Medicamenteuze behandeling van bell-paralyse: gunstig effect van prednisolon nu aangetoond

Opinie
W. Opstelten
P. Portegies
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:362-4
Abstract

Een perifere facialisverlamming is een mutilerende aandoening waarvan de psychische en sociale gevolgen groot kunnen zijn. Bij een derde van de patiënten wordt een duidelijke oorzaak van de verlamming gevonden, zoals een trauma, diabetes mellitus, herpes zoster oticus of lymeziekte. Indien er geen oorzaak wordt gevonden, spreken we van een idiopathische perifere facialisverlamming of van bell-paralyse. De gerapporteerde incidentie hiervan varieert van 20 tot 32 per 100.000 persoonsjaren.1-3 De incidentie stijgt met de leeftijd, hoewel sommige onderzoeken de hoogste incidentie laten zien bij personen van 20-40 jaar. Bij 85 van de patiënten begint het herstel van de verlamming binnen 3 weken; 70 herstelt volledig. De kans op herstel is afhankelijk van de leeftijd van de patiënt en van de ernst van de verlamming. Bijna alle kinderen herstellen restloos, terwijl meer dan de helft van de patiënten ouder dan 60 jaar restverschijnselen overhoudt. Ook bij een totale uitval is de…

Auteursinformatie

Nederlands Huisartsen Genootschap, afd. Richtlijnontwikkeling en Wetenschap, Postbus 3231, 3502 GE Utrecht.

Hr.dr.W.Opstelten, huisarts.

Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, afd. Neurologie, Amsterdam.

Hr.dr.P.Portegies, neuroloog.

Contact hr.dr.W.Opstelten (w.opstelten@nhg.org)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijmegen, april 2008,

Het commentaar van de collega’s Opstelten en Portegies (2008:362-4) riep bij bespreking door ons, een groep huisartsen in opleiding, enkele vragen op.

Ten eerste is de conclusie ten aanzien van de behandeling van bell-paralyse slechts gestoeld op één onderzoek: dat van Sullivan et al. uit 2007.1 Kan men nu echt op basis van dit ene onderzoek concluderen dat prednisolon een gunstig effect heeft? Aangezien een uitgebreide cochrane-review voorheen geen enkel effect aantoonde,2 betwijfelen wij dit.

Ten tweede bleek in het onderzoek van Sullivan et al. dat er, ondanks een klinisch significant effect, uiteindelijk geen statistisch significante verschillen tussen de patiëntengroepen werden gevonden in pijn, kwaliteit van leven en ervaring van de gelaatsuitdrukking door de patiënt. Dit is vreemd, maar het is een belangrijk gegeven. Het gaat dan immers om de patiënt. Worden wij geacht een middel voor te schrijven waarvan alleen de dokter (en niet de patiënt) het resultaat ziet?

J.M. Lange
Literatuur
  1. Sullivan FM, Swan IR, Donnan PT, Morrison JM, Smith BH, McKinstry B, et al. Early treatment with prednisolone or acyclovir in Bell’s palsy. N Engl J Med. 2007;357:1598-607.

  2. Salinas RA, Alvarez G, Ferreira J. Corticosteroids for Bell’s palsy (idiopathic facial paralysis) [Cochrane review]. Cochrane Database Syst Rev. 2004;(4):CD001942.

Utrecht, april 2008,

Er zijn meerdere, relatief kleine, gerandomiseerde onderzoeken verricht naar het effect van corticosteroïden bij bell-paralyse. De meeste hiervan lieten een bescheiden gunstig effect van corticosteroïden zien. Mede door de kleine aantallen patiënten was dit effect echter niet statistisch significant, ook niet na pooling van de resultaten in een meta-analyse.1 Het onderzoek van Sullivan et al. was methodologisch superieur aan eerdere onderzoeken en overtrof in omvang al deze onderzoeken samen (551 versus 181 patiënten).2 Daarmee nemen de resultaten van dit onderzoek naar onze mening de twijfel over de effectiviteit van prednisolon bij bell-paralyse weg; een hernieuwd placebogecontroleerd onderzoek zou zelfs als onethisch kunnen worden aangemerkt.

De primaire uitkomstmaat in het onderzoek van Sullivan et al. was de score op de ‘House-Brackmann facial recovery scale’ (HFRS). Dit internationaal gebruikte meetinstrument is speciaal ontworpen om de motorische uitval van de N. facialis visueel te graderen.3 De HFRS is gevalideerd ten opzichte van elektrofysiologisch onderzoek. De secundaire uitkomstmaten in het onderzoek (pijn, kwaliteit van leven en ervaring van de gelaatsuitdrukking) hangen weliswaar samen met verschillende aspecten van bell-paralyse, maar zijn minder ziektespecifiek. Zo wordt de kwaliteit van leven niet alleen bepaald door de gevolgen van de facialisverlamming, maar ook door andere, vaak in de loop der tijd wisselende, factoren (zoals comorbiditeit). Daarom is de HFRS geschikter dan de andere meetinstrumenten om de klinische, voor zowel arts als patiënt waarneembare, vermindering van de facialisparalyse weer te geven. De HFRS-score werd dan ook terecht als primaire uitkomstmaat gekozen. Dat er bij de secundaire uitkomstmaten geen verschil werd gezien, wil dus niet zeggen dat klinische verbetering door de patiënt zelf niet werd waargenomen. Overigens werden de secundaire uitkomstmaten na 9 maanden alleen bepaald bij patiënten die na 3 maanden nog niet hersteld waren. De aantallen patiënten waren op dat moment veel kleiner, zodat statistische significantie ook moeilijker bereikt kon worden.

W. Opstelten
P. Portegies
Literatuur
  1. Salinas RA, Alvarez G, Ferreira J. Corticosteroids for Bell’s palsy (idiopathic facial paralysis) [Cochrane review]. Cochrane Database Syst Rev. 2004;(4):CD001942.

  2. Sullivan FM, Swan IR, Donnan PT, Morrison JM, Smith BH, McKinstry B, et al. Early treatment with prednisolone or acyclovir in Bell’s palsy. N Engl J Med. 2007;357:1598-607.

  3. House JW, Brackmann DE. Facial nerve grading system. Otolaryngol Head Neck Surg. 1985;93:146-7.