Het postwhiplashsyndroom: niet behandelen, maar ontwarren

Klinische praktijk
H. Reinders
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2002;146:1565-8
Abstract
Download PDF

artikel

Dames en Heren,

Voor sommige klachten zijn er zoveel behandelwijzen, dat vermoed kan worden dat elk daarvan wel eens weinig werkzaam zou kunnen zijn. In het algemeen verwachten wij immers een convergentie naar behandelingen die het werkzaamst zijn. Vindt die convergentie niet plaats, dan zijn er factoren in het spel die zo'n situatie doen voortduren en voorkómen dat wetenschappelijke richtlijnen voor de juiste behandeling ontstaan of nagevolgd worden. Dit geldt voor de behandeling van whiplash, hetgeen ik u in deze les wil demonstreren.

Patiënt A, een 35-jarige vrouw, verpleegkundige van beroep, wordt, terwijl zij met haar auto stilstaat, van achteren aangereden met 30 km/h. Zij wordt door de ter plaatse gearriveerde politie naar de EHBO verwezen, omdat zij lichte nekpijn aangeeft. Aldaar worden bij lichamelijk onderzoek geen afwijkingen gevonden, terwijl op de röntgenfoto's geen bijzonderheden te zien zijn. Een kneuzing van de nek wordt vastgesteld, waarvoor enige dagen rust wordt voorgeschreven. Nadat de klachten in twee dagen flink zijn afgenomen, bemerkt patiënte enkele weken later, met name bij tillen tijdens haar werkzaamheden, toenemende pijn in nek en schouders. Zij voelt zich ook moe, en merkt klachten van het geheugen en het concentratievermogen op. Zij heeft ook geen energie meer voor de huishoudelijke werkzaamheden die zij na het werk placht te verrichten. Aandacht geven aan haar kinderen van 3,5 en 8 jaar oud gaat haar steeds moeilijker af. Haar hobby's aerobics en bridge heeft zij inmiddels gestaakt. Zij meldt zich bij de huisarts, die de diagnose ‘postwhiplashsyndroom’ stelt en haar naar de fysiotherapeut verwijst om de nek te laten masseren. Deze verwijzing volgde nadat de neuroloog geen afwijkingen op zijn vakgebied had vastgesteld. De fysiotherapeut deelt haar mede dat er 30 kans is dat zij blijvende klachten houdt, waarschijnlijk op basis van ‘instabiliteit van de nek’. Als na 18 keer masseren geen verbetering is opgetreden en vergeefs acupunctuur toegepast is, meldt patiënte zich, na overleg met een vereniging voor whiplashpatiënten en een inmiddels ingeschakelde letselschadeadvocaat, bij een instituut dat alleen whiplashpatiënten behandelt. Daar wordt zij onder meer behandeld met manuele therapie, inlegzooltjes, een warme kraag, af te wisselen met ijstoepassing, en met leefstijladviezen (‘leven op geleide van de klachten’). Zij meldt echter toenemende klachten. De huisarts verwijst haar nu naar de revalidatiearts, die na afloop van een multidisciplinaire behandeling van 6 maanden meent dat betrokkene ‘beter heeft leren omgaan met de klachten’.

Vijftien maanden na het ongeval geraakt patiënte in de WAO (Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering), omdat de verzekeringsgeneeskundige geen ‘duurzaam benutbare mogelijkheden voor arbeid’ ziet. Zij blijft onder controle van een tweede neuroloog – het contact met de eerste heeft zij verbroken omdat zij zich door deze miskend voelde, aangezien hij de klachten weet aan relatieproblemen. De huisarts schrijft intermitterend fysiotherapie voor. Met de aansprakelijk gestelde verzekeringsmaatschappij van de aanrijdende automobilist speelt intussen een slepende letselschadezaak, met als discussiepunten de oorzaak van de klachten en de omvang van de schade. Deze bestaat onder meer uit verlies aan inkomen en kosten voor huishoudelijke hulp, kinderopvang, tuinonderhoud en nieuwe kleding (patiënte stelt dat zij niet meer kan sporten en daardoor 10 kg is aangekomen). De discussie wordt gevoed doordat de verzekeraar uit claims van de WAO-verstrekkende instantie en de ziektekostenverzekeraar heeft begrepen dat er bij patiënte vóór het ongeval sprake was van veelvuldig ziekteverzuim alsmede van langdurige en verspreide pijnklachten en hoofdpijn zonder bekende medische oorzaak.

