Overgewicht en sterfterisico: geen samenhang tussen overgewicht op middelbare en oudere leeftijd en verhoogde sterfte

Klinische praktijk
L. Bonneux
M. Reuser
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:2764-9
Abstract

Samenvatting

- De toenemende prevalenties van overgewicht en zwaarlijvigheid (obesitas) in welgestelde delen van de wereld veroorzaken overal bezorgdheid. Er is historische bewijskracht voor toegenomen sterfte veroorzaakt door overgewicht en obesitas.

- Echter, in alle moderne populaties, inclusief de Aziatische, vindt men de laagste sterfte in de ‘body-mass index’(BMI)-categorie ‘overgewicht’ (BMI: 25,0-29,9 kg/m2). De cardiovasculaire sterfte is daarbij toegenomen, maar dit wordt in evenwicht gehouden door subtiele afnamen van andere sterfteoorzaken. Zelfs in de categorie ‘matige zwaarlijvigheid’ (BMI: 30,0-34,9 kg/m2) is het moeilijk om bewijs te vinden voor toename van totale sterfte.

- Kleinere steekproeven uit prospectieve onderzoeken van de Nederlandse populatie bevestigen deze bevindingen.

- De epidemiologie van overgewicht en obesitas is aan het veranderen. De BMI geeft niet meer dan een benadering van adipositeit en het verband zou slechter kunnen zijn in populaties met grotere lichaamslengte en betere doorvoeding.

- De belangrijkste oorzaak van sterfte bij obesitas, te weten cardiovasculaire ziekte, is sterk afgenomen, deels door de succesvolle aanpak van cardiovasculaire risicofactoren. Daardoor is de sterfte lager in de groep met BMI passend bij overgewicht dan in die met BMI passend bij een normaal gewicht.

- Overgewicht en matige zwaarlijvigheid vormen het tegendeel van roken: roken is letaal en beperkt ziektekosten door sterfte – obesitas is nu een voornamelijk niet-letale aandoening waarbij vroegtijdige sterfte wordt voorkomen door succesvol risicomanagement en waardoor de kosten voor de gezondheidszorg toenemen.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:2764-9

Auteursinformatie

Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, Postbus 11.650, 2502 AR Den Haag.

Hr.dr.L.Bonneux, arts-epidemioloog; mw.drs.M.Reuser, demograaf-onderzoeker.

Contact hr.dr.L.Bonneux (bonneux@nidi.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, januari 2008,

Bonneux en Reuser gaan voorbij aan de belangrijkste methodologische problemen bij het bestuderen en het interpreteren van het verband tussen BMI en sterfte: de effecten van roken en onderliggende ziekten, die zowel een relatief laag lichaamsgewicht als een hoge sterfte veroorzaken (2007:2764-9).1 2 Zware rokers zijn gemiddeld lichter dan mensen die nooit gerookt hebben en hebben een relatief hoge sterfte. De doodsoorzaken die relatief veel vóórkomen bij mensen met een lage BMI zijn dan ook vrijwel allemaal sterk gerelateerd aan roken, zoals longkanker en chronische longziekten of aan andere aandoeningen die soms al decennia vóór de diagnose gesteld wordt, leiden tot aanzienlijk gewichtsverlies. Verschillende onderzoeken hebben laten zien dat ongewenst gewichtsverlies op oudere leeftijd een belangrijke invloed heeft op de relatie tussen overgewicht en ziekte.3

Er zijn maar enkele wetenschappelijke onderzoekingen gepubliceerd die methodologisch goed genoeg waren en van voldoende omvang om te kunnen corrigeren voor de effecten van roken en onderliggende ziekten. Deze laten zonder uitzondering zien dat de relatie tussen BMI en sterfterisico inderdaad een U- of J-vormige curve beschrijft, maar dat bij overgewicht er al een verhoogd sterfterisico is. Adams et al. hebben bijvoorbeeld recent het sterfterisico berekend bij blanke mannen en vrouwen van 50 jaar die nooit gerookt hadden en zij hebben dit vervolgens gerelateerd aan de BMI.4 Het risico op overlijden was toegenomen met 20-40% bij degenen met overgewicht (BMI: 25-29,9 kg/m2) en met 200-300% bij mensen met obesitas (BMI ≥  30 kg/m2). In drie andere grote recente cohortstudies uit de VS werden vergelijkbare uitkomsten gevonden. Nederlandse onderzoeken schieten vrijwel zonder uitzondering methodologisch te kort of zijn te klein of te recent om een degelijke analyse mogelijk te maken.

