Toename van pneumoniegerelateerde ziekte en sterfte onder volwassenen in Nederland en mogelijke verklaringen daarvoor

Klinische praktijk
J.J. Oosterheert
M.J.M. Bonten
E. Hak
J.W.J. Lammers
M.M.E. Schneider
I.M. Hoepelman
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:1765-9
Abstract

Samenvatting

- In verschillende nationale registratiesystemen is de afgelopen 10 jaar een stijging in de morbiditeit en mortaliteit ten gevolge van pneumonie waargenomen.

- Het is onwaarschijnlijk dat de geregistreerde toegenomen sterfte aan pneumonie een schijntoename is door de gebruikte registratiesystemen of door misclassificatie.

- Een toename van de populatie ouderen lijkt de waarschijnlijkste, zij het gedeeltelijke, verklaring.

- Een andere mogelijke oorzaak is de toename in onderliggende ziekten, zoals chronische obstructieve longziekten en diabetes mellitus.

- Minder waarschijnlijke verklaringen zijn een toename in antibioticumresistentie, andersoortige verwekkers van pneumonie en onderbehandeling.

- Om de ziekte- en sterftelast van pneumonie terug te dringen is een geïntegreerde aanpak nodig die is gericht op patiënten met een hogere leeftijd of met comorbiditeit en die wordt uitgevoerd door specialisten op het gebied van geriatrie, interne geneeskunde, longziekten en infectieziekten.

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Utrecht, Postbus 85.500, 3508 GA Utrecht.

Divisie Julius Centrum voor Gezondheidswetenschappen en Eerstelijnsgeneeskunde: hr.dr.E.Hak, epidemioloog.

Afd. Longziekten: hr.prof.dr.J.W.J.Lammers, longarts.

Contact Afd. Interne Geneeskunde en Infectieziekten: hr.J.J.Oosterheert, arts-onderzoeker; hr.prof.dr.M.J.M.Bonten (i.m.hoepelman@digd.azu.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Alkmaar, november 2004,

Wij hebben het gevoel dat de titel van het artikel van Oosterheert et al. (2004:1765-9) de lezer op het verkeerde spoor zet. In het algemeen wordt in ziekenhuizen de uiteindelijke opnamediagnose slecht geregistreerd. Veelal geschiedt de registratie door administratief personeel en niet door de behandelend arts. Zoals de auteurs terecht opmerken, wordt er geen onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van pneumonie. Codering volgens de ‘International classification of diseases’ (ICD) blijkt niet te leiden tot een goede registratie; als voorbeeld wordt een Amerikaanse studie aangehaald met een zeer lage sensitiviteit van de meest gebruikte ICD-codes voor de diagnose ‘pneumokokkenpneumonie’.

In onze visie is het aantal ziektegevallen met ‘community-acquired’ pneumonie en de daarmee verbonden sterfte niet zo extreem gestegen als de auteurs in hun titel doen vermoeden. Wij baseren onze mening op het volgende.

Internationaal wordt onder pneumoniegerelateerde sterfte in de 2e-lijnsgezondheidszorg verstaan: alle patiënten die overlijden aan de directe gevolgen van een pneumonie gedurende 30 dagen na opname. De sterfte na deze 30 dagen wordt veelal veroorzaakt door de gevolgen van onderliggende ziekte(n). Het juist toepassen van deze definitie zal het aantal sterftegevallen reduceren.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) registreert jaarlijks het aantal sterftegevallen ten gevolge van een pneumonie (www.cbs.nl; StatLine-databank; zoekterm: ‘primaire doodsoorzaken’). In de tabel op de website is te zien dat er geen duidelijk verschil is tussen het aantal sterftegevallen van 1996 (5526 personen) en dat van 2003 (5569 personen). Het zou wel erg toevallig zijn, en voor ons niet verklaarbaar, dat de sterfte van 1990 tot 1996 met een factor 1,7 toegenomen is. De veroudering alleen kan niet de verklaring zijn voor deze stijging in mortaliteit. Deze toename zou anders ook terug te vinden moeten zijn in de jaren 1996-2003.

In het Medisch Centrum Alkmaar is het aantal opgenomen patiënten met een pneumonie (ICD 480-486) tussen 1995 en 2003 vrij stabiel gebleven. In die periode is de ziekenhuisadherentie niet wezenlijk gewijzigd (figuur). Opgemerkt moet worden dat de betrouwbaarheid van deze registratie eveneens voor discussie vatbaar is.

Al met al zijn wij van mening dat de conclusie van Oosterheert et al. dat de ‘sterke’ stijging in toename van pneumoniegerelateerde ziekte en sterfte onder volwassenen in Nederland de werkelijke situatie overschat. Goed epidemiologisch onderzoek in eerste en tweede lijn kan ons het juiste antwoord geven.

W.G. Boersma
M.M. van der Eerden
J.J.
Oosterheert

Utrecht, december 2004,

Wij delen de conclusie van collega’s Boersma en Van der Eerden dat alleen gedegen epidemiologisch onderzoek de vraag kan beantwoorden in welke mate en waarom de pneumoniegerelateerde sterfte is gestegen. De schaarse gegevens die er zijn en de beperkingen van de gebruikte registratiemethoden zijn in het artikel al ter sprake gekomen en het is natuurlijk evident dat bij andere definities de sterftecijfers anders zullen uitvallen.

Het is echter opvallend dat in meerdere registratiesystemen die verschillende definities hanteren eenzelfde stijging wordt waargenomen.

Uiteraard is de tabel uit StatLine, die slechts ongestandaardiseerde gegevens bevat vanaf 1996 en waarin ook de sterfte onder kinderen is meegerekend, ook ons bekend.

De naar leeftijd en geslacht gestandaardiseerde cijfers van het CBS van vóór 1996, onder volwassenen, tonen de stijging die in figuur 1 en tabel 2 van ons artikel vermeld zijn, waarin ook te zien is dat de sterkste stijging zich juist in die jaren heeft voorgedaan, met een piek in het jaar 2000. Hoe het ook zij, een buiten het ziekenhuis opgelopen pneumonie blijft een ziektebeeld met een hoge ziekte- en sterftelast.

J.J. Oosterheert
I.M. Hoepelman