Vanuit wetenschappelijke kringen klinkt steeds meer kritiek op het Nederlandse protocol voor de behandeling van minderjarigen met genderdysforie. In verschillende landen heeft dat geleid tot meer terughoudendheid. Zo niet in Nederland.
Internationaal groeien de zorgen over de behandeling met puberteitsremmers en cross-sekse hormonen (CSH) bij minderjarigen met genderdysforie (GD). Zeker na publicatie van de gezaghebbende Engelse Cass-review wordt breed erkend dat onze kennis over de risico’s en baten erg beperkt is.1 Ook zijn de sterke stijging van het aantal kinderen dat zich aanmeldt bij de genderzorgklinieken en de verandering van hun profiel grotendeels onverklaard. Steeds meer landen, waaronder Finland, Zweden, Engeland, Denemarken en Australië, maken daarom terugtrekkende bewegingen.2 Nederland kan niet langer achterblijven en dient snel met een nieuwe richtlijn te komen die ook prioriteit geeft aan niet-medische interventies.
De Cass-review
In Nederland en veel andere westerse landen is de behandeling van adolescenten met GD geënt op het zogenoemde ‘Dutch protocol’, dat vanaf de jaren 90 is ontwikkeld.3 Dit protocol omvat een uitgebreide diagnostische fase, gevolg door de stappen – telkens na nieuwe indicatiestelling – van puberteitsremming, CSH…
reactie van de NTVG-redactie
Geachte Denna Sikkema,
Dank voor uw reactie op het artikel van Jilles Smid. Wij hebben er als redactie goed kennis van genomen en het besproken in onze redactievergadering. In die zin hebben we gehoor gegeven aan uw verzoek tot reflectie op plaatsing van het betreffende Ter Discussie artikel.
Resultaat is dat we nog steeds achter het besluit tot publicatie van dit stuk staan. Het voldoet immers aan de standaard die we voor alle Ter Discussie bijdragen hanteren, namelijk:
Voorts hebben we meegewogen dat we recent ook een zeer uitgebreid Klinische praktijkartikel over de Transgenderzorg volgens het Dutch protocol hebben gepubliceerd (2024, D7977) alsmede publicaties over ethische reflecties rond kinderwens (2024, D7974), die aan dezelfde standaarden hebben voldaan.
Zo willen we juist ook voor de complexe discussie over wat goede zorg is voor (jonge) mensen met genderdysforie een platform zijn voor onafhankelijke en betrouwbare informatie. Dat daarbij verschillende perspectieven gebruikt worden illustreert ook het ontbreken van overtuigend bewijs voor deze zorg op dit moment. Dat vraagt onzes inziens juist om respectvolle uitwisseling van inzichten.
Overigens zijn we ook van zins auteurs die de doelgroep zelf betrokken hebben in een kwalitatief onderzoek de kans te geven juist ook dit perspectief in te brengen.
We zullen dus niets wijzigen aan een van de gepubliceerde artikelen, maar willen wel verder een podium zijn voor het lezen, beschrijven en beluisteren van goed onderbouwde inzichten, mits die respectvol voor auteurs en doelgroep worden beschreven.
namens de redactie,
Marcel Olde Rikkert, hoofdredacteur
Wim Opstelten, adjunct-hoofdredacteur
Voorstellen van de auteur dragen niet bij aan noodzakelijke veranderingen in de transzorg
Ik zou willen reageren op de drie kernbevindingen uit het Cass-review die volgens de auteur relevant zouden zijn voor Nederland.
