Verborgen verklaringen voor etnische verschillen in suïcidaal gedrag

Opinie
H.B. Entzinger
J.P. Mackenbach
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2131-2
Abstract
Download PDF

artikel

Zie ook het artikel op bl. 2143.

De sterk verbeterde mogelijkheden om gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aan andere registraties te koppelen maken het mogelijk samenhangen op te sporen die vroeger voor ons verborgen bleven. Dit is een goede zaak – uiteraard zolang de privacy van individuele burgers hierbij afdoende beschermd blijft. Dankzij die betere koppelingsmogelijkheden konden Garssen et al. systematisch de verschillen in zelfdoding in kaart brengen tussen de belangrijkste migrantengroepen in Nederland, waarbij zij rekening hielden met geslacht en leeftijdsopbouw.1 In dit artikel bespreken wij hun bevindingen.

De resultaten van Garssen et al. bieden een zeer gemengd beeld, dat even verrassend is als de etnische afwijkingen van het gemiddelde sterftepatroon in Nederland die bij andere doodsoorzaken zijn gevonden.2 Voor de grootste 3 niet-westerse groeperingen vonden zij suïcidecijfers bij Turken en Marokkanen beneden het Nederlands gemiddelde, terwijl die bij Surinamers daarboven lagen. Eveneens bleek onder jonge allochtonen met niet-westerse achtergrond relatief meer zelfdoding voor te komen dan onder jonge autochtonen. Tenslotte kwam, net als bij de autochtonen, ook bij de allochtone bevolking zelfdoding meer voor onder mannen dan onder vrouwen, maar tussen de diverse etnische groepen waren op dit punt grote verschillen.

Dit maakt nieuwsgierig naar de oorzaken van de gevonden verschillen. Helaas vertellen de CBS-gegevens ons daarover weinig, hoewel het nuttig is dat de auteurs een poging hebben gedaan de suïcidecijfers van migranten in Nederland te vergelijken met die in de landen van herkomst. Zij moeten voor de verklaring grotendeels volstaan met een vergelijking tussen de door henzelf gevonden patronen voor suïcidesterfte en de etnische verschillen bij bepaalde psychiatrische ziektebeelden die in ander onderzoek zijn aangetroffen. Zo blijkt bijvoorbeeld de aanzienlijk hogere incidentie van psychiatrische stoornissen bij Marokkanen niet samen te gaan met een suïcidecijfer dat hoger is dan bij autochtonen, terwijl dit bij Surinamers juist wel het geval is. De auteurs kunnen weinig anders dan stellen dat aan de verklaring van deze verhoogde sterfte psychiatrische, psychologische en culturele factoren en factoren die samenhangen met de migratie mogelijk bijdragen. Zo’n brede verklaring is natuurlijk onbevredigend en vraagt in elk geval om nader onderzoek. Inderdaad is ook internationaal nog zeer weinig bekend over verklaringen voor verschillen in suïcidaal gedrag tussen etnische groepen.3 4

De auteurs opperen dat bij personen die migreren van een collectivistische naar een individualistische samenleving een identiteitscrisis optreedt. Dat klinkt plausibel. Veel migranten hebben moeite gelijktijdig tegemoet te komen aan vaak conflicterende eisen die vanuit verschillende culturen aan hen worden gesteld. Toch blijft hiermee de vraag onbeantwoord waardoor die identiteitscrisis bij Marokkanen kennelijk niet en bij Surinamers juist wel tot meer zelfdoding leidt. Beide groepen kennen immers een cultuur die collectivistischer is dan de Nederlandse.5 Binnen de Surinaamse groep wordt geen uitsplitsing gemaakt naar etnische achtergrond, maar het is aannemelijk dat vooral onder de Hindoestanen de incidentie relatief hoog is. Wij zien dit patroon namelijk over de hele wereld onder de Indiase diaspora, met inbegrip van die in Suriname, en ook in India zelf.6-8 Dit zou kunnen wijzen op een culturele verklaring die meer intrinsiek is aan één bepaalde cultuur of religie en niet zozeer voortvloeit uit een botsing der culturen. Wellicht gaan hindoes anders om met vragen van leven en dood dan niet-hindoes.

