Het post-'whiplash'-syndroom

Klinische praktijk
L.H.Th.S. Kortbeek
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:264-7
Download PDF

artikel

Zie ook het artikel op bl. 279.

‘Ik heb “whiplash”, dokter!’ Na deze mededeling, eventueel in woorden van gelijke strekking, vertelt de patiënt dat hij nu al ruim een jaar veel last heeft van bewegingsbeperking en pijn in de nek sinds hij in een stilstaande auto van achteren werd aangereden. Welke hulpverlening is hier de juiste? Daaraan gaat de vraag vooraf: Hoe komt het dat deze patiënt nu nog deze klachten heeft? Tevens is het van belang of een dergelijke ontwikkeling kan worden voorkómen.

Het woord whiplash wordt in dit artikel gebruikt omdat het een algemeen gangbare term is. Bedoeld wordt een gebeuren waarbij plotselinge overmatige acceleratie optreedt van het hoofd ten opzichte van de romp. De mechanische bijzonderheden, letsels, klachten, diagnostiek en therapie zijn in dit tijdschrift en in andere literatuur besproken.1-12 De term ‘post-whiplash-syndroom’ is gekozen naar analogie van de term ‘postcommotioneel syndroom’. Ook daarbij gaat het om een reeks van min of meer regelmatig gecombineerd vóórkomende klachten en verschijnselen na een ongeval, zonder evenredigheid van de aard en de ernst van de klachten met de aard en de ernst van het ongeval.

Het post-whiplash-syndroom

Het post-whiplash-syndroom kan worden gedefinieerd als een geheel van hinderlijke gewaarwordingen, in het bijzonder pijn, meestal gepaard gaande met gestoorde bewegingen die samenhangen met de nek, geruime tijd na een cervicaal acceleratie-ongeval, zonder dat een organisch bepaalde verandering van structuur of functie bij onderzoek wordt gevonden.

Direct na het ongeval is de patiënt meestal niet bewusteloos geweest, hoogstens even confuus, is hij zelf uit de auto gestapt en heeft hij ter plekke rondgelopen en regelingen getroffen, aanvankelijk met weinig of geen klachten. Na enige uren en vaak de volgende ochtend zijn er wel duidelijke klachten. Vaak wordt de dokter niet dezelfde dag geraadpleegd. De klachten betreffen pijn en gestoorde bewegingen vooral van de nek en vaak ook van het hoofd, de bovenste extremiteiten en de rug. Er kan een polymorf geheel van bijkomende klachten zijn, zoals tintelingen, duizeligheid en andere ongewone gewaarwordingen, vasovegetatieve klachten, moeheid, veranderingen in gedrag, stemming, psychisch functioneren, slaap, en in algehele vitaliteit. In de voorgeschiedenis is er bij een belangrijk deel van de patiënten sprake van emotioneel belastende ervaringen en psychische problemen. Herhaaldelijk zijn er veel medische onderzoekingen en soms ingrepen geweest. Na het ongeval worden vaak vele medische en paramedische hulpverleners geconsulteerd. Vaak verbinden de patiënten vergaande consequenties aan de klachten, achten hun beroepsmatige werkzaamheden te zwaar en functioneren ook in hun particuliere bestaan in zeer beperkte mate.

Het lichamelijk onderzoek levert meestal niet meer op dan het bestaan van drukpijn op verschillende spieren en vooral op de aanhechtingen daarvan, beperkte uitvoering van actieve bewegingen, pijn met soms actief spierverzet bij passieve bewegingen en in rust overmatig gespannen spieren. Er kan een dwangmatige houding zijn van het hoofd. Er is geen neurologische uitval. Radiologisch onderzoek van de halswervelkolom met functie-opnamen is nodig om na te gaan of er een ligamentair letsel is, dat bij de routinematige opnamen gemist kan worden.13 De interpretatie is moeilijk en soms wordt te lichtvaardig de diagnose bandverscheuring gesteld. Er is geen indicatie voor computertomografisch onderzoek of kernspinresonantietomografie indien de reeds genoemde onderzoekingen geen letsel aantonen.14 Sommigen verrichten evenwichtsonderzoek of elektrofysiologisch onderzoek.15 Het staat echter niet vast dat de bij deze onderzoekingen gevonden afwijkingen duiden op een verandering van structuur of functie als gevolg van het ongeval. Er is geen onderzoek gepubliceerd over een eventuele samenhang tussen afwijkende onderzoekbevindingen en pathologisch-anatomisch vastgestelde traumatische afwijkingen van het zenuwstelsel. Ook voor deze onderzoekmethoden is er als regel geen indicatie.

