De pilcontrole op waarde geschat; de standaard 'orale anticonceptie'

Opinie
C. van Weel
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1349-50

Orale anticonceptiva (‘de pil’) hebben zich sinds de jaren zestig van een blijvende plaats in onze samenleving verzekerd. De huisarts heeft van begin af aan bij de begeleiding en contole van pilgebruiksters een vooraanstaande rol gespeeld.1 Er lijkt nauwelijks een medicament te zijn waarvan de gebruikers op zo grote schaal zo systematisch en intensief zijn gecontroleerd. In Groot-Brittannië wordt er bovendien vanuit de huisartspraktijk sinds de introductie van de pil onderzoek gedaan naar bijwerkingen.2

De geschiedenis van de pilcontrole in de huisartspraktijk is boeiend. De beroepsgroep blijkt zich indertijd met succes met het verlenen van deze nieuwe taak in de zorg te hebben belast. Er ontwikkelde zich spoedig ook een ‘protocol’ al werd dat nog niet zo genoemd: ‘de pilcontrole’.3 Behalve uit een anamnese en uitvoerig lichamelijk onderzoek naar contra-indicaties (bij eerste gebruik) en bijwerkingen, bestond deze uit het meten van de bloeddruk, inspectie van de portio…

Auteursinformatie

Katholieke Universiteit, Vakgroep Huisartsgeneeskunde, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Prof.dr.C.van Weel, huisarts.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

H.
Doppenberg

Leiden, juli 1989,

In zijn commentaar op de NHG-standaard ‘orale anticonceptie’ wijst Van Weel op de belangrijke rol van de huisarts bij de begeleiding van pilgebruik in Nederland (1989;1349-50). Hij doet daarmee echter onrecht aan de eveneens belangrijke (start)functie van de Consultatiebureaus voor Huwelijks- en Geslachtsleven, de tegenwoordige Rutgershuizen, die lang voor de huisarts belangstelling kreeg voor geboortenregeling die hulp verzorgden. Het was ook deze organisatie, die in 1962 in Nederland voorzichtig begon met een experiment op pilgebied.1 Vrij snel daarna is de huisarts de voornaamste ‘bron’ geworden voor anticonceptievoorziening, met de Rutgershuizen als ‘vangnet’-organisatie voor vrouwen die niet bij hun huisarts terecht kunnen, willen of durven.1-3

Verder willen wij met nadruk onderschrijven, dat vooral pilgebruiksters problemen ondervinden van essentiële veranderingen in het pilcontrole-beleid. In 1987 werd in een samenwerkingsproject tussen het damesblad Margriet en een pilfabrikant (die daarbij verder niet genoemd werd) een proef gedaan met een ‘piltelefoon’. Gedurende in totaal 8 uur op wisselende (in Margriet bekend gemaakte) tijdstippen, konden mensen bellen met vragen en problemen op het gebied van de pil. In die periode werd in totaal door 347 mensen gebeld: 335 vrouwen, 7 mannen en in 5 gevallen is het geslacht niet genoteerd (in die laatste categorie vallen ook de 3 als ‘hijgers’ aangeduide bellers). 43% van de bellers had vragen over het gebruik van de pil, 28% had vragen over medische problemen voor, tijdens of na pilgebruik, 21% had klachten over de pil, 15% wilde iets weten over bijwerkingen en 5% wist niet hoe aan de pil te komen (!). Over de inhoud van de nieuwe standaard is in medisch-wetenschappelijk opzicht weinig kwaads te zeggen. Aan de voorlichting aan gebruiksters moet derhalve aandacht worden besteed. Dit geldt ook voor de nieuwe NHG-standaard ‘pilcontrole’.

In een onderzoek naar het effect van het afschaffen van het klassieke pilcontrole-beleid in Noordwijk, bleek, dat het gebruik van de (eveneens door Van Weel genoemde) voorlichtingsfolder, het begripspercentage ten aanzien van de afschaffing van de pilcontrole, deed stijgen van 16 naar 81.4 Over de inhoud van de nieuwe standaard is in medisch-wetenschappelijk opzicht weinig kwaads te zeggen. Het zal daarom vooral afhangen van de invoeringsprocessen binnen de beroepsgroep en de voorlichting aan de pilgebruiksters, of het nieuwe beleid ook echt standaard wordt.5

H. Doppenberg
M. Sprock
Literatuur
  1. Doppenberg HJAT. The function of family planning clinics in Holland. 7th International congress on psychosomatic obstetrics and gynaecology. Dublin, 1983.

  2. Jones EF, Forrest JD, red. Teenage pregnancy in developed countries. Family planning perspectives, 1985; 17: 53-63.

  3. Moors JPC. The impact of postgraduate education: if there is any? J.P.C.Moors, Rosmalen: (1987).

  4. Vliet LAM van, Dekker FW, Mulder Dzn JD. De pilcontrole afgeschaft, opluchting of gemis? Een onderzoek onder 185 vrouwen. Huisarts Wet 1988; 31: 7-10.

  5. Grol R, Tielens V, Mokkink H, Zwaard T. Ideaal of werkelijkheid? Problemen bij de ontwikkeling en invoering van standaarden. Huisarts Wet. 1988; 31: 392-7.

Nijmegen, juli 1989,

Het feit dat mensen gebruik maken van voorzieningen wanneer deze worden aangeboden, is een uit de gezondheidszorg bekend fenomeen. Men moet voorzichtig zijn met daaruit direct argumenten te ontlenen voor het bestaansrecht van dit soort voorzieningen.

Een belangrijk argument om standaarden te ontwerpen, is geweest het duidelijk aangeven welke zorg van de huisarts verwacht mag worden. Wie dat streven ondersteunt, zal ook de consequentie moeten aanvaarden dat de huisarts op dat terrein voldoende toegerust is.

‘Vangnetten’ hebben daarom eigenlijk geen plaats. Daarbij past natuurlijk een duidelijke voorlichting aan patiënten dàt dit de huidige stand der zorg is. Met de briefschrijvers kan ik het dan ook eens zijn dat voorlichting waarschijnlijk zal bepalen of een nieuwe visie rond anticonceptie ook standaard wordt.

C. van Weel