Patiënt B, een 45-jarige man, monteur van beroep, wordt, terwijl hij met zijn auto stilstaat in de file, van achteren aangereden met 30 km/h. Hij meldt zich de volgende dag bij de huisarts in verband met ernstige nekpijn. De huisarts legt uit dat de nekspieren overrekt zijn geraakt, en nu reageren met verkramping. De bijbehorende pijn zal enkele dagen tot maximaal enkele weken duren. Op de vraag van betrokkene of hij ‘een whiplash’ heeft, antwoordt de huisarts dat hij weliswaar een zweepslag met het hoofd en de nek heeft gemaakt, maar dat spreken over ‘whiplash’ of ‘whiplashsyndroom’ als aanduiding van een ziekte niet zinvol is. De huisarts geeft aan dat het maar zeer de vraag is of die aandoening bestaat, en niet een modeziekte is, terwijl er ook geen bijzondere therapeutische consequenties aan verbonden zijn. Hij wijst betrokkene er nog op dat chronische whiplashes bij botsproeven of in botsauto's niet zijn beschreven, en waarschuwt patiënt publicaties uit de lekenpers of op het internet niet zomaar voor waar aan te nemen. Hij stelt hem verder gerust door te melden dat, gezien de anamnese en de onderzoeksbevindingen, er geen vrees hoeft te bestaan voor late complicaties. Het advies luidt enige dagen rust in acht te nemen, om daarna alle voorheen gebruikelijke activiteiten te hervatten. Hij maakt de afspraak dat in het geval de klachten over twee weken niet verdwenen of duidelijk verminderd zijn, betrokkene weer op het spreekuur komt. Patiënt wordt niet meer teruggezien. Vier weken na het ongeval is hij klachtenvrij, en heeft hij zijn werk, na een week arbeidsongeschiktheid, volledig hervat.

In Nederland is de basis van de moderne whiplashliteratuur gelegd door Kortbeek en Van Wijngaarden.1 2 Zij concludeerden dat de aannemelijkste verklaring voor het postwhiplashsyndroom in de acute fase een wekedelenletsel is, en dat in de chronische fase psychosociale factoren de belangrijkste oorzaak zijn. Het beloop van het chronische postwhiplashsyndroom wordt niet zozeer door het nekletsel als wel door de patiënten en de artsen bepaald. Door de sedertdien verschenen literatuur, die in toenemende mate inzicht geeft in het verschijnsel ‘whiplash’ en tot therapeutische richtlijnen heeft geleid,3-5 kunnen wij het persoonlijke leed van de patiënt nu vaak goed benaderen, en maatschappelijk leed, zoals arbeidsongeschiktheid, verlies van sociale contacten en kosten van onwerkzame therapieën, voorkomen.

De behandeling van niet-objectiveerbare nekklachten na een ongeval hangt af van de tijd die sinds het ongeval verstreken is. Acute nekklachten na een ongeval die niet berusten op een aantoonbare afwijking, kennen een zeer gunstige prognose. Presenteert een patiënt zich binnen uren tot dagen met nekklachten na een ongeval, dan is vaak op basis van de anamnese en het lichamelijk onderzoek al een diagnose te stellen. Voor aanvullend onderzoek is slechts plaats als dat om medische redenen noodzakelijk is. Veelal zal men concluderen dat er een contusie dan wel een overrekking van weke delen is zonder aantoonbare structurele schade. In dat geval volstaat het advies gedoseerde rust te nemen voor enkele dagen met zo nodig pijnstilling; ook dient feitelijk juiste, geruststellende voorlichting gegeven te worden, bestaande uit het advies de nek in de loop der dagen weer in toenemende mate normaal te gebruiken. Er is geen aanwijzing dat welke andere behandeling ook in deze fase werkzaam is.6 7 Juist ter voorkoming van iatrogene schade en fixatie op het klachtenpatroon kunt u die behandelingen dan ook beter niet adviseren. Mocht u begeleiding door een fysiotherapeut aangewezen achten, vergewis u er dan van dat deze adviseert over beweging en houding, en niet anders behandelt dan met oefentherapie. U zou de vinger aan de pols kunnen houden door de patiënt opnieuw op het spreekuur te laten komen of de fysiotherapeut (vooraf) te bellen. Te vaak mondt een goedbedoelde verwijzing uit in frequente behandelsessies met massage en toepassing van apparaten, of verhandelingen over scheefstaande wervels, omdat de fysiotherapeut ook manueel therapeut blijkt te zijn.

chronische klachten: voorwerk

Laten wij de bekende spreekkamervraag ‘Waarom komt deze patiënt met deze klacht op dit moment bij mij?’ eens proberen te beantwoorden voor de patiënt met chronische whiplash.

Zijn de klachten niet binnen enkele weken verdwenen of zodanig verbeterd dat ze in het dagelijks leven geen wezenlijk probleem meer vormen, dan dreigt de overgang naar het chronische postwhiplashsyndroom. Deze overgang en de behandeling daarvan zijn interessant door de veelheid aan medische en niet-medische aspecten.

Differentiaaldiagnose

Voor het vaak uitgebreide klachtenpatroon zult u eerst een differentiaaldiagnose willen opstellen. Whiplash kent geen specifieke klachten, terwijl de gepresenteerde klachten behoren tot de meest voorkomende binnen de Nederlandse bevolking. De differentiaaldiagnose is dan ook lang en kent diagnosen op het gebied van vele medische specialismen. Op orthopedisch gebied dient overwogen te worden nekpijn door houdingsproblematiek en overbelasting. Neurologisch komen vooral letsels van het perifere zenuwstelsel (wortelavulsie, plexuslaesie) en ziekten van het centrale zenuwstelsel in aanmerking. Op psychiatrisch gebied zijn de voornaamste aandachtsgebieden somatisatie, een somatoforme stoornis, een aanpassingsstoornis, een pijnstoornis, depressie, angst met lichamelijke uitingen, conversie en simulatie. Verifieerbare diagnosen op kno- en oogheelkundig gebied zijn zeldzaam.

