Prevalentie van primair open-kamerhoekglaucoom bij ouderen; het ERGO-onderzoek

Onderzoek
R.C.W. Wolfs
I. Dielemans
C.C.W. Klaver
J.R. Vingerling
A. Hofman
P.T.V.M. de Jong
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:2246-51
Abstract

Samenvatting

Doel

Vaststellen van prevalentie van hoge-druk- en normotensief primair open-kamerhoekglaucoom (POAG) bij personen van 55 jaar en ouder.

Opzet

Dwarsdoorsnedeonderzoek.

Plaats

De wijk Ommoord te Rotterdam.

Methode

Volgens een vast onderzoeksprotocol (inclusief Goldmann-tonometrie) werden 5756 zelfstandig wonende personen onderzocht. Gezichtsveldonderzoek werd verricht in 3 fasen, afhankelijk van de aanwezigheid van een gezichtsvelddefect. De diagnose POAG was gebaseerd op de aanwezigheid van een glaucomateus gezichtsvelddefect bij de Goldmann-perimetrie, in combinatie met een quotiënt van de verticale excavatiepapildiameter ≥ 0,5 en (of) een asymmetrie in dit quotiënt tussen beide ogen ≥ 0,2, en (of) medicatie voor glaucoom, en (of) een intra-oculaire druk > 21 mmHg, bij open en normale oogkamerhoeken.

Resultaten

De prevalentie van POAG was 1,0 (n = 57). De prevalentie steeg van 0,1 bij 55-59-jarigen tot 3,8 bij 85-89-jarigen. De prevalentie van POAG bij mannen was 1,7 maal hoger dan bij vrouwen. Bij 44 van de personen met POAG werd de diagnose voor het eerst gesteld en van hen had 60 normale oogdrukken (zonder therapie). Van de personen die anti-glaucoommedicatie gebruikten, had 15 POAG volgens genoemde criteria. De sensitiviteit van applanatoire oogdruk > 21 mmHg voor de opsporing van POAG in de bevolking was 24, de specificiteit 91,8.

Conclusie

De gevonden prevalentie van 1 komt redelijk overeen met de cijfers uit andere onderzoeken. Van alle nieuwe POAG-patiënten had 60 een normale oogdruk bij herhaalde metingen. Een oogdruk > 21 mmHg is ongeschikt als screeningscriterium voor de opsporing van POAG in de algemene populatie van 55 jaar en ouder.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, Instituut Oogheelkunde, Rotterdam.

Erasmus Universiteit, Instituut Epidemiologie & Biostatistiek, Rotterdam.

Prof.dr.A.Hofman, arts-epidemioloog; prof.dr.P.T.V.M.de Jong, oogarts.

Contact R.C.W.Wolfs

Verantwoording

Namens de ERGO-onderzoeksgroep, verder bestaande uit: mw.J.G.van der Bom, dr.M.L.Bots, mw.ir.J.H.den Breeijen, mw.dr.M.M.B.Breteler, ing.A.M.de Bruijn, mw.M.C.de Bruijne, H.Burger, dr.J.J.Claus, P.L.A.van Daele, mw.dr.C.M.van Duijn, mw.drs.J.M.Geleijnse, prof.dr.D.E.Grobbee, dr.A.W.Hoes, C.E.D.H.de Laet, mw.dr.L.J.Launer, mw.ir.L.I.Mennen, A.Mosterd, mw.dr.E.Odding, A.Ott, H.Pleumeekers, dr.H.A.P.Pols, R.S.Ramrattan, mw.ir.C.T.M.van Rossum, M.C.de Rijk, dr.R.P.Stolk, mw.M.C.Visser, dr.J.C.M.Witteman.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties