Meldingsplicht of aangifteplicht bij kindermishandeling en dan?

Opinie
W.H.G. Wolters
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:190-2

Binnen de gezondheidszorg en het veld van de kinderbescherming wordt met grote regelmaat de vraag gesteld of we niet ook in Nederland een meldingsplicht bij kindermishandeling moeten gaan instellen. Soms wordt zelfs gepleit voor een aangifteplicht. Meldingsplicht houdt in dat professionele hulpverleners, zoals artsen, psychologen en maatschappelijk werkenden wettelijk verplicht worden (vermoeden van) kindermishandeling te melden bij de Raad voor de Kinderbescherming, Bureaus Vertrouwensartsen inzake kindermishandeling of eventueel andere nader aan te wijzen instanties. Of en in hoeverre opsporingsambtenaren of andere justitiële functionarissen ingeschakeld worden, kan per geval bekeken worden. Aangifteplicht betekent dat politie en (of) justitie direct verwittigd moeten worden van de mishandeling.

Maatschappelijke achtergronden

De discussie over de vraag of er een meldings- of aangifteplicht zou moeten komen in geval van kindermishandeling, is niet nieuw en bestaat al vanaf het moment dat kindermishandeling door het onderzoek van Kempe (1962) nieuwe aandacht kreeg.2 De huidige hernieuwde belangstelling voor…

Auteursinformatie

Universiteitskliniek voor Kinderen en Jeugdigen ‘Het Wilhelmina Kinderziekenhuis’, Psychosociale afdeling, Postbus 18009, 3501 CA Utrecht.

Dr.W.H.G.Wolters, klinisch psycholoog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.H.S.
van Herten

Nijmegen, januari 1987,

Door de heer Wolters worden mij visies toegedicht die een fundamenteel onjuist beeld geven van hetgeen ik betoogde (1987;190-2). Dat wil ik corrigeren.

Ik bepleitte geen vrijheidsstraf en zware kinderbeschermingsmaatregelen maar aangifte bij justitie gekoppeld aan hulpverlening aan kind en ouders. Niet meer, niet minder, niet anders. Het doel van de justitiële bemoeienis is het mogelijk maken van vervolging in zeer ernstige gevallen van mishandeling. Onjuist is dat ik te weinig begrip heb voor de positie van het kind. Wolters stelt dat veel jonge kinderen mishandeling als vanzelfsprekend ondergaan. Zolang kinderen hun wil niet kunnen bepalen doordat ze geen keuzemogelijkheid hebben is dat juist. Nu de subjectieve wil van het kind niet kenbaar is, is het als vanzelfsprekend ervaren van een mishandeling nog geen objectief excuus voor die mishandeling.

Ik stelde dat artsen hun plichten jegens het kind niet nakomen. Die stelling is cijfermatig en juridisch onderbouwd. De gebruikte cijfers blijken te rooskleurig en de juridische argumenten zijn niet aangevochten. Hierbij sluit aan de stelling dat ik een niet al te gedetailleerde kijk heb op datgene wat zich in de verhouding arts-patiënt (gezin) afspeelt. Ik heb omstandig beargumenteerd dat in die relatie de arts zijn plichten jegens zijn patiënt moet nakomen. Die patiënt is primair het kind, subsidiair het gezin. De angst van artsen voor justitiële bemoeienis stemt mij hoopvol als de huidige meldingsmogelijkheid wordt omgezet in een gesanctioneerde aangifteplicht. Een dergelijke plicht heeft nadelen, maar dat geldt voor alle aangedragen oplossingen.

Nu de Bureaus Vertrouwensartsen de problematiek kennelijk niet meer aankunnen, past een van overheidswege geïnitieerd en gecontroleerd stelsel van multidisciplinaire teams die daadwerkelijk hulp verlenen. In die teams hoort justitie niet thuis. Van deze teams moeten taken en bevoegdheden, rechten en plichten, duidelijk zijn. Diezelfde duidelijkheid geldt de plaats van deze teams binnen de structuur van de kinderhulpverlening. Waarom wordt een dergelijk stelsel niet ontwikkeld en tien jaar in de praktijk getoetst?

J.H.S. van Herten