
– De babyklem. De baby wordt met zijn romp neergelegd tussen twee met een overtrek beklede wiggen (of cilinders of blokken) van vlamvertragend polyurethaan, die door katoenen flappen met klittenband zo aan elkaar worden verbonden dat het kind klem ligt. Anders dan de verpakking aangeeft, kan de klem alleen helpen het kind in zijligging te fixeren en niet in rugligging. Of deze fixatie effectief is, hangt af van de mate van klemmen en van de leeftijd van het kind. Het is onwaarschijnlijk dat de zijligging hiermee tot 6 maanden kan worden verzekerd. Bij verkeerd gebruik is het mogelijk dat een baby met zijn gelaat tegen kunststof komt te liggen.16 De babyklem is in babywinkels te koop onder de naam ‘Prop-A-Bye-Baby’ (Slootman Beheer, Leusden) en kost circa ƒ 50,-. (De bijgevoegde informatie vermeldt overigens ten onrechte dat ‘baby's het veiligst slapen op hun zij’.)
– De babywikkel. De romp van de baby wordt gevat in een circulaire katoenen wikkel van 19 cm breedte, waarvan de twee flappen over de buik vrij strak met klittenband worden verbonden en voor de zekerheid ook met een veiligheidsspeld (met veiligheidskapje) aan de kleding worden vastgezet. Aan de onderkant is deze wikkel stevig vastgenaaid aan een bredere en langere wikkel, eveneens van katoen, waarvan de beide flappen om het matras worden geslagen en ook weer met klittenband aan elkaar worden vastgezet. De baby wordt tot de leeftijd van 5 maanden door de gesloten wikkel min of meer gefixeerd, naar keuze op de rug of op een zij. De babywikkel is alleen effectief indien deze strak genoeg wordt vastgezet, en alleen gedurende de slaap en de eerste momenten na ontwaken. Of het inwikkelen de ademhaling kan hinderen is niet bekend, maar gevaar voor verstikking kan dit materiaal niet opleveren. Voor oudere baby's is een groter formaat in de handel, dat niet meer bedoeld is ter preventie van wiegendood, maar als een hulpmiddel om kinderen rustiger te laten slapen.16 De babywikkel is een Nieuw-Zeelands product: ‘Sleeptime Safety Sleepwrap, size 1’ (Safety Sleep NZ Ltd., Takanini, Nieuw-Zeeland); de kosten liggen boven de ƒ 100,-.
– De babyslaapzakriem. Een babyslaapzak met armsgaten wordt op het matras met onderlaken gefixeerd door middel van een nylon kofferriem, die door de armsgaten en onder de harde onderlaag (hout, hardboard) van het matras wordt geleid en vervolgens zeer stevig wordt aangetrokken en met een kliksluiting wordt gesloten. Deze voorziening kan gemakkelijk worden losgemaakt indien slaapzak of beddengoed verschoond moeten worden, maar blijft overigens intact. Men legt de baby op zijn rug in de slaapzak, die daarna met een ritssluiting van boven naar beneden wordt gesloten. Het kind zelf wordt dus niet bekneld of geklemd, het behoudt enige bewegingsvrijheid, maar kan niet omrollen. Dit goedkope hulpmiddel is tot een leeftijd van minstens 8 maanden effectief. Voor de veiligheid is het essentieel dat de riem niet alleen onder het matras, maar ook onder de harde onderlaag wordt doorgevoerd en de eerste keer zeer stevig wordt aangetrokken. Een goede kofferriem is die van ‘Travel Shop’ (lengte verstelbaar van 100 tot 180 cm, 5 cm breed, nylon, kliksluiting; prijs: ƒ 14,50, verkrijgbaar bij de ANWB).
Van de 3 beschreven hulpmiddelen heeft het laatste dus de voordelen dat het kind zelf niet wordt ingewikkeld of vastgezet, dat het omdraaien zeker wordt verhinderd, dat het leeftijdsbereik groot genoeg is en dat de kosten gering zijn.
Vanaf welke leeftijd?