Geen strikt medische afwijkingen

Bij de meeste patiënten zal men concluderen dat er geen medische afwijkingen in strikte zin zijn. De chronische klachten komen dan voort uit een gedragsmatige reactie. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn bijvoorbeeld de verwachting die de patiënt heeft om na een aanrijding whiplashsymptomen te krijgen als gevolg van de media-aandacht voor dit verschijnsel, het opwekken en versterken van die symptomen door inadequate medische en paramedische behandeling, suggestibiliteit en de bevestiging van invaliditeit en beperkingen door behandelend en controlerend artsen. Deze factoren, samen met de aanwezigheid van een letselschadeclaim, de alibifunctie van de whiplash voor persoonlijk onvermogen, secundaire en tertiaire ziektewinst (dat laatste is de winst die iemand ontleent aan de ziekte van een ander) en foutieve attributie van algemene klachten aan een ongeval, vormen de ‘oersoep’ waaruit de whiplash voortkomt.8

Vragen aan de patiënt en aan uzelf

Als een patiënt bij u komt, vraag dan waarom hij of zij komt. Voelt hij behoefte aan nader onderzoek, bespreek dan wat de waarde is van dergelijk onderzoek. Lijkt de aanleiding voor de komst een letselschadeclaim te zijn, dan is uw behandeling waarschijnlijk weinig zinvol. Is de patiënt wellicht teleurgesteld in andere behandelaars? Vraag u ook af waarom de patiënt ú bezoekt en wat dat u doet. Raakt u geïrriteerd door die moeilijk verklaarbare klachten? Of bevinden zich in uw praktijk juist vele whiplashpatiënten, ook uit ver van uw praktijk gelegen plaatsen, en voelt u zich daardoor gevleid? Is de patiënt bij u op zoek naar erkenning? Houd er rekening mee dat de patiënt meestal een eigen agenda, wensen en verwachtingen heeft bij het bezoek. Bedenk wat u als uw taak beschouwt: vaststellen, uitsluiten en behandelen van afwijkingen op uw vakgebied dan wel ‘whiplash’ behandelen. In het laatste geval dient u ruim de tijd te nemen voor uw patiënt en goed op de hoogte te zijn van de relevante literatuur, die omvangrijk en nog volop in ontwikkeling is. Bezie tenslotte kritisch het resultaat van de door u ingestelde behandelingen.

Wie is de patiënt die tegenover u zit? Is het – om enkele kernachtige voorbeelden te noemen – de 60-jarige hardwerkende man met verspreide artrose die alleen klaagt over zijn nek, de 30-jarige manipulerende vrouw met twee kinderen die in een ontslagprocedure zit, of de 24-jarige passieve vrouw zonder ziekte-inzicht die al jaren somatoforme klachten kent en geheel de slachtofferrol heeft aangenomen? Waaruit bestaat de medische voorgeschiedenis van de patiënt? Hoe staat deze tegenover zijn of haar klachten en hoe gaat hij of zij daarmee om? Wordt de whiplashproblematiek bewust of onbewust aangevoerd om het eigenlijke, werkelijke probleem te overdekken?

behandeling van de chronische klachten

Behandelingen gericht op de nek helpen niet

Na het doorlopen van deze arbeidsintensieve, doch noodzakelijke exercitie kunnen wij ons zetten aan de behandeling van de chronische whiplashpatiënt. Als wij eerlijk zijn, moeten wij erkennen dat geen van de huidige behandelwijzen die het ongeval centraal stellen als veroorzaker van een chronisch whiplashsyndroom, vruchten afwerpt. Tegelijkertijd lijken in landen waarin weinig kennis over whiplash is en waar geen ‘whiplashtherapieën’ worden uitgevoerd, niet méér langdurige klachten voor te komen dan in de niet-aangereden populatie.9 Voor geen van de behandelingen die zich richten op de nek, bijvoorbeeld door injecties met welke vloeistof en op welke plaats ook, door het opheffen van ‘blokkades’ of door het aanbrengen van (thermo)laesies of artrodesen, noch voor het voorschrijven van kragen of aangepaste stoelen, is een wetenschappelijke basis aanwezig. Ook therapieën zoals die gewoonlijk gegeven worden in revalidatieklinieken, gespecialiseerde whiplashcentra of klinieken voor niet-aangeboren hersenletsel zijn niet aangetoond werkzaam.10 Integendeel, door bevestiging van de aanwezigheid van een ziekteproces, dat volgens de aldaar werkzame behandelaars kennelijk intensieve therapie nodig heeft, en door het centraal stellen van het ongeval als oorzaak, zonder oog te hebben voor de diverse facetten van het whiplashprobleem, worden klachten opgewekt of onderhouden. Het lijkt derhalve juist deze behandelwijzen te staken of slechts onder wetenschappelijk gecontroleerde condities in een experimentele setting te doen plaatsvinden.

Hoe moet het dan wel?