Ten eerste zou volgens de auteur het Cass-rapport onvoldoende wetenschappelijk bewijs laten zien voor positieve effecten van genderbevestigende somatische behandeling. Als dit al waar zou zijn – en ik verwijs naar de tegenargumenten in de reacties van de Pijper en van Esseghir – wat dan nog? De huidige zorg is op dit moment het best haalbare op grond van wetenschappelijke en klinische afwegingen. Het zal nooit het door Cass gewenste hoogste niveau van wetenschappelijk bewijs bereiken omdat een gerandomiseerde placebogecontroleerde studie ethisch niet mogelijk is. Er is geen enkel wetenschappelijk bewijs voor alternatieve vormen van transgenderzorg en niets doen is geen optie, dat laten de verhoogde suïcidecijfers onder onbehandelde trans jongeren zien.(1) Medische zorg hoeft dan ook niet uitgesteld te worden tot er volledige consensus of langdurig longitudinaal onderzoek beschikbaar is. Het recht op gezondheid en lichamelijke integriteit vereist toegang tot zorg, ook wanneer de wetenschap zich nog ontwikkelt.(2) Voorts is het proportionaliteitsbeginsel richtinggevend: zolang de risico’s bekend zijn en besproken worden, is behandeling, geheel conform de principes van shared decision making, rechtmatig.(3)
Ten tweede zou volgens de auteur de patiëntengroep sterk veranderd zijn en het oorspronkelijke Dutch protocol daarom niet van toepassing zijn op de meeste huidige zorgvragers. Ten derde zou een diagnose genderdysforie in de adolescentie onvoldoende voorspellen of deze in de toekomst zal aanhouden en of medische interventie een gunstig effect zal hebben. Op grond van beide argumenten beveelt de auteur aan om de zorg aan minderjarigen met genderdysforie te formuleren op basis van het Cass-rapport: grondige exploratie, psychosociale interventies en het holistisch behandelen van eventuele bijkomende problematiek. Het is de auteur mogelijk ontgaan maar dit gebeurt al lang in de gendercentra tot groot ongenoegen van vele trans jongeren en hun ouders die vanwege de gigantische wachtlijst juist vanwege de overmatige holistische zorgvuldigheid (poortwachtersbeleid) en het gebrek aan capaciteit, niet aan de beurt komen en zo niet van het voordeel van de puberteitsremmers kunnen profiteren, die immers reversibele effecten hebben. Ik zou er eerder voor willen pleiten deze middelen in de tweede lijn te gebruiken zodat de capaciteit kan worden uitgebreid.
Daarnaast schrijft de auteur dat vanuit medisch-ethisch en gezondheidsrechtelijk perspectief bezien in eerste instantie alleen de minst ingrijpende interventie te rechtvaardigen is. Welke interventie bedoelt de auteur? Kan de auteur aangeven welke minst ingrijpende interventie momenteel het meest bewezen effectief is om de genderdysforie op te heffen?
Tot slot lijkt de auteur te suggereren alsof er een causaal verband is tussen de psychische problematiek van de trans jongeren en de genderincongruentie. Dit is niet bewezen, de omgekeerde relatie is veel waarschijnlijker. De reactie van de omgeving van de jongere met genderdiscongruentie is bepalend voor de mate van dysforie en problemen in de toekomst.(4) Het zijn de m.i. ongefundeerde voorstellen van de auteur die trans jongeren vrees inboezemen omdat ze hen de juiste zorg zullen onthouden met alle mentale en sociale problemen van dien. De voorstellen van de auteur dragen niet bij aan noodzakelijke veranderingen in de transzorg. Deze vragen om capaciteitsuitbreiding en minder poortwachtersbeleid.
Reactie van de auteur
Reactie op de bijdrage van dr. Peter Leusink
Ik dank de auteur voor de eerste inhoudelijke reactie op mijn artikel, waardoor een uitwisseling mogelijk wordt gemaakt. In dat verband is het wel relevant te benoemen dat dr. Leusink niet enkel een geïnteresseerde lezer is, maar huisarts en seksuoloog, voorzitter van de NHG SeksHAG en werkzaam bij Transgenderzorg Utrecht, en medeauteur van de recente consensus-gebaseerde handreiking “Begeleiding bij genderbevestigende hormoontherapie in de eerste lijn”, “een praktisch document dat huisartsen ondersteunt bij het zelfstandig begeleiden van trans en genderdiverse personen die genderbevestigende hormoontherapie wensen.” (1)
Medische genderzorg, want anders suïcide?