Toch kan cultuur of religie ook niet meer dan slechts één mogelijke verklaringsgrond vormen. Onder migranten uit andere West-Europese landen is de incidentie van suïcide immers vaak ook hoger dan onder autochtone Nederlanders, terwijl de cultuurverschillen hier veel minder groot zijn. Het feit dat de relatief hoge suïcidecijfers vooral voor mannelijke migranten en minder voor vrouwelijke migranten opgaan, wijst wellicht op een rol van gefnuikte verwachtingen, bijvoorbeeld ten aanzien van beroepsmatig en economisch succes. Ook gebrek aan sociale steun kan hier een rol spelen: mannen zijn immers vaker alleen hierheen gekomen, terwijl vrouwelijke migranten hier vaker in gezinsverband verblijven.

Pogingen tot suïcide

Het artikel van Garssen et al. beperkt zich tot suïcides. Terloops maken zij melding van de hoge incidentie van pogingen tot suïcide onder allochtonen. Deze worden niet door het CBS geregistreerd, maar uit ander onderzoek is hierover wel iets meer bekend, ook over de motieven van de plegers.9 Er zijn trouwens deskundigen die menen dat suïcide en parasuïcide geheel verschillende oorzaken hebben en zich daardoor niet gemakkelijk met elkaar laten vergelijken. Een mislukte suïcidepoging is dan vooral een roep om hulp, terwijl de geslaagde suïcidepogingen meestal zijn ondernomen door personen die allang voor zichzelf hebben besloten dat zij geen uitweg meer zien.10 Overigens vinden wij dit geen argument om, zoals Garssen et al. even lijken te suggereren, de aandacht te verschuiven van suïcidepogingen met niet-dodelijke naar die met dodelijke afloop. Het aantal suïcidepogingen bedraagt een veelvoud van het aantal feitelijke suïcides en achter ieder van die pogingen gaat een wereld van ellende schuil, waaraan hulpverleners nog iets zouden kunnen doen.

Opmerkelijk is, als gezegd, dat suïcidepogingen verhoudingsgewijs veel voorkomen onder Surinamers van Hindoestaanse herkomst, in het bijzonder onder jonge vrouwen. De laatste jaren is ook het aantal Turkse jonge vrouwen dat een suïcidepoging doet, sterk toegenomen.11 Ook dit gegeven brengt ons tot een verdere relativering van simpele monocausale verklaringen, gebaseerd op vermeende kenmerken van de oorspronkelijke cultuur of religie. Gesteld wordt wel dat het vooral de meisjes en de jonge vrouwen uit allochtone kring zijn die, meer dan de jongens en de jonge mannen, worden geconfronteerd met het contrast tussen een strenge, traditionele thuiscultuur en de veel lossere omgangsvormen buitenshuis. Dat zou dan echter evenzeer voor Marokkaanse meisjes moeten gelden, maar die vertonen geen bijzonder parasuïcidaal gedrag. Als mogelijke verklaring voor dit verschil tussen Turkse en Marokkaanse meisjes zou dan weer kunnen gelden dat de sociale controle in de Turkse gemeenschap, net als bij de Hindoestanen, notoir strenger is dan onder de Marokkanen.12

