Bewaren of vernietigen? Het belang van het dossier voor de patiënt van gisteren en morgen

Klinische praktijk
F.E. van Leeuwen
J.H. Schornagel
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:455-60
Abstract

Samenvatting

- In 1995 is de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) in werking getreden. Om de privacy meer te beschermen, moeten volgens de WGBO medische gegevens 10 jaar worden bewaard en daarna worden vernietigd, tenzij langer bewaren in het belang is van ‘goed hulpverlenerschap’, zoals bij patiënten met een chronische ziekte.

- Er zijn grote zorgen over de beschikbaarheid van medische gegevens voor wetenschappelijk onderzoek en de patiëntenzorg na 2005: evaluatie van de late effecten van vele medische behandelingen zal niet meer mogelijk zijn en ook zal de wet de patiëntenzorg hinderen, vooral bij genetisch bepaalde aandoeningen.

- Een mogelijke oplossing is dat de beroepsgroep diagnosen en behandelingen benoemt waarbij het redelijkerwijs uit de zorg van een goed hulpverlener voortvloeit om dossiers langer dan 10 jaar te bewaren.

- Voor een uniform landelijk beleid is een wetswijziging wenselijker, waarbij de dossiers, eventueel na selectie naar diagnose of behandeling, verplicht veel langer dan 10 jaar worden bewaard, bij voorkeur voor de duur van de levensverwachting.

Auteursinformatie

Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Plesmanlaan 121, 1066 CX Amsterdam.

Afd. Epidemiologie: mw.prof.dr.ir.F.E.van Leeuwen, epidemioloog.

Afd. Medische Oncologie: dr.J.H.Schornagel, internist.

Contact mw.prof.dr.ir.F.E.van Leeuwen

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

H.D.C.
Roscam Abbing

Amsterdam, februari 2001,

Van Leeuwen en Schornagel vragen terecht aandacht voor de bewaartermijn van medische gegevens met oog op wetenschappelijk onderzoek (2001:455-60).

De patiënt kan niet beletten dat medische gegevens worden vastgelegd in het kader van de patiëntenzorg. Tegenover deze terechte regel staat dat het onverkort en ongelimiteerd bewaren van medische persoonsgegevens zinloos is en kan indruisen tegen het (privacy)belang van de patiënt. Gegevens moeten worden verwijderd uit het medisch dossier van de patiënt zodra ze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze verzameld zijn, namelijk de patiëntenzorg. De wetgever (WGBO) heeft daarvoor, een voorstel van de KNMG volgend, in principe een algemene termijn van 10 jaar gesteld (artikel 7:454, derde lid BW). Deze bewaartermijn geldt ook voor academische ziekenhuizen. De overgangstermijn waarbinnen de gegevens vernietigd moeten zijn, loopt af per 1 april 2005. Er is een uitzondering op de algemene bewaartermijn voor gegevens waarvan bewaren uit een oogpunt van verantwoorde zorgverlening aan de patiënt geboden is (goed hulpverlenerschap uit hoofde van de WGBO). De hulpverlener moet dus van geval tot geval bezien of en in hoeverre bepaalde gegevens van een patiënt langer bewaard moeten worden. Hulpverleners die ondanks het belang van de patiënt om gegevens langer te bewaren toch tot vernietiging overgaan, schieten verwijtbaar tekort. Dit geldt ook voor (databeheerders in) instellingen die automatisch overgaan tot vernietigen van centraal opgeslagen medische gegevens die ondanks de wettelijke (overgangs)termijn bewaard moeten blijven. De hulpverlener moet er uit hoofde van zijn professionele standaard voor zorg dragen dat er een daarop gericht beding ten aanzien van het beheer van medische persoonsgegevens op instellingsniveau aanwezig is. Het is immers aan de hulpverlener om - op basis van argumenten - te bepalen in hoeverre een medisch dossier al dien niet opgeschoond kan worden. Het instellingsbeleid moet de hulpverlener, ongeacht of deze in dienstverband werkzaam is of niet, daadwerkelijk in staat stellen aan diens (WGBO-)plicht tot zorg van een goed hulpverlener jegens de patiënt te voldoen.

Bij bewaren voor wetenschappelijk onderzoek ligt de zaak anders. Arts en patiënt kunnen langer bewaren met het oog op bepaald wetenschappelijk onderzoek voor een bepaalde periode overeenkomen. Voorzover patiënten onderworpen zijn geweest aan bijzondere medische verrichtingen doet de hulpverlener er verstandig aan een dergelijke afspraak te maken met het oog op onderzoek naar late neveneffecten. De medische gegevens worden dan bij voorkeur, met toestemming van de patiënt, voor het verloop van de wettelijke bewaartermijn overgeheveld naar een speciaal daarvoor bestemd onderzoeksbestand. Daarop is dan de Wet Bescherming Persoonsgegevens van toepassing, die naar verwachting deze zomer in werking treedt. Bij volledig anoniem bewaren van gegevens voor wetenschappelijk onderzoek kan dit ook zonder toestemming van de patiënt. Koppeling van de gegevens zonder toestemming met andere niet anonieme bestanden is daarbij uitgesloten. Ook moet er op worden gelet dat de patiënt niet kan worden geidentificeerd als lid van een bepaalde groep in de samenleving.