De auteur stelt dat “Er is geen enkel wetenschappelijk bewijs voor alternatieve vormen van transgenderzorg en niets doen is geen optie, dat laten de verhoogde suïcidecijfers onder onbehandelde trans jongeren zien”. Dat impliceert dat de suïcidecijfers onder behandelde jongeren lager zijn dan onder behandelde jongeren. Echter, ref #1 van de auteur, de LHBT-monitor 2022 van het SCP, is zowieso ongeschikt voor deze claim, want geen primaire bron of systematische review die rapporteert over de relatie tussen somatische genderzorg en suïcide. Bovendien, de LHBT-monitor zegt zelfs helemaal niets over suïcidecijfers specifiek bij onbehandelde trans jongeren! Kijken we naar een systematische review die wel relevant is: “It was impossible to draw conclusions about the effects of hormone therapy on death by suicide” (2, p. 12). Zie verder de Cass review (pp. 94-96) en mijn eerdere reactie op Wouter Pijper.
Niets doen is geen optie, dus medische genderzorg?
In antwoord op de bevinding van de Cass review dat er te weinig wetenschappelijk bewijs is voor hormonen als standaard genderzorg is de eerste van de auteur: “wat dan nog?”. Hij werkt dat uit door een beroep te doen op het recht op gezondheid. Echter dat recht omvat geen recht op niet-effectieve behandelingen (3). Ook stelt de auteur dat “zolang de risico’s bekend zijn en besproken worden, is behandeling, geheel conform de principes van shared decision making, rechtmatig [ref #3]”. Dit is echter opnieuw de verabsolutering van het principe van respect voor autonomie die ik in mijn artikel al benoem. Een arts hoort alleen te behandelen wanneer de te verwachten gezondheidswinst redelijkerwijs groter is dan de schadelijke bijwerkingen. Oftewel, ook de principes van weldoen en niet-schaden tellen volop mee. Niet alleen medisch-ethisch maar ook gezondheidsrechtelijk is de verantwoordelijkheid van de arts in deze één van de meest fundamentele beginselen: “Ziekte rechtvaardigt niet elk medisch handelen. De arts moet steeds de voor- en nadelen van medisch ingrijpen afwegen en het doel met het kleinste risico trachten te bereiken ((4), p. 43-45, m.n. 43; zie ook (5)).
De auteur vraagt mij: “Kan de auteur aangeven welke minst ingrijpende interventie momenteel het meest bewezen effectief is om de genderdysforie op te heffen?”. In antwoord daarop, ten eerste is soms niets doen wel degelijk de beste optie en zeker als we zo weinig weten over het natuurlijk beloop als bij genderdysforie. De medische geschiedenis leert dat de natuurlijke actiestand van artsen al heel wat vermijdbare ernstige schade heeft veroorzaakt. Ten tweede, zoals ik in mijn bijdrage reeds stelde, moeten betreffende jongeren uiteraard waar mogelijk wel geholpen worden, maar is voor alle behandelopties het bewijs zwak. Medisch-ethisch en gezondheidsrechtelijk dienen dan eerst de minst ingrijpende opties beproefd te wordeen, uiteraard binnen het kader van wetenschappelijk onderzoek. In dit geval zijn dat psychosociale ondersteuning en behandeling van eventuele bijkomende psychische problematiek.
Kan de auteur verhelderen of voor hem werkelijk alles in orde is zolang artsen betreffende kinderen voordat ze met puberteitsremmers starten maar goed voorlichten over de risico’s zoals onvruchtbaarheid, verminderd seksueel functioneren, belemmerde breinontwikkeling, blijvend verminderde botdichtheid en nog meer? Ook is het teleurstellend dat hij puberteitsremmers opnieuw als reversibel beschrijft, nadat ik daar in het vierde punt van mijn antwoord op Esseghir al op in ben gegaan. Kan de auteur daar alsnog op reageren?
Tenslotte onder dit punt nog over ref #3 van de auteur. Dit betreft een rechtszaak van een Algerijnse staatsburger, Bensaid, wiens verzoek om op humanitaire gronden voor zijn behandeling in het VK te mogen blijven afgewezen werd. De effectiviteit en veiligheid van de antipsychotica die hij wenste stond helemaal niet ter discussie. Ook hier weer een bevreemdend beroep op de literatuur dus.