De hulpverlening kan zich geheel binnen de eerstelijnsgezondheidszorg afspelen.

Pathogenese

Een post-whiplash-syndroom komt tot stand door een samengaan of een opeenvolging van somatische en psychosociale verschijnselen. Het is een multiconditioneel bepaald chronische-pijnsyndroom dat niet kan worden begrepen met uitsluitend somatische of uitsluitend psychosociale begrippen. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de factoren die het ontstaan en de factoren die het voortbestaan van de klachten conditioneren. Terwijl de klachten in grote trekken gelijk blijven, verandert het substraat van de klachten geleidelijk van myotendogene stoornis in psychosociaal probleem. De persoonlijke geaardheid en vicieuze cirkels conditioneren het voortbestaan van de klachten, nadat traumatische afwijkingen van lichamelijke structuren of functies zijn verminderd of verdwenen. Dit proces wordt wel fixatie van de klachten genoemd.

Het ontstaan van de klachten is het gevolg van een distorsie van de nek door overmatige beweging. Eén of meer spieren, pezen, banden of gewrichtskapsels worden overrekt, waarbij de ‘continuïteit van de structuren als geheel weliswaar intact blijft, maar een groter of kleiner deel van de afzonderlijke vezels wordt verscheurd, zodat extravasaties en ontstekingsreacties ontstaan. Soms pas na enige tijd, afhankelijk van het tempo van de hematoomvorming en de ontstekingsreacties, ontstaan pijn en bewegingsbeperking. Meestal verlopen enige weken of maanden voordat de klachten weer zijn verdwenen. Het langer voortbestaan van de klachten wordt geconditioneerd door somatische en psychosociale vicieuze cirkels zodat een post-whiplash-syndroom ontstaat.

Er bestaan verschillende chronische-pijnsyndromen zonder relevant nociceptief substraat waarvan de pathogenese overeenkomt met de onderhavige,16 bijvoorbeeld chronische lumbago en spanningshoofdpijn.

Verschijnselen

Somatische vicieuze cirkel

De door de distorsie veroorzaakte pijn wordt meestal door verschillende houdingen en bewegingen beïnvloed. Door een antalgische houding en gedrag wordt deze verergering tegengegaan. Hiervoor worden delen van het bewegingsapparaat gebruikt die niet zijn getroffen door het primaire letsel. De langdurige en vaak krampachtige activiteit van deze spieren kan zelf een bron van secundaire pijn en bewegingsbeperkingen worden. Men heeft gewezen op stoornissen van de doorbloeding en van de afvoer van metabolieten door de voortdurende spiercontracties; ook kunnen lokale pijnlijke verhardingen van de spieren en overbelasting van de peesaanhechtingen ontstaan.17

Er zijn verschillende vormen van terugkoppeling beschreven die ertoe leiden dat pijn zichzelf in stand houdt. Genoemd zijn reflexen op het niveau van het myelum waardoor spierspasmen de contractietoestand van de spieren onderhouden,17 verhoogde sympathicusactiviteit waardoor de gevoeligheid van de perifere nociceptoren wordt verhoogd,18 en perifere interactie tussen de afferente nociceptieve vezels en de efferente sympathische vezels.19

Er zijn neurologische mechanismen beschreven ter verklaring van affectieve invloeden. Centraal staan daarbij descenderende inhiberende systemen, die vanuit supraspinale centra, zoals de grijze stof rondom de aqueduct, de nociceptieve prikkelverwerking in het myelum modificeren. De affectieve effecten van gewaarwordingen zouden de betrokken supraspinale centra beïnvloeden. Afhankelijk van de activiteit van de supraspinale systemen, die de nociceptie modificeren, is de pijngewaarwording meer of minder intensief en komen terugkoppelingen, die de pijn onderhouden, meer of minder gemakkelijk tot stand.20

