Versnelde tumorgroei van niet-kleincellige longtumoren in de wachttijd tussen inductiechemotherapie en langdurige radiotherapie

Onderzoek
S.Y. El Sharouni
H.B. Kal
J.J. Battermann
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:1199-202
Abstract

Samenvatting

Doel

Bepalen van de invloed van het interval tussen het einde van inductiechemotherapie en het begin van in opzet curatieve radiotherapie, de wachttijd, op tumorgroei bij patiënten met een niet-kleincellig longcarcinoom in stadium III.

Opzet

Retrospectief.

Methode

De wachttijd van 23 patiënten die voor radiotherapie werden verwezen in 1999-2000 werd bepaald. Van 18 patiënten kon het tumorvolume worden berekend aan de hand van CT-opnamen gemaakt na inductiechemotherapie voor restadiëring en vóór de planning van de radiotherapie. Tevens werd de tumorvolumeverdubbelingstijd berekend.

Resultaten

De gemiddelde wachttijd was 80,3 dag (uitersten: 29-141). In de wachttijd was er bij 9/22 patiënten (41) progressie tot stadium IIIB, waardoor zij niet meer voor langdurige radiotherapie in aanmerking kwamen; zij kregen een kortdurend schema. De tumorverdubbelingstijd varieerde van 8,3 tot 171 dagen met een gemiddelde van 46 dagen. Dit was aanzienlijk minder dan de gemiddelde verdubbelingstijd van onbehandelde niet-kleincellige longtumoren, die in de literatuur varieert van 93 tot 452 dagen.

Conclusie

De wachttijd tussen inductiechemotherapie en radiotherapie kon oplopen tot 4,5 maand. In de wachttijd vond een snelle groei van de tumor plaats. Hierdoor werd de winst behaald met inductiechemotherapie in de vorm van vermindering van tumorvolume tenietgedaan. De wachttijd tussen het einde van de inductiechemotherapie en het begin van de radiotherapie moet zo kort mogelijk zijn.

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Radiotherapie, Q00.118, Heidelberglaan 100, 3584 CX Utrecht.

Hr.S.Y.El Sharouni en hr.prof.dr.J.J.Battermann, radiotherapeuten; hr.dr.ir.H.B.Kal, radiobioloog.

Contact hr.S.Y.El Sharouni

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rhoon, september 2004,

El Sharouni et al. hebben in hun studie de consequenties van bureaucratie en budgettering die voor kankerpatiënten noodlottig kunnen zijn subtiel, maar overtuigend blootgelegd (2004:1199-202). Vaststelling van aard en ernst van een kankerproces vereist direct professioneel geneeskundige behandeling, omdat uitstel de kans op genezing verkleint, zoals mijn opleiders radiotherapie ooit benadrukten. Een lang interval tussen het beëindigen van (inductie)chemotherapiekuur en radiotherapie verslechtert de prognose wegens progressie van het tumorproces. Sinds de tweede helft van de vorige eeuw wordt deze problematiek bestudeerd. Onderzoek, zowel bij tumoren van proefdieren als bij hoofd-hals- en longtumoren van patiënten, heeft aangetoond dat onderbreking of onderdosering van radio- of chemotherapie de kans op genezing ongunstig beïnvloedt, omdat groei-eigenschappen van tumorresten kunnen verschillen van die van de onbehandelde tumoren.1 2 Door versnelde repopulatie kan het tumorvolume weer toenemen, zodat voor elke dag onderbreking van de radiotherapie een extra dosis van 1-2 Gy nodig is om dit effect te compenseren. Hierdoor kan de tolerantiedosis voor omliggend weefsel worden overschreden, met grotere kans op complicaties. Daarom werd de onderbrekingstherapie (‘split-course’-therapie) bij hoofd-halstumoren in de VS in de jaren tachtig van de vorige eeuw afgeschaft en werden met aangepaste behandelingsschema's betere resultaten verkregen.3 Conform de Amerikaanse bevindingen werd ook in Nederland de therapie van deze tumoren aangepast. Verder werd aanbevolen om, bij gecombineerde chemo-radiotherapie, na de inductiechemotherapie direct met radiotherapie te starten.

Opvallend is de bevinding van El Sharouni et al. dat er geen verschil in 2-jaarsoverleving is tussen de stadium-IIIA- en de stadium-IIIB-patiënten, respectievelijk curatief en palliatief behandeld, ondanks de intensievere bestraling van de curatieve groep. De stadiumindeling op basis van CT-scans, genomen 52,3 dagen na de chemotherapie, heeft in die fase van het veranderde tumorproces blijkbaar onvoldoende prognostische waarde. Gecombineerd met aanvullende criteria, bijvoorbeeld de posttherapeutische periode van welbevinden volgens Karnofsky, zou deze stadiumindeling meer informatie kunnen opleveren over dosis-effectrelaties en optimalisering van longkankertherapie.4

Hoewel de prognose voor longkanker stadium III slecht is (5-jaarsoverleving < 10&percnt;), kunnen wachttijden van meer dan 4 maanden de prognose veranderen van faust naar infaust. De Inspectie voor de Gezondheidszorg zou dergelijke wachttijden als ongewenst moeten beschouwen en de verantwoordelijke zorggremia sancties moeten opleggen. Schadeprocedures en betaling van smartengeld wegens ontoereikende behandeling zouden hiertoe kunnen motiveren. Toewijzing van een deel van dat geld aan kankeronderzoek zou mijns inziens nog wenselijker zijn.

A.F. Hermens
Literatuur
  1. Tubiana M. L.H. Gray Medal Lecture: cell kinetics and radiation oncology. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1982;8:1471-89.

  2. Withers HR, Taylor JM, Maciejewski B. The hazard of accelerated tumor clonogen repopulation during radiotherapy. Acta Oncol 1988; 27:131-46.

  3. Parsons JT, Bova FJ, Million RR. A re-evaluation of split-course technique for squamous cell carcinoma of the head and neck. Int J Radiat Oncol Biol Phys 1980;6:1645-52.

  4. Firat S, Byhardt RW, Gore E. Comorbidity and Karnofksy performance score are independent prognostic factors in stage III non-small-cell lung cancer. Radiation Therapy Oncology Group. Int J Radiat Oncol Biol Phys 2002;54:357-64.

S.Y.
El Sharouni

Utrecht, oktober 2004,

Terecht merkt collega Hermens op dat uitstel van behandeling de kans op genezing verkleint. Wij wilden immers met ons artikel laten zien dat versnelde tumorgroei tijdens de wachttijd voor de radiotherapie tot verslechterde resultaten leidt.

Hermens merkt op dat er geen verschil in 2-jaarsoverleving is bij de curatief en palliatief behandelde groepen. Wel zien wij een groot verschil in de mediane overlevingstijd: 6,4 (SD: 1,2) maanden voor de palliatief behandelde patiënten en 12,6 (2,8) maanden voor de curatief bestraalde groep. Hieruit blijkt wel het effect van de verschillende doses.

Wij hebben de verwijzende longartsen in onze regio van onze bevindingen in kennis gesteld. Er zijn inmiddels duidelijke afspraken met hen gemaakt voor een snelle verwijzing voor radiotherapie.

S.Y. El Sharouni
H.B. Kal
J.J. Battermann