Minder holistische zorg, sneller puberteitsremmers?
Volgens de auteur zou het mij ontgaan zijn dat de academisch genderklinieken al lang de holistische leveren die Cass bepleit. Wel, ik hoop het van harte, maar mijn artikel gaat niet over de zorgpraktijk, die immers voor niet-ingewijden niet transparant is, maar laat zien dat de huidige richtlijnen deze holistische zorg niet voorschrijven
Hoe dan ook, de auteur wil juist minder holistische zorg en meer gewone ziekenhuizen die genderzorg gaan leveren, zodat alle jongeren tijdig van het “voordeel van de puberteitsremmers kunnen profiteren”. Wel, zolang zo onduidelijk blijft of puberteitsremming kinderen wel voordeel biedt is dat een heel slecht plan. Kan de auteur in dit verband ook wetenschappelijke evidentie aandragen voor zijn forse conclusie dat mijn voorstellen zouden leiden tot het aan genderdysfore jongeren “de juiste zorg […] onthouden met alle mentale en sociale problemen van dien.”
De relatie tussen genderincongruentie en psychische problematiek.
De auteur stelt dat genderincongruentie meest waarschijnlijk de oorzaak is van psychiatrische problematiek en niet andersom ( indirect, via minderheidsstress): “De reactie van de omgeving van de jongere met genderdiscongruentie is bepalend voor de mate van dysforie en problemen in de toekomst”. Als dat waar is, dan kunnen ingrijpende hormoonbehandelingen en invasieve chirurgie die het lichaam van de jongere veranderen toch niet de oplossing zijn? Dan moet toch de maatschappij veranderen (6, pp. 42-43)?
In elk geval kan deze claim, wederom, niet onderbouwd worden met de referentie (#4) van de auteur, want dat is geen empirisch artikel, bespreking of systematische review over betreffende causaliteit. Dat referentie #4, het Radboudrapport uit 2023, ook eenzijdig uitgaat van minderheidsstress, is een zwakte van het rapport, die niet op de literatuur gebaseerd kan worden (vgl. (7), pp. 229-230). Het rapport waarschuwt daarentegen wel heel terecht voor de fuik van de medicalisering van genderincongruentie waar juist het gebrek aan maatschappelijke acceptatie het probleem is.
Conclusie
Hoewel het waardevol is dat de auteur tenminste de inhoudelijke discussie aangaat, zou er wel heel wat meer aansluiting bij de huidige medisch-professionele, medisch-ethische, en gezondheidsrechtelijke kaders nodig zijn voor een echt zinvolle uitwisseling. Daartoe dient ook het literatuurgebruik sterk te verbeteren.
1. https://transineigenhand.nl/handreiking-hormoontherapie-in-de-eerste-lijn/
2. Baker KE, Wilson LM, Sharma R, Dukhanin V, McArthur K, Robinson KA. Hormone Therapy, Mental Health, and Quality of Life Among Transgender People: A Systematic Review. Journal of the Endocrine Society. 2021 Apr 1;5(4):bvab011.
3. Smids J. Looking at Gender Affirming Care Through the Lens of Justice. The American Journal of Bioethics. 2025 Jun 3;25(6):84–7.
4. Leenen HJJ. et al., Handboek gezondheidsrecht. Den Haag: Boom Juridisch; 2024
5. Smeehuijzen JL, Smids J. Toediening van puberteitsremmers aan minderjarigen met genderdysforie en de Geneesmiddelenwet. Tijdschrift voor Gezondheidsrecht. 2024;48(6):517–30.
6. Gorin M. What Is the Aim of PEDIATRIC “Gender-Affirming” Care? Hastings Center Report. 2024;54(3):35–50.
7. Zucker KJ, Lawrence AA, Kreukels BPC. Gender Dysphoria in Adults. Annual Review of Clinical Psychology. 2016;12(1):217–47.
reactie Peter Leusink
Allereerst dank aan de auteur om de lezer te wijzen op mijn kwalificaties in het veld van de transgenderzorg. Dit maakt hopelijk voor de lezer duidelijk dat ik niet alleen wetenschappelijk maar ook klinisch kan bevestigen dat goede en snelle toegang tot hormonale genderzorg van belang is voor trans jongeren. Of vond de auteur het om andere redenen "relevant te benoemen"?