Psychosociale vicieuze cirkel

Het is een ervaringsfeit dat sommige personen pijn zeer intensief ervaren, beleven en uiten. Karakterologische geaardheid en leerprocessen hebben grote invloed. Eigen en andermans ervaringen, voorstellingen en verwachtingen kunnen een sterk affectief beladen betekenis aan de pijn verlenen. Bij de pijnbeleving en het pijngedrag speelt de totaliteit van de mens mee, soms remmend, soms als een krachtig klankbord.

De interactie tussen een patiënt, zijn naasten, zijn hulpverleners en de maatschappij kan ertoe bijdragen dat eenmaal bestaande klachten effecten hebben die het voortbestaan van de klachten bevorderen, zodat een vicieuze cirkel ontstaat. Een ongevalsslachtoffer krijgt de sociale status van patiënt met de daaruit voortvloeiende rechten en plichten, zoals recht op een uitkering en voorzieningen, aanspraak op medische hulp, ontheffing van allerlei persoonlijke en zakelijke verplichtingen. In de literatuur is veel aandacht besteed aan de veronderstelling dat een openstaande claim op schadevergoeding en de maatschappelijke positie (werknemer of zelfstandig ondernemer) een stimulerend effect zouden hebben op het voortbestaan van de klachten.21-24 De emotionele en relationele consequenties van de status van patiënt met de ervaren aandacht, bezorgdheid en hulpvaardigheid kunnen evenzeer een belangrijke ziektewinst betekenen en de klachten bestendigen.

De patiënt heeft een sociaal rolgedrag. Men herkent hem aan een leefwijze met veel rustperioden, medicijngebruik, een halskraag, aangepaste stoel of auto, frequente bezoeken aan hulpverleners en uitgebreide gesprekken over een en ander. Dit kan zich tot een cultuur ontwikkelen en soms identificeert de patiënt zich geheel met de rol van ongevalsslachtoffer.

Het rolgedrag van de patiënt induceert rolgedrag bij zijn naasten en zijn hulpverleners en wordt daardoor bevestigd. Soms neemt het induceren de proporties aan van manipuleren. Veel medicamenten, halskragen en reeksen fysiotherapeutische behandelingen zouden niet worden voorgeschreven zonder de aandrang van de patiënt. Het voorschrijfgedrag van de arts bevestigt de status van de patiënt en kan een operant conditionerend effect hebben.25

De patiënt is niet alleen in zijn huidige status en rol, maar ook uit zijn gewone status en functioneren. Bij het weer overgaan van de ene naar de andere status kan er belangrijke reïntegratieproblematiek ontstaan. Reïntegratie is altijd nodig als men ‘er uit’ is geweest, ook voor een gezonde persoon op maandagmorgen en na een vakantie. Reïntegratie vergt meer inspanning dan het volhouden van een steady state. Reïntegratie wordt nog moeilijker als iemand, toen hij nog ‘er in’ was, zich daar helemaal niet zo prettig bij voelde, bijvoorbeeld omdat hij zijn taak te zwaar vond, niet aan kon of omdat er andere spanningen waren. Als iemand de last van de reïntegratie als te zwaar ervaart of als zich andere emotionele spanningen voordoen, komt het gemakkelijk tot somatisatieverschijnselen en daarmee tot een medische uitweg uit het spanningsveld. Bij iemand die een cervicaal acceleratie-ongeval heeft doorgemaakt en vertrouwd is met het daarna volgend klachtenpatroon, ligt het voor de hand dat de somatisatie tot dezelfde klachten leidt. Daarmee sluit zich weer een vicieuze cirkel.

