Samenvatting
-
Donorspecifieke antistoffen (DSA) vormen een belangrijke barrière voor niertransplantatie van hooggeïmmuniseerde nierpatiënten. De voor transplantatie uitgevoerde kruisproef zal bij deze patiënten vaker positief uitvallen.
-
Ook als dergelijke patiënten na een negatieve kruisproef wel een niertransplantatie kunnen ondergaan, bestaat er een verhoogde kans op het optreden van acute en chronische humorale afstoting, met vermindering van transplantaatfunctie als gevolg.
-
Hierbij spelen pre-existente HLA- en niet-HLA-specifieke DSA zonder twijfel een belangrijke rol.
-
Verder worden er steeds meer aanwijzingen gevonden voor een verband tussen na de transplantatie nieuwgevormde DSA en slechte transplantaatfunctie en overleving.
-
Door desensibilisatibehandeling met plasmaferese, intraveneuze immuunglobulinen en rituximab (gericht tegen B-cellen) is bij sommige patiënten toch transplantatie mogelijk.
-
Verdere ontwikkeling van desensibilisatiebehandelingen blijft van groot belang, niet alleen om transplantaties mogelijk te maken, maar ook om de vorming van nieuwe DSA te verminderen.
Reacties