Samenvatting
Op grond van vijf ziektegeschiedenissen wordt gedemonstreerd, dat de behandeling van de congenitale knieluxatie, die vlak na de geboorte gekenmerkt wordt door een overstrekstand van de knie, eenvoudig is en een grote kans van slagen heeft, mits vroegtijdig wordt begonnen. Bij voldoende flexiemogelijkheid van de knie wordt een Pavlik-bandage aangelegd om de hyperextensie te voorkomen. Bij onvoldoende flexiemogelijkheid wordt eerst tractiebehandeling gegeven. Indien buigen desondanks niet mogelijk is, wordt de M. quadriceps operatief verlengd en het voorste gewrichtskapsel van de knie gekliefd.
(Geen onderwerp)
Rijswijk, juni 1988,
Met grote belangstelling lazen wij het artikel van Van Loon en Besselaar (1988;1009-11). In Afrika zagen wij 5 patiënten met deze aandoening, in minder dan 4 jaar tijd. Tijdens een verblijf van 3½ jaar in Kenia zag één van ons (HRdV) 4 patiënten. 3 konden met redresserende gipsverbanden worden behandeld, totale duur 6 weken.1 Lengtetractie in rugligging is niet toegepast.
In 1987 werd tijdens een werkbezoek aan Ghana HWAV met de vijfde patiënt geconfronteerd.2 Onze patiëntengroep bestond uit zowel meisjes als jongens, bij wie de aandoening aan een of aan twee knieën voorkwam.
Kenmerkende verschijnselen bij lichamelijk onderzoek zijn de typische horizontaal verlopende huidplooien aan de voorzijde van de knie en protrusie van de femurcondylen in de fossa poplitea. Deze belangrijke symptomen zijn door Van Loon en Besselaar niet genoemd. Wel beschrijven zij het zeer typische spontane bewegingspatroon van de benen: iedere beweging resulteert in een nog verdere overstrekking van het aangedane been. Een bizar gezicht. De flexie in de knie kan variëren van totaal onmogelijk tot bemoeilijkt. Het lijkt erop, dat patiëntje A uit de groep van Van Loon en Besselaar, evenals ons vierde kind uit Kenia, leed aan een subluxatie, gezien het voorspoedige herstel met simpele buigoefeningen. Opmerkelijk is, dat bij de vanuit Afrika beschreven kinderen geen andere congenitale aandoeningen werden gezien, terwijl er in de groep van Van Loon en Besselaar, alsook in de literatuur sprake is van een vaak samengaan met andere congenitale afwijkingen.3
In de literatuur wordt voor de congenitale knieluxatie een frequentie van 1 per 59.000 geboorten gerapporteerd.4 Voor Kenia werd de frequentie als 1 op 9000 geboorten berekend. Bovengenoemde waarnemingen vanuit Afrika zijn wellicht een aanvulling op de interessante publikatie van Van Loon en Besselaar en in ieder geval bedoeld om blijk te geven van onze belangstelling voor hun mededeling.
Vries HR de. Congenital dislocation of the knee: a description of four cases in rural Kenya. Ann Trop Paediatr 1987; 7: 259-61.
Vries HR de, Voorhoeve HWA. Congenitale knieluxatie. Medische Editie Memisa Nieuws, 1988; 54: 14-6.
Tachdjian MO. Pediatric orthopedics. Philadelphia: WB Saunders, 1972.
Jacobson K, Vopalecky F. Congenital dislocation of the knee. Acta Orthop Scand 1985; 56: 1-7.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, augustus 1988,
Wij danken de collegae De Vries en Voorhoeve voor hun belangwekkende aanvulling op ons artikel.