Ten aanzien van de kritiek op mijn claim over de verhoogde suïcidecijfers onder onbehandelde trans jongeren, het volgende. Ik heb de LHBT-monitor uit 2022 gebruikt omdat deze het meest recente overzicht geeft van onderzoek in Nederland. Het omvat twee primaire bronnen die over transgender gaan, en die zeggen inderdaad niets over suïcidecijfers specifiek bij onbehandelde trans jongeren, maar geven wel een context. De auteur draagt een systematische review aan om mijn bewering te weerleggen (1). Deze review omvat echter maar 1 artikel dat over dit onderwerp gaat en dan blijkt deze ook nog eens over een onderzoek te gaan naar de langetermijneffecten, waaronder suïcide, na de start van hormoontherapie: “We cannot draw any conclusions on the basis of this single study about whether hormone therapy affects death by suicide among transgender people.”(2). Dat is niet de vraag die voorligt, dus deze review is niet behulpzaam.
Daarom bij deze aanvullende informatie. De auteur verwijst mij naar de Cass-review (pp. 94-96) en een centrale bron daarbij is die van Taylor et al. (een onderzoeksgroep die veel wordt geciteerd in de Cass-review)(3). Hun data betreffen studies tot april 2022 en zij concluderen: “Co-occurrence of depression and anxiety, and of suicidality and/or self-harm appear to be considerably higher in children and adolescents experiencing gender dysphoria/incongruence compared with population estimates.” Hun bevindingen worden bevestigd door een SR en MA van Marchi et al. (2022) dat laat zien dat transgender en nonbinaire personen een 3,42 hogere kans hebben op niet-suicidale zelfbeschadiging en suicidale ideaties ten opzichte van de normale populatie.(3) Omdat bij dergelijke vergelijkende studies methodologische problemen op de loer liggen - de kwaliteit van de onderzoeken wordt laag tot gemiddeld gescoord -, zijn aanvullende onderzoeken nodig die specifiek ingaan op onderzoek naar het effect van een genderbevestigende hormoonbehandeling op het mentale welzijn. In 2022 vonden Tordorff et al. het volgende: “This study found that gender-affirming medical interventions were associated with lower odds of depression and suicidality over 12 months. These data add to existing evidence suggesting that gender-affirming care may be associated with improved well-being among TNB youths over a short period, which is important given mental health disparities experienced by this population, particularly the high levels of self-harm and suicide.”(4) Een dergelijke uitkomst toonde ook een onderzoek van Bauer et al. aan (2015, onder jongeren van 16 jaar en ouder): “Large effect sizes were observed for this controlled analysis of intervenable factors, suggesting that interventions to increase social inclusion and access to medical transition, and to reduce transphobia, have the potential to contribute to substantial reductions in the extremely high prevalences of suicide ideation and attempts within trans populations. Such interventions at the population level may require policy change.”(5).
Dit onderzoek laat ook zien dat hormoonbehandeling niet de enige factor is die de genderdysforie doet verbeteren en daarmee het risico op suïcide. Suïcidaliteit is een complex proces. Ook interventies gericht op mentaal en sociaal welbevinden in een ondersteunende maatschappelijke context, werken beschermend ten aanzien van het suïciderisico. Dit is ook mijn antwoord aan de auteur betreffende zijn interpretatie van mijn opmerking over ‘causaliteit’: “De reactie van de omgeving van de jongere met genderdiscongruentie is bepalend voor de mate van dysforie en problemen in de toekomst.” Behalve het onderzoek van Radboud verwijs ik aanvullend ook naar SCP-onderzoeken en naar de Factsheet https://www.researchgate.net/publication/318960034_Suicidaliteit_onder_LHBT-ers. Dat deze publicaties oproepen ook aandacht te besteden aan de psychosociale context van de jongeren (al jaren staande beleid in de protocollen van de academische genderteams) betekent niet dat zij daarmee de somatische behandeling hun rol ontzeggen. Dat is wishful thinking van de auteur maar niet de oproep van de genoemde auteurs van de publicaties.