Bonneux en Reuser stellen terecht dat de BMI maar een beperkte validiteit heeft bij het meten van overmatige vetopslag, vooral bij ouderen. Het is daarom verstandig om aan de meting van de BMI ook de lichaamsvetverdeling toe te voegen als diagnostisch criterium zoals ruim 20 jaar geleden al in dit tijdschrift werd gesuggereerd.5 Het ‘ronde figuur’ waar Bonneux en Reuser in relativerende termen over spraken, is dus wel degelijk een belangrijk gezondheidsprobleem, zowel in termen van ziekte als sterfte.

J.C. Seidell
Literatuur
  1. Manson JE, Stampfer MJ, Hennekens CJ, Willett WC. Body weight and longevity. A reassessment. JAMA. 1987;257:353-8.

  2. Lawlor DA, Hart CL, Hole DJ, Davey Smith G. Reverse causality and confounding and the associations of overweight and obesity with mortality. Obesity (Silver Spring). 2006;14:2294-304.

  3. Harris TB, Launer LJ, Madans J, Feldman JJ. Cohort study of effect of being overweight and change in weight on risk of coronary heart disease in old age. BMJ. 1997;314:1791-4.

  4. Adams KF, Schatzkin A, Harris TB, Kipnis V, Mouw T, Ballard-Barbash R, et al. Overweight, obesity, and mortality in a large prospective cohort of persons 50 to 71 years old. N Engl J Med. 2006;355:763-78.

  5. Deurenberg P, Seidell JC. De betekenis van de vetverdeling voor het verband tussen overgewicht en ziekte. [LITREF JAARGANG="1984" PAGINA="1995-8"]Ned Tijdschr Geneeskd. 1984;128:1995-8.[/LITREF]

Den Haag, januari 2008,

Wij danken Seidell voor zijn opmerkingen. Wij schreven dat de sterfte op middelbare leeftijd bij overgewicht (BMI: 25-29,9 kg/m2) doorgaans lager is dan bij normaal gewicht (BMI: 18,5-24,9 kg/m2). Wij verwezen daarbij naar de ons bekende kleinere Nederlandse studies, enige grote Amerikaanse studies en naar een meta-analyse op individueel niveau van 26 grote follow-upstudies.1 De additionele verwijzingen van Seidell voegen daar weinig aan toe. In ons artikel beschreven wij dat de buikomtrek een betere parameter is dan de BMI voor gezondheidsrisico’s. Wij schrijven nergens over ‘een rond figuur’.

Het abstract van Adams et al. wordt vaak aangehaald in de niet-wetenschappelijke pers.2 Wegens ernstige methodologische tekortkomingen hebben wij dit artikel niet vermeld. De respons was zeer laag (18%). De prospectieve gegevens bevestigen dat de sterfte bij overgewicht lager is dan bij normaal gewicht: respectievelijk 14% bij mannen en 6% bij vrouwen; het gaat daarbij om gewogen gemiddelden. Alleen bij vrouwen die nooit gerookt hadden, was de sterfte bij overgewicht 11% hoger dan bij normaal gewicht. Het misleidende abstract beschrijft het lichaamsgewicht dat mensen naar eigen zeggen 12 jaar geleden hadden als ‘analyses during midlife’ en suggereert zo prospectieve opvolging in plaats van retrospectieve herinnering. De respons bedroeg nog 11%, was geselecteerd voor overleving (‘immortality bias’: alleen de gegevens van overlevenden werden in het onderzoek betrokken) en vertekend door ‘recall bias’.3 Wanneer iets te mooi is om waar te zijn, dan is het ook zelden waar. Het artikel biedt uitstekend leermateriaal over de gevaren van retrospectieve analysen, misleidende abstracts en prestigieuze titels.