De hulpverlening

De behandeling van iemand met een distorsie van de nek is tevens de preventie van een post-whiplash-syndroom. De hoeksteen van de behandeling is het regisseren van de wijze waarop de patiënt zijn klachten beleeft en met zijn lichaam omgaat. Een spoedig anamnestisch, lichamelijk en radiologisch onderzoek dient gevolgd te worden door een uitvoerige explicatie van de klachten. Het moet voor de patiënt duidelijk zijn dat de arts zijn klachten accepteert, inzicht heeft in zijn toestand en met aandacht en kennis van zaken behandelt. In de acute fase gaat het er om de gekwetste structuren te ontzien en de gelegenheid tot herstel te geven zonder de patiënt te laten vervallen in een krampachtige antalgische houding en gedrag, waardoor hij pijn vermijdt, maar zichzelf op den duur ook pijn bezorgt. Zorgvuldige en herhaalde instructie inzake houding en beweging door de behandelende arts is nodig vanaf het begin. De eerste dagen kan het gebruik van analgetica en spierrelaxantia nuttig zijn, terwijl applicatie van ijs wordt aanbevolen. Een halskraag verdient geen aanbeveling, omdat gunstig effect ervan niet is aangetoond. In een prospectief onderzoek hielden patiënten met een halskraag langer klachten dan vergelijkbare patiënten zonder een halskraag.26 Als toch een halskraag wordt toegepast, dient de tijdsduur daarvan beperkt te zijn.

Na enige dagen dienen pogingen te worden aangemoedigd om het gewone patroon van houdingen en bewegingen te herkrijgen, aanvankelijk nog strikt binnen de pijngrens. Na enige weken dienen actieve bewegingen over het volle bereik te worden aangemoedigd, ook al treedt daarbij pijn op. De nadruk dient erop te liggen dat de patiënt vooral zichzelf moet behandelen in plaats van zich te laten behandelen. Krampachtigheid moet worden vermeden. De patiënt moet weten dat het grootste deel van de patiënten geheel herstelt, maar dat daarvoor vaak geruime tijd nodig is.

In ons huidige cultuurpatroon vindt bij klachten over het bewegingsapparaat vaak spoedig verwijzing plaats naar een fysiotherapeut. Daartegen bestaat na een cervicaal acceleratie-ongeval geen bezwaar, mits de therapeut zich opstelt als bewegingstherapeut en een individueel aangepast oefenprogramma met instructie inzake houding en beweging verzorgt met de reeds genoemde doelstelling. Dit kan niet worden vervangen door fysiotherapie in de strikte zin van het woord, in de vorm van toepassing van golven en stralen, waarbij de patiënt passief blijft.

Door sommige artsen worden allerlei blokkades en manipulaties toegepast, die blijk geven van veel therapeutische inventiviteit en van technisch meesterschap wat de naald of de thermische sonde betreft. Maar blokkeren leidt meestal niet tot cureren. Er is veel publiciteit gegeven aan dergelijke behandelingen, waardoor bij het publiek verwachtingen zijn gewekt en de patiënt soms grote druk op de behandelende arts uitoefent om verwezen te worden.

Niet zelden is er een iatrogeen moment bij een post-whiplash-syndroom. Herhaaldelijk ontwikkelt zich afhankelijkheid en kan de patiënt niet meer zonder de therapeut bij een exacerbatie van de klachten.

Bij de patiënt ‘met whiplash’ onttrekt het beloop zich vaak aan de medische invloed. De oorzaak daarvan ligt niet zozeer in de nek, als wel in de patiënten en de artsen.

Literatuur
  1. Braakman R. Whiplash.Ned Tijdschr Geneeskd 1976; 120:1634-40.

  2. Jongkees LBW. Cervicaal zweepslagsyndroom (whiplash).Ned Tijdschr Geneeskd 1981; 125:1817-9.

  3. McKenzie JA, Williams JF. The dynamic behaviour of thehead and cervical spine during ‘whiplash’. J Biomech 1971; 4:477-90.

  4. Macnab I. The ‘whiplash syndrome’. Orthop ClinNorth Am 1971; 2: 389-403.

  5. Clemens HJ, Burow K. Experimentelle Untersuchungen zurVerletzungsmechanik der Halswirbelsaule beim Frontal- und Heckaufprall. ArchOrthop Unfallchir 1972; 74: 116-45.

  6. Sano K, Nakamura N, Hirakawa K, Hashizume K. Correlativestudies of dynamics and pathology in whip-lash and head injuries. Scand JRehabil Med 1972; 4: 47-54.