Kortom: psychische klachten, zoals depressieve gevoelens en suïcidale gedachten, komen vaker voorkomen bij transgender personen die wachten op toegang tot genderbevestigende zorg. Tevens heeft hormoontherapie én psychische hulp én een ondersteunende omgeving een beschermend effect: toegang tot genderbevestigende hormoontherapie, naast andere interventies, hangt samen met een significante vermindering van suïcidale gedachten en zelfbeschadiging. Alleen maar psychosociale hulp met ontzeggen van hormonale behandeling verhoogt het risico op mentale schade en suicide.
Reactie van de auteur
Ik dank de auteur voor zijn nadere reactie. Daarin valt een aantal zaken op. Ten eerste springt de auteur in zijn argumentatie voortdurend van suïcide naar suïcidaliteit heen en weer. Echter, gelukkig verschillen die sterk. Waar suïcidaliteit onder trans jongeren hoog is, geldt voor de daadwerkelijke suïcidecijfers gelukkig dat die laag lijken. In onze discussie gaat het om daadwerkelijke suïcide. Immers, de directe implicatie van de eerste reactie van de auteur was dat somatische genderzorg lagere suïcidecijfers tot gevolg heeft. Dit wordt bevestigd door de conclusie van zijn tweede reactie: “Alleen maar psychosociale hulp met ontzeggen van hormonale behandeling verhoogt het risico op mentale schade en suïcide.”
Volgens de auteur is echter de systematische review van Baker et al. waar ik naar verwijs (mijn ref #2) niet van belang:
“Deze review omvat echter maar 1 artikel dat over dit onderwerp gaat en dan blijkt deze ook nog eens over een onderzoek te gaan naar de langetermijneffecten, waaronder suïcide, na de start van hormoontherapie: “We cannot draw any conclusions on the basis of this single study about whether hormone therapy affects death by suicide among transgender people.”(2). Dat is niet de vraag die voorligt, dus deze review is niet behulpzaam. ”
Echter, zoals ik hierboven laat zien is dat wel degelijke de vraag die voorligt en dit is nu juist precies hoe systematisch reviews werken. Baker et al. 2021 hebben systematisch de literatuur onderzocht op wat er bekend is over de impact van somatische genderzorg op de suïcide kans van trans jongeren. Daarbij vond men precies één studie die aan de inclusiecriteria voldeed en op basis daarvan kon men geen conclusie trekken. Welnu, dan is dat de wetenschappelijke stand van zaken: we weten niet wat de invloed is van somatische genderzorg op suïcide. Een systematische review van dit jaar kwam tot dezelfde conclusie: “We are very uncertain about the effects of GAHT [Gender Affirming Hormone Treatment] on death by suicide” (1).
Deze systematische review heeft dus ook bekeken of door de auteur genoemde studies van Tordoff et al (ref #5) en Bauer (ref #6) daar informatie over geven. Dit was niet het geval. En dat is ook niet verwonderlijk, want beide studies rapporteren over suïcidaliteit en suïcidepogingen. Uiteraard ook serieuze issues waar jongeren zorg voor nodig hebben, maar geen daadwerkelijke suïcide, waarvan de auteur dus, blijkens door mij geciteerde systematische reviews, zonder basis claimt dat somatische genderzorg de kans erop vermindert. Wat de auteur in zijn bespreking van het Cass report nog wel had kunnen vermelden is de bevinding dat tenminste een substantieel deel van het verhoogde suïcidaliteit onder trans jongeren verklaard wordt door bijkomende psychiatrische problematiek die zelf geassocieerd is met verhoogde suïcidaliteit. (Overigens zit er in het artikel van Tordorff et al. een onaanvaardbare mate van spin, zodat dit zowieso geen gelukkige studie is om een betoog op te baserenen, zie (2)).