Bij selectie voor gezondheid neemt het sterftevoordeel van overgewicht inderdaad af. Bij gezonde vrouwen die nooit gerookt hebben, wordt een licht toegenomen sterfte bij overgewicht statistisch aantoonbaar. In aselecte westerse bevolkingen op middelbare leeftijd vormen rokers, personen die ooit gerookt hebben, mannen en personen met een chronische aandoening de grote meerderheid. De nadruk op gezondheidsschade bij rokers leidt af van de opmerkelijke verschillen tussen de grootste groepen: mensen die ooit gerookt hebben en degenen die dat nooit gedaan hebben. Selectie door gezondheidsbewust gedrag is een mogelijke verklaring: mensen die nooit hebben gerookt (een minderheid van deelnemers aan deze studies) vertonen ook ander risicomijdend gedrag.

Veroudering en chronische ziekte gaan vaak gepaard met aftakeling. Personen met overgewicht hebben relatief meer reserves dan mensen met een laag normaal gewicht, waardoor zij deze aftakeling beter doorstaan en hun levensverwachting groter is. Vermagering door ziekte wordt vaak genoemd als mogelijke verklaring voor het verhoogde sterfterisico bij een laagnormaal gewicht, maar het kwantitatieve belang blijft onvoldoende gedocumenteerd. Dementie, hartfalen en nierfalen zijn op middelbare leeftijd nog zeldzaam.

Bij hormoonvervangende therapie bij menopauzale vrouwen bleek het gevaar van door gezonde selectie vertekende observationele studies.4 Er is momenteel geen ‘evidence’ van experimentele studies dat bestrijding van overgewicht op middelbare leeftijd gunstige effecten heeft. De vaststelling dat sterfte bij overgewicht in aselecte bevolkingen lager is dan bij normaal gewicht, zou tot voorzichtigheid moeten nopen. De oplossing zou erger kunnen zijn dan de kwaal.

L. Bonneux
M. Reuser
Literatuur
  1. McGee DL. Body mass index and mortality: a meta-analysis based on person-level data from twenty-six observational studies. Diverse Populations Collaboration. Ann Epidemiol. 2005;15:87-97.

  2. Adams KF, Schatzkin A, Harris TB, Kipnis V, Mouw T, Ballard-Barbash R, et al. Overweight, obesity, and mortality in a large prospective cohort of persons 50 to 71 years old. N Engl J Med. 2006;355:763-78.

  3. Appels CW, Vandenbroucke JP. Overweight, obesity, and mortality. N Engl J Med. 2006;355:2699-701.

  4. Sackett DL. The arrogance of preventive medicine. CMAJ. 2002;167:363-4.

Groningen, februari 2008,

Met instemming lazen wij het artikel van Bonneux en Reuser (2007:2764-9), dat fraai illustreert hoe demografisch-epidemiologisch onderzoek wereldwijd kan leiden tot een ware gezondheidshype. Alleen in ‘oude’ historische cohorten kon bij overgewicht een toegenomen sterfte worden vastgesteld. Wij delen de mening van de auteurs dat de verbeterde overleving bij overgewicht waarschijnlijk te danken is aan de verbeterde behandeling van hypertensie, hypercholesterolemie en diabetes. Terecht wijzen de auteurs erop dat de verbeterde overleving ook tot gevolg kan hebben dat de genoemde – aan overgewicht gerelateerde – aandoeningen juist manifest worden.

In aanvulling hierop willen wij wijzen op het toenemend belang van overgewicht als risicofactor voor progressieve nierschade, dat waarschijnlijk eveneens voortvloeit uit de toegenomen overleving. Overgewicht versnelt nierfunctieverlies bij primaire nierziekten van diverse origine en na niertransplantatie. Daarnaast vergroot overgewicht ook in de algemene populatie de kans op het bereiken van het eindstadium van nierfalen.1 Opmerkelijk genoeg is dit risico al aantoonbaar bij een BMI vanaf 25 kg/m2; het is dus niet beperkt tot ziekelijke vetzucht. Het effect van overgewicht op de nier hangt ten dele samen met de bekende gevolgen van overgewicht, namelijk hypertensie, hyperlipidemie en diabetes. Daarnaast speelt glomerulaire hyperfiltratie een rol.2 Hyperfiltratie bij overgewicht treedt op onafhankelijk van hypertensie en diabetes, is al aantoonbaar bij een BMI van 25-30 kg/m2, en is, althans bij patiënten die een niertransplantatie ondergingen, een onafhankelijke voorspeller van toekomstig nierfunctieverlies.3

Behandeling en preventie van de complicaties van overgewicht dienen dus ook gericht te zijn op de preventie van nierschade, waarbij er – behalve uiteraard voor gewichtsreductie – een belangrijke rol weggelegd lijkt te zijn voor middelen die ingrijpen in het renine-angiotensine-aldosteronsysteem.

Daarnaast is er toenemend bewijs dat overmatig zoutgebruik juist bij overgewicht schadelijk is. De samenhang tussen overgewicht en albuminurie in de algemene populatie was, bij transversaal onderzoek, afwezig als de zoutinname laag was.4 In een interventiestudie vonden wij dat overmatig zoutgebruik leidt tot verhoging van de albumine-excretie bij overigens gezonde personen. Verder werd het ongunstige effect van overgewicht op de renale hemodynamiek gecorrigeerd door zoutbeperking.5 Ook wat betreft cardiovasculaire aandoeningen gaat overmatig zoutgebruik juist bij overgewicht gepaard met een verhoogd risico.6

Nu wij door de succesvolle interventie met antihypertensiva en statinen de oversterfte door overgewicht succesvol kunnen behandelen, is het een uitdaging om in toekomst ook aandacht te besteden aan die andere cardiovasculaire en renale risicofactor, namelijk de excessieve inname van zout in de westerse wereld.

J.A. Krikken
R.J. Bosma
G.J. Navis
Literatuur
  1. Krikken JA, Lely AT, Bakker SJ, Navis G. The effect of a shift in sodium intake on renal hemodynamics is determined by body mass index in healthy young men. Kidney Int. 2007;71:260-5.

  2. Verhave JC, Hillege HL, Burgerhof JG, Janssen WM, Gansevoort RT, Navis GJ, et al. Sodium intake affects urinary albumin excretion especially in overweight subjects. J Intern Med. 2004;256:324-30.

  3. He J, Ogden LG, Vupputuri S, Bazzano LA, Loria C, Whelton PK. Dietary sodium intake and subsequent risk of cardiovascular disease in overweight adults. JAMA. 1999;282:2027-34.

  4. Iseki K, Ikemiya Y, Kinjo K, Inoue T, Iseki C, Takishita S. Body mass index and the risk of development of end-stage renal disease in a screened cohort. Kidney Int. 2004;65:1870-6.

  5. Bosma RJ, Heide JJ van der, Oosterop EJ, Jong PE de, Navis G. Body mass index is associated with altered renal hemodynamics in non-obese healthy subjects. Kidney Int. 2004;65:259-65.

  6. Bosma RJ, Kwakernaak AJ, Heide JJ van der, Jong PE de, Navis GJ. Body mass index and glomerular hyperfiltration in renal transplant recipients. Am J Transplant. 2007;7:645-52.

Den Haag, februari 2008,

Wij danken Krikken en collega’s voor hun aanvulling en wij zijn het met hen eens. Bij nierziekten is er eveneens sprake van een ‘epidemie’, die voornamelijk wordt veroorzaakt door langdurig overlevende vaatpatiënten.1 Wij zijn het ook met hen eens dat zoutgebruik als oorzakelijke factor van ziekte meer aandacht zou mogen krijgen in Nederland, maar dit valt buiten het bestek van het onderwerp obesitas.

L. Bonneux
M. Reuser
Literatuur
  1. Kiberd B. The chronic kidney disease epidemic. J Am Soc Nephrol. 2006;11:2967-73.