  7. Hohl M. Soft-tissue injuries of the neck in automobileaccidents. J Bone Joint Surg (Am) 1974; 56: 1675-82.

  8. Norris SH, Watt I. The prognosis of neck injuriesresulting from rear-end vehicle collisions. J Bone Joint Surg (Br) 1983; 65:608-11.

  9. Deans GT, Magalliard JN, Kerr M, Rutherford WE. Necksprain – a major cause of disability following car accidents. Injury1987; 18: 10-2.

  10. Harriton MB. The whiplash handbook. Springfield, Ill:Thomas, 1989.

  11. Maimario C. Neck sprains after car accidents. Br Med J1989; 299: 123.

  12. Pearce JMS. Whiplash injury: a reappraisal. J NeurolNeurosurg Psychiatry 1989; 52: 1329-31.

  13. Braakman R, Penning L. The hyperflexion sprain of thecervical spine. Radiol Clin (Basel) 1968; 37: 309-20.

  14. Meydam K, Sehlen S, Schlenkhoff D, Kiricuta JC, Beyer HK.Kernspintomographische Befunde beim Halswirbelsäulentrauma. ROFO 1986;145: 657-60.

  15. Toglia JU. Vestibular and medico-legal aspects of closedcraniocervical trauma. Scand J Rehabil Med 1972; 4: 126-32.

  16. Commissie van de Gezondheidsraad. Advies inzakepijnbehandeling. 's-Gravenhage: Gezondheidsraad, 1986.

  17. Foreman SM, Croft AC. Whiplash injuries – Thecervical accelerationdeceleration syndrome. Baltimore: Williams &Wilkins, 1988.

  18. Cousins MJ. Introduction to acute and chronic pain:implications for neural blockade. In: Cousins MJ, Bridenbaugh PO, eds. Neuralblockade. 2nd ed. Philadelphia: Lippincott, 1988.

  19. Lücking CH, Thoden U, Zimmermann M. Nervenschmerz.Stuttgart: Fischer, 1988.

  20. Bonica J. Neurophysiologic and pathologic aspects ofacute and chronic pain. Arch Surg 1977; 112: 750-61.

  21. Farbman AA. Neck sprain; associated factors. JAMA 1973;223: 1010-5.

  22. Gotten N. Survey of one hundred cases of whiplash injuryafter settlement of litigation. JAMA 1956; 162: 865-7.

  23. Merskey H. Psychiatry and the cervical sprain syndrome.Can Med Assoc J 1984; 130: 1119-21.

  24. Miller H. Accident neurosis (two lectures). Br Med J1961; i: 919-25, 992-8.

  25. Werkgroep Preventie Chroniciteit. Preventie van hetchronisch pij nsyndroom. Amsterdam: Nederlandse Vereniging ter bestuderingvan pijn, 1984.

  26. Mealy K, Brennan H, Fenelon GCC. Early mobilisation ofacute whiplash injuries. Br Med J 1986; 292: 656-7.

Auteursinformatie

Sint Joseph Ziekenhuis, afd. Neurologie, Postbus 7777, 5500 MB Veldhoven

Dr.L.H.Th.S.Kortbeek, neuroloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

A.J.E.M.
Fischer

Weert, maart 1991,

Met veel belangstelling heb ik het artikel van collega Kortbeek gelezen over het post-‘whiplash’-syndroom (1991;264-7). Enkele aanvullende opmerkingen acht ik op z'n plaats, waarbij ik mij hoofdzakelijk tot de definitie wil beperken.