Met de whiplashpatiënt die lange tijd na een ongeval nog klachten uit zonder dat objectiveerbaar letsel wordt gevonden, is iets bijzonders aan de hand. Voorzover bekend zit dat bijzondere niet in een organische beschadiging. Als u voorafgaand aan de daadwerkelijke behandeling de eerder genoemde aandachtspunten langsloopt, zult u waarschijnlijk aanknopingspunten vinden om een op deze specifieke patiënt toegespitste behandeling in te zetten. Voorbeelden van die aandachtspunten zijn overbelasting in het privé-leven of op het werk (u kunt dan de patiënt advies geven respectievelijk naar een bedrijfsarts verwijzen), of evidente psychopathologische stoornissen (dan is verwijzing naar psycholoog of psychiater aangewezen). Neem niet alleen de patiënt serieus, maar ook uzelf: leg uit dat nekpijn na autorijden of een woordvindingsstoornis vrijwel nooit een pathologisch proces representeert. Vaak vergeet de patiënt dat er vóór het ongeval ook klachten waren en dat er na het ongeval vele niet met het ongeval samenhangende welzijnsverminderende gebeurtenissen kunnen zijn opgetreden. Meent u tekenen aan te treffen van aggravatie of zelfs simulatie, overdenk dan hoe dit met uw patiënt te bespreken. Overleg tussen de diverse behandelaars is belangrijk, opdat de patiënt van alle betrokkenen dezelfde boodschap ontvangt. Wanneer een activerend en geruststellend beleid van de huisarts wordt gecombineerd met een passieve benadering van de bedrijfsarts die te snel concludeert tot arbeidsongeschiktheid, met een letselschadeclaim waarmee de betrokkene wil bewijzen dat hij of zij ernstig geïnvalideerd is, of met de therapie van een paramedicus die wervels ‘rechtzet’, lijkt dit beleid bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Bespreek – indien aan de orde – de voor- en nadelen van het instellen of doorzetten van een claim en de emoties daarover.11 Als de specialist met de huisarts overlegt, kan de eerste veel over de vaak relevante medische voorgeschiedenis leren.

Onbegrip

Van veel patiënten zult u onbegrip of weerstand ondervinden als u andere zaken dan het ongeval aanroert, als u andere vormen van therapie voorstelt dan de door de patiënt gewenste of als u zelfs wilt afzien van therapie.

Behandeling van gedrag en psyche

De laatste jaren is veel literatuur verschenen over therapie met aangrijpingspunten afkomstig uit de gedragsleer en de psychologie.12 13 Twee kernbegrippen zijn ‘operante conditionering’ (onbewuste gewoontevorming) en ‘somatisering’. De behandeling is daarbij gericht op gedragsverandering en vindt plaats via twee sporen. Enerzijds wordt aandacht gegeven aan mogelijk bestaande onjuiste ideeën bij betrokkene over de oorzaak en de betekenis van chronische pijn (reattribueren en reconceptualiseren door voorlichting: de pijn is geen uiting van een lichamelijke beschadiging die bij het ongeval is opgetreden) en moeten de patiënten ontwennen aan pijnstillers en ziekenrolbevestigende hulpmiddelen, zoals een halskraag. Anderzijds worden normale lichamelijke en sportieve activiteiten gradueel opgevoerd. Tot nu toe wordt die therapie alleen structureel toegepast in een setting die, doordat deze meestal niet vergoed wordt door ziektekostenverzekeraars, in de praktijk alleen beschikbaar is als een instantie bereid is de kosten te betalen.14 Afgeleide vormen van die behandelstrategie, minder omvangrijk of vereenvoudigd, zouden ook door een individuele behandelaar toegepast kunnen worden.15 16

De rol van de bedrijfsarts, de verzekeringsgeneeskundige en de medisch adviseurs betrokken bij de claim blijven in deze les onbelicht, maar duidelijk moge zijn dat hun bemoeienis soms van groot belang is. De potentieel ziekmakende effecten van de claim, met de voor patiënten uiteindelijk zeer nadelige, meestal slachtofferrolbevestigende jurisprudentie op basis van inadequate medische informatie, is een bron van zorg.

Uit deze informatie valt af te leiden waardoor het zo slecht afliep met patiënt A en zo goed met patiënt B, en wordt het begrijpelijk dat niet aangetoond werkzame therapieën uitgevoerd en voorgeschreven blijven.

Dames en Heren, over whiplash is al veel geschreven en nog veel meer zal volgen. Er is geen voor de hand liggende medische reden te bedenken waarom een ongeval dat niet leidt tot directe en objectiveerbare medische schade blijvende gevolgen zou moeten hebben. Hard wetenschappelijk bewijs over de juiste behandeling van whiplash is niet voorhanden, maar dat ontslaat ons niet van de plicht toch zoveel mogelijk ‘evidence-based’ te werken. Toepassen van de juiste therapie lijkt vooral te bestaan uit het achterwege laten. Preventieve activiteiten bestaan niet zozeer uit aanpassing van vervoermiddelen (nog nooit waren auto's zo rijkelijk voorzien van hoofdsteunen, airbags en kreukelzones, en nog nooit kwam de chronische whiplash zo vaak voor) als wel uit geruststellende uitleg en adviezen. Niet meer spreken over het ‘postwhiplashsyndroom’ is op dit moment weinig realistisch, maar herbenoemen van de klachten naar hun ware aard en oorzaak (biopsychosociaal model) is gewenst, alleen al vanwege de dan opdagende aanknopingspunten voor therapie. Vaak zult u een belangrijke inspanning moeten leveren om de gecompliceerde whiplashknoop te ontwarren. Daar staat tegenover dat u als arts enigszins beschermd lijkt te zijn tegen het krijgen van het postwhiplashsyndroom, mogelijk doordat artsen minder de neiging hebben de acute verschijnselen na een whiplashtrauma als iets ernstigs te zien.17

J.van Cappellen, register geneeskundig adviseur, leverde commentaar op het manuscript.