Het valt te betreuren dat tot nu toe weinig is terechtgekomen van het ontwikkelen van richtlijnen voor bewaartermijnen uit hoofde van goed hulpverlenerschap door de verschillende beroepsgroepen, in samenspraak met patiënten, met uitzondering van enkele specialismen, zoals de klinisch genetici. Toch wordt er al enige tientallen jaren voor gepleit dat de beroepsgroepen criteria formuleren voor kerndossiers met gegevens die in de toekomst naar verwacht uit medisch professioneel oogpunt nog van betekenis zullen zijn voor de patiënt en diens bloedverwanten. Er zijn hiertoe sinds invoering van de WGBO nuttige handreikingen gedaan. Zo is het mogelijk gebleken medische dossiers gestructureerd te screenen op noodzaak van langer bewaren dan de wettelijke termijn.1 Een modelafspraak hierover tussen beroepsgroepen en patiëntenvereniging zou tegemoetkomen aan de behoefte. Men kan daarbij denken aan de wetenschappelijke onderbouwing, de consensus binnen de beroepsgroep alsmede de instemming van representatieve patiënten/organisaties, inlichten van de patiënt met mogelijkheid van bezwaar en vernietigingsrecht.2 Een dergelijke afspraak zou ingedeeld kunnen worden in een algemeen deel (basisgegevens) en een specifiek deel, gericht op bijzondere categorieën gegevens (onder andere die van minderjarigen en verstandelijk gehandicapten, en die inzake erfelijke ziekten, implantaten en bestraling). Verder zou er een regeling in kunnen worden opgenomen over de termijn van noodzakelijke bewaring. De pleidooien om niet zonder meer tot het vernietigen van medische dossiers over te gaan zijn terecht. Deze pleidooien moeten vooral gericht worden tot de beroepsgroepen, instellingen en patiënten die tot nu toe onvoldoende gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden die de wet biedt. Instellingen dienen niet zonder afspraken met beroepsgroepen tot vernietiging over te gaan. Ook voor langer bewaren voor wetenschappelijk onderzoek moet ruimte worden gegeven. Patiënten kunnen voor gebruik van hun gegevens voor nader bepaalde categorieën onderzoek toestemming geven, zonder dat daarbij doorgeschoten wordt naar ‘bewaren met open doel’. Dat laatste zou in strijd zijn met de zeggenschap van de patiënt en met de rechtszekerheid. Er zijn altijd grenzen aan bewaren. Die kunnen niet worden ingegeven door de beschikbare archiefruimte, wel door het privacybelang van de patiënt.

H.D.C. Roscam Abbing
Literatuur
  1. Helmer FMM, Buiting HPJ. Ziekenhuis ontwikkelt criteria verantwoorde bewaartermijnen. Med Contact 1999;54:691-4.

  2. Vergert HGM ten. Medisch dossier langer bewaren dan tien jaar? Med Contact 1999;54:688-90.

Amsterdam, maart 2001,

Het verheugt ons dat Roscam Abbing ons pleidooi ondersteunt om niet zonder meer over te gaan tot het vernietigen van medische dossiers. In ons artikel gaven wij al aan dat wij het met haar eens zijn dat de medische beroepsgroepen zouden moeten komen tot landelijk beleid inzake criteria voor patiëntengroepen waarvoor langer bewaren nodig is om de patiënt ook in de toekomst optimale medische zorg te kunnen bieden. Wij zijn het ook met haar eens dat de hulpverlener het laatste woord moet hebben als deze meent dat dossiers van een bepaalde patiëntengroep langer dan 10 jaar bewaard dienen te worden, terwijl archiefbeheerders of ziekenhuisdirectie van mening zijn dat de betreffende dossiers vernietigd moeten worden.

Helaas vindt Roscam Abbing dat dit laatste alleen geldt voor situaties waar ‘goed hulpverlenerschap’ in het geding is. In ons artikel gaven wij al aan dat gezondheidsjuristen menen dat bewaren louter vanwege het belang van wetenschappelijk onderzoek bij een specifieke patiëntengroep niet valt onder de ‘zorg van een goed hulpverlener’. Een hulpverlener die de door het ziekenhuis geplande vernietiging in 2005 van zijn of haar archief aanvecht, met daarin dossiers uit de jaren 1960-1970 van diëthylstilbestrol(DES)-moeders, in-vitrofertilisatie(IVF)-patiënten uit de jaren tachtig of van kinderen die van 1950-1980 vanwege recidiverende otitis media met nasofaryngeale radiumbestraling werden behandeld, zal het ons inziens op basis van de WGBO voor de rechter verliezen. Dat is wat wij met ons artikel aan de medische stand in ons land hebben willen duidelijk maken.