De indruk wordt gewekt dat het vooral om nekletsel gaat, getuige ook de term cervicaal acceleratie-ongeval. Niets is minder waar. Voorafgaand aan het post-‘whiplash’-syndroom is er sprake van een cervico-cefaal acceleratie-deceleratietrauma. Immers, ook het hoofd ondergaat een versnelling (en een vertraging) en niet de nek alleen. Zowel in het dierexperiment als bij patiënten is aangetoond dat het ontstaan van verschijnselen resp. klachten maar ten dele het gevolg is van een nekdistorsie (door overmatige beweging). Al jaren wordt in vele publikaties gewezen op de grote betekenis van cranio-mandibulaire dysfunctie en vooral van cerebrale beschadigingen.1-5

Van de hinderlijke gewaarwordingen waarover collega Kortbeek ook in zijn definitie spreekt moet met name de zeer veel voorkomende duizeligheid of meer algemeen een gestoord evenwichtsgevoel worden genoemd. Al weer geruime tijd geleden is vastgesteld dat deze klacht multicausaal bepaald is en niet alleen voortkomt uit een gestoorde cervicale propriocepsis maar ook en vooral uit een dysfunctie van het centraal zenuwstelsel, in het bijzonder de hersenstam en het cerebellum.4-6

A.J.E.M. Fischer
Literatuur
  1. Bogduk N. The anatomy and pathophysiology of whiplash. Clin Biomech 1986; 1: 92-101.

  2. Kitamura K. Brain symptoms in patients with whiplash injury. In: Itami K, ed. Whiplash injury. Tokyo: Kanehara-Shuppan, 1972: 9-16.

  3. Krämer G. HWS-Schleudertraumen. Zur Pathogenese der zerebraten Beteiligung und persistierender post-traumatischer Störingen. Med Welt 1983; 34: 1134-40.

  4. Ommaya AK, Faas F, Yarnell Ph. Whiplash injury and brain damage. JAMA 1968; 204: 75-9.

  5. Ommaya AK. Mechanisms and preventive management of head injuries: a paradigm for injury control. Proceedings 32nd AAAM, Washington 1988; 360-90.

  6. Hinoki M. Vertigo due to whiplash-injury: a neurotological approach. Acta Otolaryngol (Stockh) 1985; Suppl 419: 9-29.

L.H.Th.S.
Kortbeek

Eindhoven, maart 1991,

Collega Fischer is het ermee eens dat een cervicaal acceleratieongeval een gebeuren is, waarbij plotselinge overmatige acceleratie optreedt van het hoofd ten opzichte van de romp. Als de betrokkenheid van het hoofd vanzelfsprekend is, behoeft de term ‘cefaal’ niet te worden toegevoegd. Korte aanduidingen verdienen de voorkeur.

Inderdaad behoren klachten over duizeligheid en gevoel van onvoldoende evenwicht vaak tot het post-‘whiplash’-syndroom. Over de pathogenese hiervan, met name over de mogelijkheid van cerebrale beschadigingen en van dysfunctie van de hersenstam en het cerebellum als oorzaak van die klachten, bestaat geen consensus. Bij sommige patiënten bestaat het gehele patroon van klachten, zoals dat bij een post-whiplash-syndroom wordt gezien, met inbegrip van duizeligheid en gevoel van onvoldoende evenwicht, echter zonder dat er een ongeval is geweest. Dit wijst er op dat traumatische veranderingen voor de pathogenese niet noodzakelijk zijn, uiteraard zonder uit te sluiten dat zij bij andere patiënten wèl een rol spelen.

L.H.Th.S. Kortbeek

Amsterdam, februari 1991,

Met veel genoegen heb ik de artikelen van de collegae Kortbeek en Van Wijngaarden gelezen, aangezien patiënten met klachten na een zweepslag-trauma in ons land van medische zijde heel weinig aandacht krijgen (1991; 264-7 en 1991; 279-83). Dit zal wel het gevolg zijn van het feit dat de klachten na zo'n ongeluk vaak lang blijven bestaan en tastbare, zichtbare en in laboratoria eventueel te vinden afwijkingen vaak ontbreken.

Tot groot voordeel van de verzekeringsmaatschappijen verklaren (te) veel ‘deskundigen’ dat de patiënt niets mankeert, omdat zij niets op hun gebied konden vaststellen. Het is waar, afwijkingen ten gevolge van een zweepslag-ongeluk kunnen door chirurgen, orthopeden, internisten, neurologen en anderen niet worden vastgesteld. Hieruit te concluderen dat er dan ook ‘niets’ is, is een grote fout en duidt op arrogantie van de onderzoeker, die meent beter te kunnen oordelen dan het slachtoffer over de dingen waaraan deze lijdt.

Helaas neemt het aantal artsen dat niet meer kan voelen, horen, ruiken en zien toe. Zij steunen veel meer op de gegevens uit laboratoria, die met de computer verwerkt worden. En die geven hier geen antwoord.

Ik wens de beide schrijvers toe dat zij veel succes zullen hebben met verder onderzoek.

L.B.W. Jongkees
P.L.
Hoenderdaal

Hoensbroek, februari 1991,

Kortbeek suggereert in zijn artikel dat de blijvende klachten die meerdere mensen hebben na een overrekkingstrauma van de nek, berusten op psychische pijnbeleving en secundaire ziektewinst (1991;264-7). Hij schrijft dat patiënten vergaande consequenties verbinden aan hun klachtensyndroom in de zin van arbeidsongeschiktheid, maar omdat geen neurologische en röntgenologische afwijkingen kunnen worden waargenomen, duidt hij deze gang van zaken als psychosociaal. In hetzelfde nummer van dit tijdschrift schrijft Van Wijngaarden dat meer onderzoeken mogelijk zijn, en noemt dan vestibulair onderzoek, oogheelkundig onderzoek en psychologisch onderzoek (1991;279-83). Ook daarbij wordt geen hard organisch substraat gevonden voor de klachten.

In de literatuur wordt beschreven dat 10% van de patiënten kortdurend bewusteloos is na het ongeval, en dat 46% van de patiënten EEG-afwijkingen heeft.1 Als oorzaken daarvan wordt gedacht aan petechiën in het hersenweefsel, A. vertebralis-letsel of hersenstamletsel als gevolg van de krachten die op het hoofd en de nek worden uitgeoefend bij een dergelijk versnellings-letsel. Uit onderzoeken is voorts bekend dat 10% van de ‘whiplash’-patiënten blijvend cognitieve problemen heeft. In ons revalidatiecentrum melden zich de laatste jaren steeds vaker deze whiplash-patiënten, omdat zij hebben gehoord van cognitieve trainingen die door ons gegeven worden aan patiënten met hersenletsel. Bij revalidatiegeneeskundig onderzoek valt bij deze patiënten op dat de motoriek niet optimaal gecoördineerd verloopt, met name dat bewegingsautomatismen verstoord zijn en dat zowel bij neuropsychologisch onderzoek als in de dagelijkse praktijk het tempo van informatieverwerking aanzienlijk vertraagd is en de verdeelde aandacht gestoord. Het is mij niet bekend of Kortbeek en Van Wijngaarden deze aspecten hebben onderzocht, in ieder geval vermelden zij deze niet. Wel zijn dergelijke cognitieve stoornissen ook gevonden door Zwitserse auteurs.2

Wij proberen deze patiënten te behandelen door hun heel praktisch te laten ervaren waar hun grenzen liggen ten aanzien van tempo, aantal activiteiten en aard van activiteiten. Ook leren wij hun deze grenzen te respecteren en hun leefwijze aan te passen aan de mogelijkheden van dat moment. Wij zien daarbij een duidelijke vermindering van klachten bij de mensen die tot op dat moment krampachtig vasthielden aan hun leefwijze van voor het ongeval. Psychotherapie wordt door ons niet gegeven. Mijns inziens duidt het effect van onze behandeling op een eraan ten grondslag liggende organische aandoening. En dat het organisch substraat niet kan worden gevonden met de huidige onderzoekmethoden is eerder een beperking van het geneeskundige onderzoek dan van de patiënt met een ‘whiplash’-trauma.

P.L. Hoenderdaal
Literatuur
  1. Webb MN, Terrett AGJ. Whiplash: Mechanisms and patterns of tissue injury. Journal of Australian chiropractors Association 1985; 15: 60-9.

  2. Radanov BP, Valach L, Wittlieb-Verpoort E, Dvorak J. Neuropsychologische Befunde nach Schleuderverletzung der Halswirbelsäule. Schweiz Med Wochenschr 1990; 120: 704-9.

Maastricht, februari 1991,

Regelmatig worden naar onze geheugenpolikliniek patiënten verwezen met een post-‘whiplash’-syndroom, al of niet op verzoek van een verzekeringsmaatschappij. Met veel belangstelling hebben wij dan ook de twee artikelen over het whiplash-syndroom van collegae Kortbeek en Van Wijngaarden gelezen (1991; 264-7 en 1991; 279-83).

Beide auteurs nemen ten aanzien van de pathogenese aan dat tijdens de acute fase somatische factoren op de voorgrond staan en in de fase daarna vooral psychosociale aspecten het klachtenpatroon in stand houden. Naast de door hen beschreven psychologische ontstaansmechanismen voor de lange-termijngevolgen van het whiplash-trauma bestaat naar onze mening nog een – vooralsnog ook hypothetische – mogelijkheid, namelijk dat het trauma indirect leidt tot cerebrale beschadiging, met als gevolg geringe maar met neuropsychologisch onderzoek te objectiveren cognitieve stoornissen. Het feit dat er met neurologisch en aanvullend onderzoek geen afwijkingen worden aangetoond, betekent niet dat deze er niet zijn, hooguit dat deze in omvang niet een zekere drempelwaarde overschreden hebben. Van Wijngaarden noemt dat nagenoeg geen van de onderzochten intrinsieke geheugenklachten had en dat de psychische klachten niet de kenmerken hadden van een globale of lacunaire achteruitgang, maar het wordt niet duidelijk hoe gericht er naar subtielere veranderingen is gekeken. Bij veel van onze patiënten vonden wij met neuropsychologisch onderzoek een verminderde snelheid van informatieverwerking en een afgenomen efficiëntie daarvan in complexe situaties, terwijl duidelijke amnestische problemen of typisch corticale stoornissen zoals afasie of agnosie ontbraken. Een dergelijk patroon kan voorkomen bij psychische aandoeningen als depressie, maar ook bij diffuse hersenbeschadigingen door trauma.1 De snelle mentale vermoeidheid in complexe situaties kan verband houden met het feit dat een en ander niet meer zo automatisch als vóór het ongeluk wordt verwerkt. De patiënt kan dit compenseren door gerichte aandacht, maar dit kost extra inspanning. Dat dit psychische problemen tot gevolg kan hebben, behoeft geen toelichting.

Kortbeek beschrijft het mechanisme waarmee een psychosociale vicieuze cirkel kan ontstaan. Hoewel een dergelijke gang van zaken zeker zal voorkomen, dreigt naar onze mening het gevaar dat de lange-termijnproblemen te vanzelfsprekend als psychisch gezien worden. Maar al te vaak kunnen wij bij onze patiënten, ook na een uitvoerig gesprek met de partner weinig aanwijzingen vinden dat psychosociale factoren inderdaad ook in het individuele geval bepalend zijn. Kortbeek noemt dat er niet zelden een iatrogeen moment is doordat de arts zich te veel op de somatische aspecten richt. Ook het omgekeerde is naar onze ervaring het geval: een te sterke nadruk op psychische factoren van de kant van de arts kan ertoe leiden dat de patiënt de somatische aspecten vooral naar voren brengt. Of, zoals een patiënt het verwoordde: ‘Wat moet ik dán in hemelsnaam zeggen om te voorkomen dat het niet weer allemaal psychisch wordt genoemd?’.

Wanneer de ontstaanswijze bij een individuele patiënt niet duidelijk is, geven wij, zolang er met empirisch onderzoek niet meer ondersteuning voor een somatische dan wel psychische genese van het syndroom bestaat, er de voorkeur aan uitspraken over het ontstaan van het syndroom niet in termen van de lichamelijk-versus-psychisch-dichotomie te formuleren, zeker wanneer een eventuele schadevergoeding in het geval van vermeende psychogenie gevaar dreigt te lopen. Het belang van een geïntegreerde neuropsychiatrisch-neuropsychologische benadering wordt met het post-whiplash-syndroom goed geïllustreerd.

F.R.J. Verhey
Literatuur
  1. Lishman WA.Organic psychiatry. The psychological consequences of cerebral disorder. Oxford: Blackwell, 1987.