Niet de tijd gaat voorbij, wij gaan voorbij

Jan Molenaar
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2012;156:B865

artikel

In onze tijd spreekt het vanzelf dat voor elke ziekte wordt gezocht naar de plek in het lichaam waar die ziekte zich zou kunnen afspelen: in een orgaan, weefsel of cel en in de complexe moleculen waaruit die zijn opgebouwd, zoals het erfelijk materiaal in de celkern, het DNA, en buiten de kern de eiwitten, de bouwstenen van alle leven. Leven, ziekte en gebrek zijn in principe analyseerbare, dus te beheersen en te corrigeren fysisch-chemische processen.

Deze manier van denken, in de 19e eeuw ontstaan, kreeg vaste voet in de 20e eeuw en boekt ongekende successen, maar lijkt nu te kunnen terugkeren naar het denken van de antieke oudheid, dat veel langer het denkraam van de dokter heeft bepaald. Hierin stond iedere patiënt als individu centraal. Individu, letterlijk genomen: de ‘ondeelbare’. ‘Heel de mens’ en ‘patiënt centraal’, antieke denkmodellen dus, maar die menig ziekenhuis in onze tijd toch graag als wervend motto hoog in het vaandel wil hebben, nu de patiënt onder vele specialismen wordt verdeeld.

Tijdens mijn studie geneeskunde werd in 1953 door Watson en Crick het DNA-molecule ontdekt. De betekenis ervan drong pas laat tot de geneeskunde door. Nu, 60 jaar verder, is voor ongeveer $1000 analyse van het persoonlijk DNA binnen bereik. Koppeling van duizenden van die persoonlijke genomen aan persoonlijke gegevens over klachten, ziekteverschijnselen en karakteristieke lichamelijke en geestelijke kenmerken zal steeds beter inzicht bieden in de rol van genen en hun interactie bij het ontstaan van ziekte.

Sinds enkele jaren is bekend dat allerlei bestanddelen afkomstig uit de cel zelf, maar ook uit bronnen buiten de cel en in het milieu, zoals voedselbestanddelen en toxische stoffen, bepaalde delen van het DNA kunnen verzegelen. De afleesbaarheid ervan verandert op die plaats en daarmee de vertaling naar de bijhorige eiwitten. Deze voor elk individu unieke veranderingen van zogenoemde epigenetische aard blijken van groot belang te zijn voor de normale ontwikkeling en functie van het organisme, maar kunnen ook leiden tot ziekte en aangeboren gebreken.

Genoom zowel als epigenoom, beide zijn bepalend voor het behoud van gezondheid en het ontstaan van ziekte. Er daagt een nieuwe geneeskunde met een antieke doelstelling, treffend samengevat door Mirko D. Grmek: ‘de menselijke natuur te helpen in haar inspanningen om de juiste verhoudingen en het evenwicht te bewaren en te hervinden, zowel binnen het lichaam als in zijn betrekkingen met de buitenwereld’.

Alleen al om dit te kunnen meemaken zou ik zo weer dokter willen worden.

Ook interessant

Reacties