Een dergelijke fixatie van de babyslaapzak is onzes inziens te overwegen voor ieder kind dat in de eerste 6 maanden overdag of 's nachts heeft laten zien dat het in staat is, of bijna in staat is, van de rug naar de buik om te rollen; de maatregel is vooral belangrijk indien er geen volwassene aanwezig is in de ruimte waarin het kind slaapt. Wil men met zekerheid het risico vermijden dat dit omrollen het eerst tijdens een slaapperiode gebeurt, dan zal men de baby reeds voordien in een gefixeerde babyslaapzak te ruste moeten leggen.
Tot welke leeftijd?
Zoals eerder uiteengezet is, doet wiegendood in secundaire buikligging zich vanaf 6 maanden meestal voor bij kinderen met een dekbed. Daarom is het de vraag of men ook voor oudere kinderen fixatie in rugligging moet aanbevelen als men weet dat het bed veilig is. Maar het is ook zo dat de fixatie zonder enig bezwaar voor het kind langer kan worden voortgezet, hetgeen zeker te overwegen is bij aanwezigheid van andere risicofactoren voor wiegendood, of indien de ouders zich zeer bezorgd tonen. Zeker als de ouders met het fixeren van de slaaphouding ophouden, is het zaak dat zij de andere voorwaarden voor het veilig laten slapen van hun kind zoveel mogelijk hebben vervuld.
Op grond van voorhanden gegevens kan geschat worden dat zich jaarlijks in Nederland thans circa 10 tot 15 gevallen van wiegendood in secundaire buikligging voordoen. Deze incidentie is van dezelfde orde van grootte als die van ernstige bloedingen door vitamine K-deficiëntie in de eerste 3 levensmaanden vóór de invoering van de vitamine K-profylaxe; ook is de incidentie vergelijkbaar met die van fenylketonurie (PKU). Preventie lijkt goed mogelijk, waarbij naast elkaar de volgende maatregelen het meest in aanmerking lijken te komen: na de eerste 1 à 2 weken kinderen uitsluitend op hun rug te slapen leggen, alleen veilig bedmateriaal gebruiken, ervoor zorgen dat een volwassene aanwezig is en gebruikmaken van een babyslaapzak welke gefixeerd is met een riem die onder de vaste onderlaag van het ledikant wordt doorgehaald; dit laatste als een maatregel voor zuigelingen die in hun eerste halfjaar doen vermoeden of hebben laten zien dat zij van de rug naar de buik kunnen omdraaien.
Literatuur
Jonge GA de, Engelberts AC, Koomen-Liefting AJM, KostensePJ. Cot death and prone sleeping position in the Netherlands. BMJ1989;298:722.
Engelberts AC. Cot death in the Netherlands. Anepidemiological study. Amsterdam: VU University Press, 1991.
American Academy of Pediatrics Task Force on InfantPositioning and SIDS. Positioning and SIDS. Pediatrics1992;89:1120-6.
Department of Health. Report of the Chief MedicalOfficer's Expert Group on the sleeping position of infants and cotdeath. London: Her Majesty's Stationery Office, 1993.
Hassall IB, Vandenberg M. Infant sleep position: a NewZealand survey. N Z Med J 1985;98:97-9.
Nolting HD. Die Prävalenz der Schlaflagen undMerkmale der Schlafumgebung und des Schlafverhaltens von Säuglingen.Ergebnisse einer Umfrage in drei Bundesländern. Berlin: Institutfür Sozialmedizin und Epidemiologie des Bundesgesundheitsamtes,1992.
Jonge GA de, Kostense PJ, Pieterson I. Prävention desplötzlichen Kindstodes. In: Trowitzsch E, Schütter B, Andler W,editors. Der plötzliche Kindstod. Prävention des SID. Berlin:Acron, 1993.
Mitchell EA, Scragg R, Stewart AW, Becroft DMO, Taylor BJ,Ford RPK, et al. Results from the first year of the New Zealand cot deathstudy. N Z Med J 1991;104:71-6.
Jonge GA de. Dekbed vormt risicofactor voor wiegedood.Ned Tijdschr Geneeskd1994;138:2138-41.
Scragg RKR, Mitchell EA, Stewart AW, Ford RPK, Taylor BJ,Hassall IB, et al. Infant room-sharing and prone sleep position in suddeninfant death syndrome. Lancet 1996;347:7-12.
Burgmeijer RJF, Jonge GA de. Slaaphouding en toedekkenvan zuigelingen in het najaar van 1994.Ned Tijdschr Geneeskd 1995;139:2568-71.
Mitchell EA, Stewart AW, Ford RPK. Bottle feeding and thesudden infant death syndrome letter. BMJ1995;311:122-3.
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Overledenennaar doodsoorzaak, leeftijd en geslacht in het jaar 1969. Serie A1. Voorburg:CBS, 1970-1996.
Gantley M, Davies DP, Murcott A. Sudden infant deathsyndrome: links with infant care practices. BMJ 1993;306:16-20.
Engelberts AC, Jonge GA de. Choice of sleeping positionfor infants: possible association with cot death. Arch Dis Child 1990;65:462-7.
Ferguson A. Sleep supports for babies. London: ChildAccident Prevention Trust, 1995.
(Geen onderwerp)
Zwolle, oktober 1996,
Met zorg lazen wij het artikel van De Jonge et al. (1996;1890-4). Wij zijn onder de indruk van de daling van het aantal gevallen van wiegendood sinds het advies gegeven wordt baby's in rugligging te slapen te leggen. In combinatie met de aandacht voor de overige risicofactoren (beddengoed, roken, stress) is onzes inziens het maximum bereikt aan preventieve maatregelen voor het doorsnee Nederlandse kind.
Het stuit ons tegen de borst om alle kinderen standaard vast te leggen in hun bedjes met de door De Jonge et al. geadviseerde riemen. Sinds de aanbeveling om kinderen in rugligging te slapen te leggen, merken wij dat er meer kinderen zijn die moeite hebben met het omrollen, ondanks het advies om wakkere kinderen regelmatig op de buik te leggen. Aangezien jonge zuigelingen het grootste deel van de dag in hun bedje doorbrengen, vrezen wij dat fixeren in rugligging hun psychomotorische ontwikkeling niet ten goede zal komen.
Terecht merken de auteurs op dat de meeste gevallen van overlijden zich voordoen tijdens de afwezigheid van een volwassene. Aangezien het voor volwassenen onmogelijk is om voortdurend het kind in de gaten te houden, betekent dit noodzakelijkerwijs dat het kind de meeste tijd van de dag gefixeerd zal worden. De bezorgdheid van de ouders, zoals De Jonge et al. beschrijven, zal hiertoe bijdragen. Dezelfde bezorgdheid zou ouders ertoe kunnen verleiden het kind ook in huis in een verplaatsbaar autostoeltje te laten slapen (prima fixatie) of het kind tot in de peuterleeftijd gefixeerd te slapen te leggen.
Wij zouden willen voorkomen dat de slaapgewoonten in Nederland weer even rigide worden als in de tijd van het inbakeren.
(Geen onderwerp)
Oegstgeest, oktober 1996,
In ons artikel wordt zeker niet bepleit om ‘alle kinderen standaard in hun bedjes vast te leggen’, maar, zoals wij schreven, om fixatie van de babyslaapzak te overwegen indien een kind zonder toezicht is en reeds in de eerste zes maanden heeft laten zien dat het in staat of bijna in staat is zelf van de rug naar de buik om te rollen. Ook aan ouders die hiervoor angst hebben, bijvoorbeeld na een geval van wiegendood in hun gezin, is deze maatregel in overweging te geven. Is dit een overdreven advies, nu wiegendood in secundaire buikligging ook in absolute zin zo is toegenomen?
Het is mogelijk dat kinderen die op hun buik slapen wat eerder zijn met kruipen en staan, zoals het ook denkbaar is dat kinderen die op hun rug slapen wat eerder zijn met de fijne motoriek van hun handen, maar er is ons geen onderzoek bekend waarin deze veronderstellingen goed getoetst zijn. De vrees dat zuigelingen die op hun rug liggen daarvan schade in hun ‘psychomotorische ontwikkeling’ zouden ondervinden, is onzes inziens ongegrond.
Wiegendood doet zich vrijwel uitsluitend voor tijdens een slaapperiode en de preventie ervan richt zich dan ook op de slaapsituatie. Indien er zelfs overdag geen toezicht is op een slapende jonge zuigeling van wie men weet of vermoedt dat deze in staat is zich van de rug naar de buik om te draaien, is de beschreven fixatie van de babyslaapzak door middel van een strakke riem onder hardboard- of lattenbodem door, een veilige mogelijkheid. Fixatie van de baby zelf in een autozitje zal dan (buiten de auto) niet nodig zijn.