Zelfdoding onder migrantengroepen en autochtonen in Nederland

Onderzoek
M.J. Garssen
J. Hoogenboezem
A.J.F.M. Kerkhof
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2143-9
Abstract

Samenvatting

Doel

De verschillen vaststellen in incidentie van zelfdoding tussen autochtonen en allochtonen, gerubriceerd naar regio en land van herkomst, rekening houdend met verschillen in leeftijdsopbouw.

Opzet

Retrospectief.

Methode

Gegevens van de statistiek van de doodsoorzaken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), gebaseerd op de doodsoorzaakverklaringen door arts of lijkschouwer, werden gekoppeld aan het bericht van overlijden uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Zo kon de herkomst van de overledene worden bepaald op basis van gegevens uit de GBA. De geheimhouding van deze gegevens is wettelijk vastgelegd. Over de jaren 1996-2004 werden alle 13.737 personen geselecteerd die waren overleden door zelfdoding (‘International classification of diseases’(ICD)-10-codes X60-X84). De herkomst werd bepaald aan de hand van gegevens over het geboorteland van de overleden persoon en diens ouders. Iemand is ‘allochtoon’ volgens de definitie van het CBS als ten minste één van de ouders in het buitenland is geboren.

Resultaten

Er waren aanzienlijke verschillen in sterfte door zelfdoding tussen migrantengroepen in Nederland. Deze verschillen weerspiegelden deels de suïcidecijfers in de landen en regio’s van herkomst. Migranten uit westerse landen lieten in het algemeen hogere suïcidecijfers zien dan autochtonen. Hoge suïcidecijfers werden waargenomen onder Zuid- en Oost-Europese mannelijke migranten. De suïcidecijfers voor Turken en Marokkanen waren daarentegen significant lager dan die voor autochtonen. Alleen op jongvolwassen leeftijd liepen niet-westerse allochtone mannen, uitgezonderd Marokkanen, een beduidend hoger risico om door zelfdoding te overlijden.

Conclusie

Hoewel er veel aandacht is voor pogingen tot suïcide onder Surinaamse vrouwen, waren hun suïcidecijfers minder sterk verhoogd dan die van Surinaamse mannen tot middelbare leeftijd. Mogelijk weerspiegelen deze hoge suïcidecijfers een verhoogd niveau van psychiatrische ziekten, identiteitsproblemen, teleurstellingen in het migratieproces, verwachtingen ten aanzien van opleiding, werk en inkomen, en de verantwoordelijkheid voor gezin en familie.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2143-9

Auteursinformatie

Centraal Bureau voor de Statistiek, Postbus 4000, 2270 JM Voorburg.

Hr.drs.M.J.Garssen MSc, demograaf; hr.J.Hoogenboezem, statistisch analist.

VU Medisch Centrum, Instituut voor Extramuraal Geneeskundig Onderzoek, afd. Klinische Psychologie, Amsterdam.

Hr.prof.dr.A.J.F.M.Kerkhof, klinisch psycholoog.

Contact hr.drs.M.J.Garssen (jgsn@cbs.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Den Haag, oktober 2006,

Collega Garssen et al. (2006:2143-9) hebben met een studie met gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) duidelijk gemaakt dat zelfdoding onder Nederlandse Marokkanen en Turken statistisch significant minder vaak voorkomt dan onder autochtone Nederlanders. Bij Surinaamse Nederlanders zou er juist een significant verhoogde prevalentie zijn. Onder adolescente Turken en Marokkanen zou juist weer een verhoogd risico bestaan. Collega’s Entzinger en Mackenbach (2006:2131-2) geven culturele analysen met betrekking tot de Surinaamse Hindoestanen.

Wat betreft de Turkse en Marokkaanse groep kan het volgende gezegd worden. Deze beide groepen zijn voornamelijk moslim. In de islamitische geloofstraditie is het hoogste doel het winnen van de gunst van Allah. Het leven is niet het eigendom van de mens. Dat heeft hij in bruikleen. Derhalve mag hij over het einde ervan niet beschikken. De zelfdoding wordt derhalve gezien als een daad waarbij men de gunst van Allah verliest. Uiteraard is er natuurlijk ook de benadering dat er sprake is van ziekte. Wanneer er dan een verminderde toerekeningsvatbaarheid is, is het ook mogelijk dat men geen rekenschap over de daden hoeft te geven. Maar omdat dat een dunne scheidslijn is, zal de gelovige parasuïcidepatiënt waarschijnlijk een grotere drempel ervaren naar een feitelijke suïcide.

R. Kurt

Voorburg, oktober 2006,

Het is inderdaad aannemelijk dat gelovigen een grotere drempel ervaren naar een feitelijke suïcide. Dit geldt overigens niet alleen voor moslims, maar ook voor (orthodoxe) christenen. Opmerkelijk is daarom de bevinding dat jonge Turkse mannen vaker suïcide plegen dan jonge autochtone mannen, maar dat dit niet geldt voor jonge Marokkaanse mannen. Naast religie spelen dan ook andere culturele en sociaalpsychologische factoren een rol. Welke factoren dit zijn, welk effect zij hebben en welke interacties plaatsvinden, dient nog verder te worden onderzocht.

M.J. Garssen