Immunotoxicologie; nieuwe ontwikkelingen en perspectieven

Klinische praktijk
E. Claassen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:879-85

Inleiding

Onder immunotoxicologie verstaan wij de bestudering van effecten van blootstelling aan lichaamsvreemde stoffen (xenobiotica). Een immunotoxisch effect kan het gevolg zijn van kortstondige blootstelling aan hoge concentraties maar ook van langdurige (herhaalde) blootstelling aan lage concentraties. Interacties met het immuunsysteem kunnen in principe leiden tot drie verschillende typen ongewenste effecten: auto-immuniteit en allergieën (deze zijn ook als ‘immunostimulatie’ aan te merken) en immunosuppressie. Deze reacties zijn het gevolg van een directe of indirecte interactie van de betreffende stoffen (of metabolieten daarvan) met het immuunsysteem of van een immuunrespons gericht tegen het xenobioticum of metabolieten daarvan. Zowel de gewijzigde immuunrespons na blootstelling van bevolking en beroepsgroepen aan bijvoorbeeld polychloorbifenylen (PCB's), pesticiden, diëthylstilbestrol (DES), cadmium, formaline, dioxine, benzeen en verontreinigde olijfolie als de opkomst van de AIDS-epidemie heeft tot grotere bezorgdheid geleid. Meer wetenschappelijke aandacht voor de immunotoxicologie en met name voor de effecten van langdurige blootstelling aan lichaamsvreemde stoffen is…

Auteursinformatie

Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), Medisch Biologisch Laboratorium, Postbus 45, 2280 AA Rijswijk.

Dr.E.Claassen, immunoloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

H.B.
van der Walle

Ellecom, juni 1991,

Met veel interesse heb ik het artikel van collega Claassen (1991;879-85) gelezen; ik heb daarbij een aantal kanttekeningen en vragen. Naar mijn mening is toxicologie de bestudering van effecten van blootstelling aan lichaamsvreemde stoffen en moet er onder immunotoxicologie dat deel van de toxicologie verstaan worden waarbij er een specifiek effect op het immuunsysteem optreedt.

In de inleiding wordt gesproken over formaline. Formaline is een commerciële naam voor een waterige oplossing met formaldehyde. Wetenschappelijk gezien moet men dus spreken van formaldehyde. Tevens mis ik de verwijzing naar wetenschappelijke bronnen, of moet die gezocht worden in de volgende zin (de verwijzing naar de bronnen 1-3)?

Op bladzijde 882 bij ‘blootstelling’ wordt gesteld dat er weinig voorbeelden zijn van stoffen die onverwacht immunotoxische effecten opleveren na blootstelling. Naar mijn mening is dit zeker ten aanzien van type IV-allergieën onjuist. Er zijn veel voorbeelden te vinden van producenten die onvolledig en vaak ook onzorgvuldig onderzoek hebben gedaan met stoffen waarbij intensief contact met de huid zou optreden. Voorbeelden zijn de ernstige huidafwijkingen die optraden door acrylzure esters bij introductie van deze stoffen in uiteenlopende bedrijfstakken als drukkerijen, verfindustrie en gezondheidszorg. Pas na het optreden van afwijkingen is uitgebreid wetenschappelijk onderzoek verricht naar de (immuno)toxicologische eigenschappen van deze stoffen.1-3 In de jaren tachtig heeft methylisothiazolinone (Kathon CG), een wereldwijd toegepast antimicrobieel middel voor huidverzorgende produkten, een ware epidemie van type IV-allergieën veroorzaakt.4 In deze periode was glycerylmonothioglycolaat, een sterk allergeen, toegepast in permanentvloeistoffen, oorzaak van een sterke stijging van het aantal ernstige huidafwijkingen bij kapsters in de westerse wereld.5

In dit deel staat tevens dat een groot nadeel van de type IV-allergietest (de zogenaamde plaktest) de kans is op sensibilisatie door de test zelf. Dit is zonder meer juist. Hierbij moet opgemerkt worden dat het een zeldzaam optredende complicatie is, die over het algemeen niet leidt tot voor de patiënt hinderlijke of ernstige gevolgen. Het grote gevaar van de test is de ‘simpelheid’. Bij niet deskundige en weinig geroutineerde gebruikers komen dan ook veel fout-positieve en fout-negatieve uitslagen voor. Vooral de fout-positieve reacties hebben nogal eens vervelende consequenties voor de patiënt, daar er onnodige restricties opgelegd worden met betrekking tot dagelijkse bezigheden thuis of op het werk of er zelfs adviezen gegeven worden om werk te staken en (of) van werk te veranderen.

In het deel over keuze van een testmodel mis ik de al vele jaren toegepaste testmodellen met cavia's voor het opsporen van type IV-allergene eigenschappen van stoffen. Te noemen valt de ‘Guinea-pig maximization test’ van Magnusson en Kligman en ‘Freund's complete adjuvant test’ van Klecak.6 Beide zijn betrouwbare testsystemen met goed reproduceerbare resultaten. De extrapolatie naar de menselijke situatie is, zoals bij elk proefdierexperiment, natuurlijk weer een verhaal apart. Dit sluit aan bij de opmerking in de conclusies dat er meer aandacht moet komen voor een vergelijking van epidemiologisch verkregen gegevens van groepen blootgestelde mensen en resultaten verkregen met experimenteel onderzoek. Binnen het vakgebied van de dermatologie is er al vele jaren internationaal een grote belangstelling voor het verband tussen resultaten van proefdieronderzoek en de epidemiologie van geëxponeerde mensen. Een goed overzicht wordt gegeven in ‘Dermatotoxicology’ van Marzulli en Maibach,6 dat ik dan ook node miste in het overzicht.

H.B. van der Walle
Literatuur
  1. Walle HB van der. Sensitizing potential of acrylic monomers in guinea pigs. Nijmegen, 1982. Proefschrift.

  2. Delbressine LPC. Metabolic detoxification of olefinic compounds. Nijmegen, 1981. Proefschrift.

  3. Björkner B. Sensitizing capacity of ultraviolet curable acrylic compound. Lund, 1984.

  4. Groot AC de, Weyland JW. Kathon CG: Een belangrijk allergeen in cosmetica. [LITREF JAARGANG="1987" PAGINA="246-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1987; 131: 246-7.[/LITREF]

  5. Walle HB van der. Een keerzijde van krullen. [LITREF JAARGANG="1988" PAGINA="2345-8"]Ned Tijdschr Geneeskd 1988; 132: 2345-8.[/LITREF]

  6. Marzulli FN, Maibach HI. Dermatotoxicology. Washington: Hemisphere Publishing Corporation, 1987.

Rijswijk, juni 1991,

De kanttekeningen en ondersteunende opmerkingen geplaatst bij mijn artikel door collega Van der Walle zijn duidelijk een zinnige aanvulling op het artikel zelf. Natuurlijk is formaldehyde bedoeld, dat echter meestal als formaline gehanteerd wordt; de verwijzingen spreken voor zich. Bij het schrijven van een overzichtsartikel binnen een gelimiteerd aantal pagina's moeten keuzen gemaakt worden. Hierdoor zal ieder stuk een zekere bias vertonen; in dit geval is met name de dermatotoxicologie wat onderbedeeld.

E. Claassen