Literatuur
  1. Kortbeek LHThS. Het post-‘whiplash’-syndroom.Ned Tijdschr Geneeskd1991;135:264-7.

  2. Wijngaarden GK van. Het late‘whiplash-syndroom’; realiteit of fictie?Ned Tijdschr Geneeskd1991;135:279-83.

  3. Barsky AJ, Borus JF. Functional somatic syndromes. AnnIntern Med 1999;130:910-21.

  4. Ferrari R, Kwan O, Russell AS, Pearce JM, Schrader H. Thebest approach to the problem of whiplash? One ticket to Lithuania, please.Clin Exp Rheumatol 1999;17:321-6.

  5. Wessely S, Nimnuan C, Sharpe M. Functional somaticsyndromes: one or many? Lancet 1999;354:936-9.

  6. Verhagen AP, Peeters GGM, Bie RA de, Oostendorp RAB.Conservative treatment for whiplash Cochrane review. The CochraneLibrary. Issue 1. Oxford: Update Software; 2002.

  7. Spitzer WO, Skovron ML, Salmi LR, Cassidy JD, Duranceau J,Suissa S, et al. Scientific monograph of the Quebec Task Force onWhiplash-Associated Disorders: redefining ‘whiplash’ and itsmanagement. Spine 1995;20(8 Suppl):1S-73S.

  8. Ferrari R. The whiplash encyclopedia. Gaithersburg, Md.:Aspen; 1999.

  9. Obelieniene D, Schrader H, Bovim G, Miseviciene I, Sand T.Pain after whiplash: a prospective controlled inception cohort study. JNeurol Neurosurg Psychiatry 1999;66:279-83.

  10. Sterner Y, Löfgren M, Nyberg V, Karlsson AK,Bergström M, Gerdle B. Early interdisciplinary rehabilitation programmefor whiplash associated disorders. Disabil Rehabil 2001;23:422-9.

  11. Ferrari R, Russell AS. The whiplash syndrome –common sense revisited. J Rheumatol 1997;24:618-23.

  12. Turk DC. Combining somatic and psychosocial treatment forchronic pain patients: perhaps 1 + 1 does = 3. Clin J Pain2001;17:281-3.

  13. Spinhoven Ph, Bouman TK, Hoogduin CAL.Behandelingsstrategieën bij somatoforme stoornissen. Houten: BohnStafleu Van Loghum; 2001.

  14. Vendrig AA, Akkerveeken PF van, McWhorter KR. Results ofa multimodal treatment program for patients with chronic symptoms after awhiplash injury of the neck. Spine 2000;25:238-44.

  15. Klaver MM, Baart JC. Effectieve hulp aan somatiserendepatiënten. Med Contact 2000;55:1647-9.

  16. Arnold IA, Hornsveld HK. Doorbreek de vicieuze cirkel.Med Contact 2002;57:185-8.

  17. Virani SN, Ferrari R, Russell AS. Physician resistance tothe late whiplash syndrome. J Rheumatol 2001;28:2096-9.

Auteursinformatie

Contact H.Reinders, register geneeskundig adviseur, IJselstraat 34E, 1078 CJ Amsterdam (h.reinders@xs4all.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

R.
Westerweel

Goes, oktober 2002,

Terecht worden door Reinders (2002:1565-8) kritische aantekeningen geplaatst bij de behandeling van het postwhiplashsyndroom. Ook de invloed van een moeizaam verlopende letselschadeprocedure moet niet onderschat worden. Bij lezing van de klinische les ontstaat echter de indruk, dat het laten vallen van het woord ‘whiplash’ al min of meer voldoende is om iemand tot een chronische patiënt te maken. De Nederlandse Vereniging voor Neurologie omschrijft het postwhiplashsyndroom als een door een plotselinge overrekking opgetreden wekedelenletsel van de nek, met een aldaar gelokaliseerd en langer dan 6 maanden persisterend pijnsyndroom.1 De commissie Forensische Neurologie noemt het syndroom een realiteit en ziet het cerebraal imponerende symptomenbeeld als een ‘somatopsychische’ reactie van de desbetreffende persoon. Het zal ieder die regelmatig met dit beeld geconfronteerd wordt duidelijk zijn dat in de chronische fase invloeden van diverse aard bestaan. Dit laatste neemt echter niet weg, dat menig patiënt zonder het nekletsel niet of in (veel) mindere mate was gaan disfunctioneren. Het is bij dit syndroom met maatschappelijk omvangrijke gevolgen van groot belang met elkaar in discussie te blijven. Door de in de klinische les gepresenteerde casuïstiek ontstaat helaas een onvolledig en bovendien onjuist beeld, wat die discussie dreigt te verstoren. Een aanvulling met een derde casus was op haar plaats geweest, te weten een tot aan een ongeval zonder klachten of problemen functionerende patiënt(e), die door iemand aangereden wordt en vanaf dat moment blijvende invaliderende pijnklachten ondervindt. Deze patiënt(e) verdient onze aandacht en een begripvolle benadering.

R. Westerweel
Literatuur
  1. Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Nederlandse richtlijnen voor de bepaling van functieverlies bij neurologische aandoeningen. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Neurologie; 2001.

Den Ilp, november 2002,

Dat het laten vallen van het woord ‘whiplash’ iemand nog niet tot een chronische patiënt maakt, zoals collega Westerweel in zijn reactie stelt, zal eenieder duidelijk zijn, maar het kan wel het begin zijn van een proces. De daarvoor gevoelige patiënt wordt nodeloos ongerust gemaakt door alarmerende berichten over mogelijk ernstige gevolgen van een whiplash. Dit gebeurt al op de plek des onheils en later in de spreekkamers van behandelaars. Opmerkingen dat de klachten jaren kunnen aanhouden, zelfs blijvend kunnen zijn op basis van allerlei beschadigde structuren in de nek en de hersenen, doen de meeste patiënten geen goed. Hetzelfde geldt voor een kraag die wordt voorgeschreven om ‘instabiliteit’ tegen te gaan. Vaak moet in het kader van de behandeling of vanwege een verzekeringsclaim nauwkeurig, liefst in een dagboek, worden bijgehouden welke (pijn)klachten optreden en op welk moment. Sommige verzekeringsmaatschappijen laten mensen met nekklachten ook nog regelmatig ‘keuren’ door artsen. Patiënten worden daarnaast beïnvloed door de media en kunnen zich bijvoorbeeld door middel van internet verder in het fenomeen verdiepen. Door al deze factoren ontstaat verhoogde aandacht (hypervigilantie)1 voor de klachten.

Daar sommigen meer dan 80 klachten beschrijven die zouden passen bij een postwhiplashsyndroom, is het niet verwonderlijk dat patiënten altijd wel een klacht herkennen als een ‘whiplashklacht’. Catastrofaal denken2 3 en geïnduceerde bewegingsangst4 kunnen vervolgens leiden tot verder disfunctioneren. Ik zou er derhalve voor willen pleiten dat als wij het woord ‘whiplash’ gebruiken, wij dit vergezeld doen gaan van een adequate en wetenschappelijk onderbouwde mondelinge toelichting aan de patiënt. Veelzeggend blijft de constatering dat op plaatsen waar whiplash onder artsen en patiënten een weinig bekend fenomeen is en de ‘diagnose’ (dus) ook nauwelijks wordt gesteld, langdurige klachten als gevolg van een dergelijk trauma niet lijken voor te komen. Voorzover bekend was dit in Nederland enige tientallen jaren geleden ook het geval.

Onder de neurologen in Nederland bestaat allerminst een eenduidige visie op whiplash. Wel hebben zij er om hun moverende redenen voor gekozen het whiplashfenomeen tot het aandachtsgebied van de neurologie te rekenen, hoewel er geen aanwijzing bestaat dat er bij het postwhiplashsyndroom een neurologisch probleem speelt. Sterker nog, de Nederlandse Vereniging voor Neurologie en de commissie Forensische Neurologie stellen dat pas van een postwhiplashsyndroom mag worden gesproken als eerst een beschadiging van het zenuwstelsel is uitgesloten.5

Het verschijnsel whiplash wordt door de Vereniging weliswaar een realiteit genoemd vanwege het frequente vóórkomen en de beoordeling van het fenomeen in de ons omringende landen, maar overtuigend is deze redenering niet. De whiplashbeoordeling in Duitsland, België en Frankrijk vindt op geheel andere wijze plaats dan in Nederland.

Dat menig patiënt zonder het nekletsel niet zou zijn gaan ‘disfunctioneren’ is nooit bewezen. En zo er al van disfunctioneren na een nektrauma sprake is, hoeft dat nog niet door dat ongeval te zijn veroorzaakt. In geval er na een ongeval langdurig disfunctioneren optreedt, zullen factoren gelegen buiten het trauma daarvoor (mede)verantwoordelijk zijn. Overigens wordt hier naar mijn mening te veel geappelleerd aan de juridische kant van whiplash. Van meer belang dan de discussie over de precieze betekenis van het ongeval, lijkt mij voor de behandelend arts het analyseren en bespreken van de factoren die de klachten doen voortduren.

In een klinische les kan nooit een volledige beschrijving gegeven worden van de heterogene groep die whiplashpatiënten vormen. Toevoeging van de door Westerweel genoemde ‘patiënt’ lijkt niet zinvol. Afgezien van de vraag of dergelijke casussen bestaan, zal een beschrijving daarvan niet bijdragen aan de diagnostische en therapeutische overwegingen waar het in de klinische les om ging.

Aandacht en begrip voor whiplashpatiënten was de aanleiding om de klinische les te schrijven. Met de laatste zin van het commentaar van Westerweel ben ik het dan ook geheel eens.

H. Reinders
Literatuur
  1. Aldrich S, Eccleston C, Crombez G. Worrying about chronic pain: vigilance to threat and misdirected problem solving. Behav Res Ther 2000;38:457-70.

  2. Severeijns R, Vlaeyen JW, Hout MA van den, Weber WE. Pain catastrophizing predicts pain intensity, disability, and psychological distress independent of the level of physical impairment. Clin J Pain 2001;17:165-72.

  3. Crombez G, Eccleston C, Baeyens F, Eelen P. When somatic information threatens, catastrophic thinking enhances attentional interference. Pain 1998;75:187-98.

  4. Vlaeyen JW, Linton SJ. Fear-avoidance and its consequences in chronic musculoskeletal pain: a state of the art. Pain 2000;85:317-32.

