Psychiatrische ziekten beschermen niet tegen een somatische aandoening

Klinische praktijk
T. Mulder
R. de Reus
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:1333-6
Abstract

Dames en Heren,

Bij psychiatrische patiënten kan er somatische comorbiditeit bestaan. In een van de weinige epidemiologische onderzoeken onder psychiatrische patiënten van Clement et al. wordt een percentage van 40 genoemd.1

De - in aantal beperkte - bevolkingsonderzoeken laten alle een hoge prevalentie zien van somatische klachten onder ouderen. Eén onderzoek meldt bijvoorbeeld dat maar liefst 57 van de mensen boven de 75 jaar een chronische ziekte heeft die hen belemmert in het dagelijkse leven.2 Daar de ouderdom kennelijk met gebreken komt, hebben oudere psychiatrische patiënten veel vaker lichamelijke aandoeningen dan jongere.2 3

Soms moet bij opname van een oudere psychiatrische patiënt op een afdeling voor gerontopsychiatrie de somatiek juist op de voorgrond staan. In een onderzoek naar ouderen bij een 7 × 24-uursdienst van de Regionale Instelling voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (RIAGG) had maar liefst 47 van de aangemelde ouderen een lichamelijke ziekte; 22 van de…

Auteursinformatie

Instelling voor Geestelijke Gezondheidszorg ‘De Geestgronden’, Postbus 5, 2120 BA Bennebroek.

Mw.T.Mulder, assistent-geneeskundige; mw.R.de Reus, psychiater.

Contact mw.T.Mulder (t.mulder@geestgronden.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Heerlen, juli 2001,

Met instemming hebben wij kennisgenomen van de klinische les van de collegae Mulder en De Reus (2001:1333-6). Na 25 jaar ervaring als psychiater, internist en klinisch chemicus in een psychiatrisch ziekenhuis onderschrijven wij het belang van goed somatisch onderzoek - niet alleen bij ouderen, maar ook bij jongere psychiatrische patiënten. Comorbiditeit komt ook in deze groep frequent voor en wordt vaak niet herkend. Vooral indien het psychisch ziektebeeld niet adequaat reageert op psychiatrische behandeling of indien verslechtering van de psychische toestand optreedt, is herhaling van het somatische onderzoek geïndiceerd.

Zoals de auteurs vermelden, is vaardigheid van de psychiater van het grootste belang. Voor zijn werkzaamheden is dan continue communicatie met deskundigen, zoals internist, huisarts, neuroloog, klinisch chemicus, apotheker en verpleging, onontbeerlijk.

De belangrijkste instrumenten voor diagnostiek blijven anamnese, observatie en heteroanamnese door het psychiatrisch team. Medebehandeling door de internist heeft zeker meerwaarde voor het gericht aanvragen van ondersteunend (laboratorium)onderzoek en ter voorkoming van overdiagnostiek. Voorts is intercollegiaal consult gewenst voor het opstellen van een duidelijk rapport wanneer een patiënt na jarenlang verblijf in een psychiatrische inrichting daarbuiten gaat wonen (Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen), zoals tegenwoordig in toenemende mate voorkomt. Het is van groot belang dat de huisarts van de patiënt met dit rapport duidelijk geïnformeerd wordt over beleid en prognose, ook inzake somatiek.

Wij prijzen ons gelukkig reeds jaren in teamverband te werken met een psychiatrische staf waarbij ook in de opleiding van assistenten het somatische onderzoek wordt gestimuleerd. Bij het onderwijs wordt aan de internist, de huisarts en de klinisch chemicus een actieve rol toebedeeld waarbij de nadruk wordt gelegd op het behandelen van patiënten en niet van afwijkende laboratoriumwaarden (bijvoorbeeld ‘euthyroid sick’-syndroom). Bij vele - ook jongere - patiënten werden in het afgelopen jaar soms ernstige aandoeningen gediagnosticeerd.

Wij zagen een 50-jarige schizofrene patiënt met diabetes insipidus. In eerste instantie werd gedacht aan een psychogene oorzaak, maar bij nader onderzoek op verzoek van de psychiater werd een kleincellig bronchuscarcinoom gevonden: diabetes insipidus als paraneoplastisch verschijnsel.

Een 33-jarige patiënt met een ernstige psychose en met drugsgebruik in de anamnese had bij onderzoek een pulmonale hypertensie. Helaas werden de oorzaken - chronische trombo-embolische processen en longembolie - te laat gevonden en overleed de patiënt.

Bij een 42-jarige schizofrene patiënt met anemie en braken werd bij protocollair onderzoek een sterk verhoogde creatininewaarde (436 μmol/l) gevonden. De chronische nierinsufficiëntie werd waarschijnlijk veroorzaakt door het gebruik van psychofarmaca (onder andere clozapine, waarbij anticholinerge werking en blaasretentie voorkomen). Na katheteriseren daalde de creatininewaarde tot 236 μmol/l. Patiënt bleef echter intensieve somatische en psychiatrische behandeling nodig hebben, met name vanwege zijn ernstige psychose.

Het komt regelmatig voor dat op advies van niet ter zake kundige medici, psychologen en anderen een psychiatrische medicatie zonder voorafgaand overleg ten onrechte wordt gestaakt. Dit kan medicatieresistentie veroorzaken. Medicamenteuze behandeling van psychiatrische patiënten is wellicht een van de moeilijkste sectoren van de geneeskunde. Helaas wordt, mogelijk door onbekendheid van de mogelijkheden, een somatische inbreng soms minder gewaardeerd. Wij menen dat het goed is nog eens te beklemtonen dat somatische medebehandeling juist een krachtige aanvulling op de primaire psychiatrische behandeling kan zijn. Hierom, en ook ter vermijding van stress bij medewerkers in het team van de geestelijke gezondheidszorg, is een goede bereikbaarheid en beschikbaarheid van ervaren ‘professionals’ (internist, huisarts, biochemicus) niet alleen in de kliniek, maar ook in de poliklinische setting een eerste vereiste.

S.K. Vorel
E. Vorel-Havelkova
P.J. Brombacher

Bennebroek, augustus 2001,

Uiteraard zijn wij het volledig met Vorel et al. eens dat de in de klinische les beschreven problematiek alle leeftijdsgroepen in de psychiatrie betreft. Gezien onze werkplek op een ouderenafdeling hebben wij wat meer de nadruk op deze groep gelegd. Misschien is door de lagere incidentie van ernstige somatische problemen bij de jongere volwassen populatie het probleem van alert blijven op het vóórkomen ervan nog wel ingewikkelder dan in de gerontopsychiatrie. Ook wij werken gelukkig in een multidisciplinair team samen met een internist, een huisarts, een neuroloog, fysiotherapeuten en diëtisten. Het is van belang dergelijke samenwerkingsverbanden te blijven koesteren, ook en misschien wel juist in een tijd waarin grote reorganisatie- en fusiegolven door psychiatrieland klotsen.

T. Mulder
R. de Reus