Kortom: de oorzaken van suïcidaal gedrag onder allochtonen en van verschillen tussen hen en de autochtone bevolking vormen een grote ‘black box’, dat wil zeggen een ruimte waarin iets verborgens gebeurt. Wij kunnen alleen maar speculeren over de vraag waardoor de incidentie onder sommige groeperingen zo sterk boven- dan wel benedengemiddeld is. De psychische, culturele en sociale factoren die hierop van invloed zijn, zijn vermoedelijk meervoudig en onderling verweven, zodat alleen nader en gedetailleerder onderzoek uitsluitsel kan bieden. Wij menen dat de resultaten van het onderzoek van Garssen et al. het belang van dergelijk onderzoek duidelijk aantonen. Hoewel wij hun opmerking onderschrijven dat een ‘psychologische autopsie’ hierbij nuttig kan zijn, willen wij benadrukken dat eventuele verschillen in psychologische gesteldheden nooit de ultieme verklaring kunnen vormen voor de gevonden patronen. Verschillen in suïcidecijfers tussen migrantengroepen en autochtone Nederlanders betreffen collectieve verschijnselen, die ook hun verklaring moeten vinden in collectieve ervaringen, bijvoorbeeld de culturele en sociale omstandigheden waarover in het bovenstaande werd gespeculeerd.

Pas na verder determinantenonderzoek zullen effectieve preventieprogramma’s kunnen worden ontwikkeld. De statistische data waarover Garssen et al. rapporteren, vormen met het oog hierop een welkome allereerste stap. Ondertussen is van belang dat in de geestelijke gezondheidszorg wordt onderkend dat een aantal migrantengroepen aanzienlijk hogere suïcidecijfers kennen dan autochtone Nederlanders. Dit kan aanleiding zijn tot extra aandacht en waakzaamheid.

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Literatuur
  1. Garssen MJ, Hoogenboezem J, Kerkhof AJFM. Zelfdoding onder migrantengroepen en autochtonen in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2143-9.

  2. Mackenbach JP, Bos V, Garssen MJ, Kunst AE. Sterfte onder niet-westerse allochtonen in Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:917-23.

  3. Gutierrez PM, Rodriguez PJ, Garcia P. Suicide risk factors for young adults: testing a model across ethnicities. Death Stud. 2001;25:319-40.

  4. Bhatia T, Thomas P, Semwal P, Thelma BK, Nimgaonkar VL, Deshpande SN, et al. Differing correlates for suicide attempts among patients with schizophrenia or schizoaffective disorder in India and USA. Schizophr Res. 2006;86:208-14.

  5. Hofstede G. Cultures and organizations. Software of the mind. Londen: HarperCollinsBusiness; 1994.

  6. Patel SP, Gaw AC. Suicide among immigrants from the Indian subcontinent: a review. Psychiatr Serv. 1996;47:517-21.

  7. Bhugra D. Suicidal behavior in South Asians in the UK. Crisis. 2002;23:108-13.

  8. Graafsma T, Kerkhof A, Gibson D, Badloe R, Beek LM van de. High rates of suicide and attempted suicide using pesticides in Nickerie, Suriname, South America. Crisis. 2006;27:77-81.

  9. Schudel WJ, Struben HWA, Vroom-Jongerden JM. Suïcidaal gedrag en etnisch-culturele afkomst. Den Haag. Epidemiologisch Bulletin. 1999;33:7-13.

  10. Bhatia SC, Khan MH, Mediratta RP, Sharma A. High risk suicide factors across cultures. Int J Soc Psychiatry. 1987;33:226-36.

  11. Gemeente Den Haag. Gezondheidsmonitor 2006. Den Haag: Dienst Onderwijs Cultuur en Welzijn, afd. Epidemiologie; 2006. p. 29-30.

  12. Vries M de. Ogen in je rug. Turkse meisjes en jonge vrouwen in Nederland. Alphen aan den Rijn: Samsom; 1987.

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, faculteit Sociale Wetenschappen, Capaciteitsgroep Sociologie, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Hr.prof.dr.H.B.Entzinger, socioloog.

Erasmus MC, afd. Maatschappelijke Gezondheidszorg, Rotterdam.

Hr.prof.dr.J.P.Mackenbach, sociaal geneeskundige.

Contact hr.prof.dr.H.B.Entzinger (entzinger@fsw.eur.nl)

Ook interessant

Reacties