  5. Nederlandse Vereniging voor Neurologie. Nederlandse richtlijnen voor de bepaling van functieverlies bij neurologische aandoeningen. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Neurologie; 2001.

Alfaz del Pi, Alicante, Spanje, oktober 2002,

Reinders concludeert, met anderen, dat het postwhiplashsyndroom in de acute fase een wekedelenletsel is en in de chronische een psychosociale aangelegenheid, waarvan het beloop wordt bepaald door de patiënten en hun artsen (2002:1565-8).1 2 De 17 literatuurverwijzingen zijn gebaseerd op publicaties verschenen tussen 1991 en 2001.

Er zijn echter ook enkele auteurs die in (tamelijk) recent verschenen artikelen een geheel ander standpunt innemen. Zij zien de chronische pijnen van op zijn minst een deel van de postwhiplashpatiënten als een vorm van inklemming van delen van de plexus brachialis, zich vooral manifesterend in het verzorgingsgebied van de N. medianus.3 4

In de visie van met name Alpar et al.5 zijn dan de pijnen in nek en schouder gerefereerde pijnen vanuit de pols: druk op de N. medianus kan de proximale pijn verergeren; omspuiting van deze zenuw met een lokaal anaestheticum kan de pijn in nek en schouder tijdelijk verminderen.

Zij behandelden recentelijk 38 patiënten door middel van een operatieve decompressie van de N. medianus en zetten bij 30 patiënten, die als controlegroep fungeerden, de conservatieve behandeling voort. Bij 90% van de geopereerden verdwenen de pijnen of waren deze in sterke mate verminderd, terwijl na een vervolgonderzoek van 2 jaar bij slechts 2 van de 30 niet-operatief behandelde controlepersonen van klachtvermindering sprake was. Dit klinische verschil is op zich al opmerkelijk, maar de schrijvers ondersteunen hun gunstige resultaten met herhaalde biochemische bepalingen van een tweetal neurotransmitters, waarvan al bekend was dat zij nociceptoren activeren en een rol spelen bij de overdracht van pijnprikkels. De spiegels van deze peptiden waren sterk verhoogd bij de lijders aan het postwhiplashsyndroom, maar na de ingreep daalden ze tot het niveau van dat van gezonde vrijwilligers.

Een simpele carpale-tunnelbehandeling bij lang bestaande, chronische nek- en schouderpijnen na een whiplashtrauma? Het lijkt op het eerste gezicht te mooi om waar te zijn. Toch zijn de argumenten van met name Alpar et al.,5 bij herhaling genoemd, sterk te noemen. Een mogelijk onwetenschappelijke, maar wel praktische benadering is deze: als een patiënt eindeloos doch vruchteloos onderworpen is geweest aan herhaald neurologisch onderzoek, fysiotherapie, psychotherapie, het dragen van een halskraag en het ondergaan van transcutane zenuwstimulatie en/of acupunctuur en nog steeds analgetica slikt, welnu, dan kan die simpele – poliklinisch en onder plaatselijke verdoving uit te voeren – klieving van het ligamentum carpi transversum ter decompressie van de N. medianus er óók nog wel bij.

Ik kan mij goed voorstellen, dat van deze therapie op zijn minst een deel van de hier bedoelde patiënten zal profiteren.

J. Bender
Literatuur
  1. Kortbeek LHThS. Het post-‘whiplash’-syndroom. [LITREF JAARGANG="1991" PAGINA="264-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1991;135:264-7.[/LITREF]

  2. Wijngaarden GK van. Het late ‘whiplash-syndroom’; realiteit of fictie? [LITREF JAARGANG="1991" PAGINA="279-83"]Ned Tijdschr Geneeskd 1991;135:279-83.[/LITREF]

  3. Alpar EK. ‘Whiplash’ injury and median nerve entrapment. Injury 1997;28:243.

  4. Ide M, Ide J, Yamaga M, Takagi K. Symptoms and signs of irritation of the brachial plexus in whiplash injuries. J Bone Joint Surg (Br) 2001;83:226-9.

  5. Alpar EK, Onuoha G, Killimpalli VV, Waters R. Management of chronic pain in whiplash injury. J Bone Joint Surg (Br) 2002;84:807-10.

Den Ilp, oktober 2002,

Alpar et al. poneren het op zijn minst originele idee dat de nek- en schouderpijnen na een whiplashtrauma mogelijk uit de pols komen.1 Daar zou door een uit het ongeval voortkomend ‘atypisch carpale-tunnelsyndroom’ de oorzaak van zijn. Omdat er, voorzover mij bekend, geen andere auteurs zijn die deze theorie ondersteunen, dienen zijn argumenten sterk te zijn alvorens de theorie algemeen aanvaard kan worden. De door Alpar et al. gepresenteerde cijfers lijken indrukwekkend (in een eerder gepubliceerd onderzoek meldden Alpar et al. zelfs dat bij 90% van de 225 mensen met klachten van onder meer de nek na een ongeval, alle klachten verdwenen na decompressie van de N. medianus),2 maar er valt nogal wat op aan te merken. Zo is het onderzoek niet (dubbel)blind verricht. De ideale controlegroep bestaat niet uit niet-geopereerden, maar uit een groep die een vergelijkbare operatie ondergaat zonder dat er decompressie verricht wordt van de N. medianus. Opmerkelijk is ook dat de decompressie uitgevoerd werd terwijl het EMG meestal normaal was. Niet vermeld wordt of omspuiting van de N. ulnaris of de N. radialis dezelfde resultaten geeft. De vaak gehoorde opmerking dat ‘nader onderzoek noodzakelijk is’ om de waarde van een behandeling te bepalen, gaat in dit geval zeker op. Dan pas zal blijken of deze therapie bijgezet moet worden bij andere onwerkzame therapieën die ooit als veelbelovend golden,3 dan wel dat zij een plaats verdient bij de behandeling van nekklachten.