Roscam Abbing geeft aan dat ‘voor langer bewaren voor wetenschappelijk onderzoek ruimte moet worden gegeven’. Maar zij geeft aan dat de patiënt daar toestemming voor moet geven, of dat het anoniem moet gebeuren. In ons artikel hebben wij duidelijk gemaakt dat dat onmogelijk is als het gaat om onderzoek naar late neveneffecten van behandelingen die meer dan 10 jaar geleden zijn gegeven aan patiënten die inmiddels al lang zijn ontslagen. Het feit dat Roscam Abbing in dezen niet specifieker is ingegaan op onze argumenten, wekt de indruk dat zij de essentie van ons betoog gemist heeft.

Onze conclusie blijft dat het gestelde probleem het beste kan worden opgelost door een wijziging van de WGBO, waarbij alle dossiers, dan wel een selectie naar diagnose of behandeling, verplicht langer dan 10 jaar worden bewaard.

F.E. van Leeuwen
J.H. Schornagel

Oegstgeest, maart 2001,

Als teratoloog in de jaren zestig heeft het mij verwonderd dat de Nederlandse epidemiologen bij het totstandkomen van de WGBO in 1995 niet geprotesteerd hebben tegen de relatief korte bewaartijd (10 jaar volgens art. 453 lid 4). Het deed mij dan ook goed te lezen dat Van Leeuwen en Schornagel (2001:455-60) bezwaar aantekenen tegen het verlies aan kennis door dossiervernietiging na 10 jaar. Zal men ooit de schade kunnen evalueren die veroorzaakt is door het versnipperen van de patiëntendossiers na de opheffing van de consultatiebureaus voor tuberculosebestrijding? In het Tijdschrift is onlangs een artikel verschenen over de invloed van de Hongerwinter op het nageslacht.1 Volgens de auteurs waren de medische dossiers verwijderd uit het Wilhelmina Gasthuis, maar door een wonder bleek dat ze bewaard zijn gebleven in het Gemeentearchief van Amsterdam. Een waardevol onderzoek had niet kunnen plaatsvinden indien de ambtenaren van het archief evenveel haast hadden gehad met het opruimen van gegevens als het ziekenhuis.

D.O.E. Gebhardt
Literatuur
  1. Roseboom TJ, Meulen JHP van der, Ravelli ACJ, Bleker OP. De samenhang tussen prenatale blootstelling aan de Hongerwinter en medische bevindingen op lange termijn. [LITREF JAARGANG="2000" PAGINA="2488-91"]Ned Tijdschr Geneeskd 2000:144:2488-91.[/LITREF]

Leiden, juni 2001,

Ik heb met verbazing kennisgenomen van de reactie van Roscam Abbing (2001:1090-1) op het artikel van Van Leeuwen en Schornagel (2001:455-60) betreffende het bewaren van medische gegevens. Gesuggereerd wordt dat na 10 jaar een weloverwogen beslissing zal worden genomen over welke medische gegevens van een patiënt zullen worden bewaard en dat het probleem van het vernietigen van medische gegevens pas vanaf 2005 actueel zou worden. Deze genuanceerde juridische discussie doet het misschien goed in vergaderzalen in Den Haag, maar is helaas ver verwijderd van de realiteit van alledag. Het is al heel lang zo dat perifere ziekenhuizen medische gegevens na 10 jaar vernietigen. Nu de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) van kracht is, doet men dit met de wet in de hand. Het is dan ook eerder regel dan uitzondering dat medische gegevens van langer dan 10 jaar geleden, opgevraagd voor erfelijkheidsadviezen, niet meer beschikbaar blijken. Hiervan zijn talloze schrijnende voorbeelden te geven. Gezien de levensverwachting van de gemiddelde Nederlander (bijna 80 jaar) en aangezien medische gegevens van groot belang kunnen zijn voor familieleden van een patiënt moet worden vastgesteld dat de bewaartermijn van 10 jaar absoluut onvoldoende is. Nu de medische gegevens tegen betrekkelijk geringe kosten kunnen worden overgebracht in elektronische vorm en op een toegankelijke manier kunnen worden opgeslagen, is het van het grootste belang dit ook daadwerkelijk te doen, niet alleen ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, maar vooral voor de patiënt zelf en diens familie.

M.H. Breuning
H.D.C.
Roscam Abbing

Amsterdam, juni 2001,

Het is goed naar aanleiding van het commentaar van Breuning nog even te wijzen op een paar punten uit mijn reactie op het artikel van Van Leeuwen en Schornagel. Het is de KNMG geweest die destijds heeft aangedrongen op een algemene regel van tien jaar bewaartermijn van medische behandelgegevens; het is in die context expliciet aan de beroepsorganisaties gelaten richtlijnen te ontwikkelen voor langer bewaren met het oog op verantwoorde zorg, het zijn de behandelend artsen en niet de ziekenhuisdirecties die verantwoordelijk zijn voor bewaren en vernietigen van gegevens.

H.D.C. Roscam Abbing