Ook de argumentatie dat de afzonderlijke component van somatische genderzorg essentieel is voor het welbevinden van trans jongeren is ongegrond. Dat blijkt uit de bevindingen van de Cass review en alle systematische reviews die (zeer) zwak bewijs vinden t.a.v. effectiviteit. Specifiek methodologisch: juist door het ontbreken van goede controlegroepen hebben we geen zicht op de afzonderlijke bijdragen van psychologische/psychosociale versus somatische zorg (vgl (3)).
Verder licht ik graag nader toe waarom ik het relevant vond voor NTvG lezers om te vermelden dat de auteur zelf werkzaam is in de genderzorg. Dat is simpelweg een zaak van transparantie: lezers moeten kunnen inschatten welke reputationele, intellectuele en mogelijk andere belangen de auteur heeft. Belangrijk is ook het beroep dat de auteur nu doet op zijn klinische ervaring om te claimen dat somatische zorg effectief is. Klinische ervaring is zeer waardevol, o.a. t.b.v. het toepassen van wetenschappelijke evidentie bij de behandeling van specifieke individuen. Als zelfstandig bron van evidentie voor de effectiviteit van een behandeling is klinische ervaring echter het allerlaagste niveau van bewijs. In mijn waarneming is het precies die overschatting van de eigen klinische ervaring t.o.v. effectiviteitsstudies waardoor de huidige praktijk meent ondanks het zwakke bewijs gewoon door te kunnen gaan. Er is een in de genderzorg een relatief groot risico op het placebo-effect en allerlei vormen van bias (4).
Tenslotte wil ik hier markeren dat de auteur niet ingegaan is op mijn eerdere vraag:
“Kan de auteur verhelderen of voor hem werkelijk alles in orde is zolang artsen betreffende kinderen voordat ze met puberteitsremmers starten maar goed voorlichten over de risico’s zoals onvruchtbaarheid, verminderd seksueel functioneren, belemmerde breinontwikkeling, blijvend verminderde botdichtheid en nog meer?”
Medische zorg is een inherent moreel geladen praktijk, waarin artsen altijd hun eigen professionele verantwoordelijkheid houden om op goede gronden tegen patiënten te kunnen zeggen dat de aangeboden behandeling hen waarschijnlijk per saldo zal baten (5). In de genderzorg aan minderjarigen is dat op dit moment niet mogelijk en dat is een ernstige zaak. Wanneer behandelaren en medeopstellers van handreikingen voor somatische genderzorg te verlenen door huisartsen er dan ook nog ten onrechte vanuit gaan dat zonder hormonen het risico op suïcide verhoogd is, dan is de patiëntveiligheid serieus in gevaar.
(1) Miroshnychenko, A., Ibrahim, S., Roldan, Y., Kulatunga-Moruzi, C., Montante, S., Couban, R., Guyatt, G., & Brignardello-Petersen, R. (2025). Gender affirming hormone therapy for individuals with gender dysphoria aged <26 years: A systematic review and meta-analysis. Archives of Disease in Childhood. https://doi.org/10.1136/archdischild-2024-327921
(2) Abbruzzese, E., Levine, S. B., & Mason, J. W. (2023). The Myth of “Reliable Research” in Pediatric Gender Medicine: A critical evaluation of the Dutch Studies—and research that has followed. Journal of Sex & Marital Therapy, 49(6), 673–699. https://doi.org/10.1080/0092623X.2022.2150346
(3) Van Breukelen, G. J. P. (n.d.). How to improve research methodology in gender care: A non-binary choice. European Journal of Developmental Psychology, 0(0), 1–21. https://doi.org/10.1080/17405629.2025.2485221
(4) Clayton A. Gender-Affirming Treatment of Gender Dysphoria in Youth: A Perfect Storm Environment for the Placebo Effect—The Implications for Research and Clinical Practice. Arch Sex Behav [Internet]. 2022 Nov 14 [cited 2022 Dec 2]; Available from: https://doi.org/10.1007/s10508-022-02472-8
(5) Beauchamp TL, Childress JF. Principles of Biomedical Ethics. 8th edition. New York: Oxford University Press; 2019. 512 p.