H. Reinders
Literatuur
  1. Alpar EK, Onuoha G, Killampalli VV, Waters R. Management of chronic pain in whiplash injury. J Bone Joint Surg (Br) 2002;84:807-10.

  2. Alpar EK. ‘Whiplash’ injury and median nerve entrapment. Injury 1997;28:243.

  3. Byrn C, Olsson I, Falkheden L, Lindh M, Hosterey U, Fogelberg M, et al. Subcutaneous sterile water injections for chronic neck and shoulder pain following whiplash injuries. Lancet 1993;341:449-52.

Haarlem, september 2002,

Het artikel van Reinders (2002:1565-8) is vanuit de optiek van de (medisch adviseur van de) verzekeringsmaatschappij geschreven. De strekking lijkt te zijn dat dit syndroom een door medici verzonnen ziektebeeld is en in werkelijkheid niet bestaat. De ernst van het ziektebeeld wordt gebagatelliseerd en het slachtoffer, dat een ongeval is overkomen waar hij of zij zelf niet om heeft gevraagd en dat is veroorzaakt door een ander, lijkt te worden beschouwd als een simulant. Uiteraard zijn er gevallen waarbij er sprake is van simulatie, aggravatie en secundaire ziektewinst, maar het vóórkomen daarvan is beslist niet anders dan bij welk ander ziektebeeld. In tegenstelling tot hetgeen wordt gesuggereerd, zijn whiplash(gerelateerde) klachten als ziektebeeld al sinds 1928 als zodanig benoemd.1 2

Het presenteren van 2 gevallen waarbij conclusies en aanbevelingen gegeneraliseerd worden naar de hele populatie, is een statistisch niet verantwoorde methode. Essentiële gegevens ontbreken, bijvoorbeeld over de delta-v, het (juiste) gebruik van hoofdsteunen en de bij het ongeval betrokken type auto's.

De opvatting dat whiplashgerelateerde klachten uitsluitend gedragsmatig bepaald zijn en dat er geen medische afwijkingen aantoonbaar zijn, gaat voorbij aan de bevindingen in de literatuur, alsook aan de praktijk, waarbij wel degelijk objectiveerbare afwijkingen worden beschreven.

Dat de klachten worden onderhouden door een letselschadeclaim behoeft bijstelling. Het zijn vaak verzekeringsmaatschappijen zelf die de afwikkeling van de zaak bewust traineren of geen aansprakelijkheid willen aanvaarden. Ten onrechte wordt vaak verwezen of gezocht naar preëxistente klachten, terwijl in de meeste gevallen de klachten en verschijnselen zich pas openbaarden in aansluiting op het ongeval bij tevoren gezonde personen. Een slachtoffer meldt zich na een aanrijding bij een Spoedeisende Eerste Hulp of huisarts voor een behandeling en niet voor het starten van een letselschadeprocedure, men wil immers verlost worden van zijn klachten. Dat het dan uiteindelijk toch tot een slepende procedure komt, is voor een groot deel te wijten aan de opstelling van de verzekeringsmaatschappij.

Dat de veroorzakers van de aanrijding niet worden gezien door de verzekeringsmaatschappij kan eenvoudig verklaard worden: een veroorzaker van een ongeval kan geen claim indienen bij de verzekeringsmaatschappij. Ook de aard van het trauma bij de veroorzaker is veelal een andere dan bij het slachtoffer. De populatie die uiteindelijk bij de verzekeringsmaatschappij terechtkomt, vormt slechts het topje van de ijsberg, namelijk alleen de groep met langdurige, blijvende klachten. Deze populatie is statistisch niet representatief en conclusies zijn niet te generaliseren.

Ook de vergelijking met de ‘railway spine’ gaat mank.3 Dat deze aandoening uit de 19e eeuw is verdwenen, is niet het gevolg geweest van de opstelling van verzekeringsmaatschappijen, die toen – net als bij de whiplash nu – stelden dat deze aandoening niet bestond, maar van het overstappen van de trein op de auto als transportmiddel en van de verbetering in koppelingsmethoden tussen treinstellen. Het is overigens te hopen dat het met de whiplash in de toekomst net zo zal gaan, door nieuwe, andersoortige transporttechnieken en door verbeterde veiligheidsmaatregelen.

S. Woudstra
J.T.G.H. Jaeqx,
Literatuur
  1. Crowe HE. Injuries to the cervical spine. Paper presented at the meeting of the Western Orthopaedic Association. San Francisco; 1928.

  2. Croft AC. Treatment paradigm for cervical acceleration/deceleration injuries (whiplash). Am Chiro Assoc J Chiro 1993;30:41-5.

  3. Reinders H. Facetten van whiplash. Med Contact 2002;57:11-4.