artikel
Zie ook het artikel op bl. 1654.
Dit jaar is het honderd jaar geleden dat de eerste publikatie van Eijkman verscheen,1 waarmee de ontdekking van de vitamines werd ingeluid.
De moderne mensheid is zeer vertrouwd met het begrip vitamines, maar niet-deskundigen hechten er veelal een overdreven betekenis aan. Weinigen in Nederland realiseren zich thans dat de ontdekking van de vitamines een Nederlandse aangelegenheid is geweest. In de buitenlandse leer- en handboeken komt dit meestal wél duidelijk naar voren.
Het begon met het onderzoek van Eijkman dat geheel in het toenmalige Nederlands-Indië werd verricht. Het werk van Eijkman werd voortgezet door vele andere Nederlanders in Indië, onder wie Vorderman en Grijns. Het sluitstuk werd, ook in Indië, in 1926 geleverd door Jansen en Donath, die er als eersten in slaagden het vitamine dat tegen beriberi beschermt in chemisch zuivere, kristallijne vorm te isoleren.2 Daarmee werd aangetoond dat het bestaan van vitamines een wetenschappelijke realiteit en geen vage hersenschim was.
Hoe kwam het onderzoek van Eijkman op gang? Aan het einde van de vorige eeuw was beriberi een ziekte die in Oostaziatische landen een zeer grote sterfte veroorzaakte. Een transport van militairen van Java naar Sumatra verloor soms een tiental manschappen aan deze aandoening. In het militaire hospitaal te Medan was van de ongeveer 3.500 sterfgevallen per jaar de helft aan beriberi te wijten. Gelpke schreef: ‘Er was niet voldoende aarde om alle doden te begraven.’3
Zoals te doen gebruikelijk werd een commissie uit Nederland gezonden, bestaande uit Pekelharing en Winkler. De jonge officier van gezondheid Eijkman werd aan hen toegevoegd en zette het werk voort. Het was de periode van de opkomst van de bacteriologie. Voor nagenoeg elke ziekte werd getracht het veroorzakende micro-organisme te vinden. Ook het onderzoek van Pekelharing, Winkler en Eijkman ging aanvankelijk in die richting. Totdat door een toevallige gebeurtenis de aandacht op de voeding gericht werd.
Eijkman werkte in het pas opgerichte laboratorium voor parasitologie en bacteriologie. De staf bestond uit drie personen! Eijkman beschreef een ziekte bij kippen die grote gelijkenis met de menselijke beriberi vertoonde. Wij kunnen niet beter doen dat het betreffende deel van de publikatie van Eijkman letterlijk te laten volgen:


Deze en volgende passages uit Eijkmans publikaties geven een goed beeld van de wijze van werken en publiceren uit die tijd. Kenmerkend zijn de zeer uitgebreide, nauwkeurige en gedetailleerde, vaak langdradige beschrijvingen. Op alle gestorven proefdieren werd sectie en microscopisch onderzoek toegepast. De bevindingen werden als volgt gerapporteerd:

Dit sectieverslag wordt in de oorspronkelijke publikatie gevolgd door 25 soortgelijke. Samengevat kwamen de afwijkingen neer op: hydropericardium, vermagering en degeneratie van perifere ruggemergszenuwen.
Overtuigd van de bacteriële oorzaak werd in de eerste fase van het onderzoek getracht deze ziekte bij kippen op te wekken door het inbrengen van bloed en ander materiaal van beriberi-patiënten of van kippen met polyneuritis gallinarum. Op een gegeven ogenblik bleken ook de controlekippen, die dus níet geënt waren, de ziekte te krijgen. Eijkman beschreef dit als volgt:

Maar ook het omgekeerde deed zich voor: de geïnfecteerde noch de controlekippen kregen polyneuritis. Eijkman legde deze waarneming niet als onverklaarbaar naast zich neer. Het is aan zijn speurzin en opmerkingsvermogen te danken dat het mogelijk was een verklaring te vinden, de voeding:

Zoals uit het voorgaande blijkt, meende Eijkman dat het koken van rijst essentieel was voor het opwekken van de ziekte. Pas in zijn tweede publikatie,4 in 1896, bleek dat die mening herzien moest worden:

Pas nu kwam de betekenis van het zilvervlies, het omhulsel van de rijstkorrel, naar voren:


Tot zover de meest essentiële delen van Eijkmans publikaties. Dit tweede artikel wordt nog vervolgd met 42 pagina's. Daarin wordt onder andere ook de beschermende werking van andere voedingsmiddelen beschreven.
Eijkman heeft dus duidelijk aangetoond dat het zilvervlies van de rijst noodzakelijk is om te beschermen tegen beriberi. Maar de verklaring van dit beschermende effect zag hij in een neutraliseren van een toxische stof die aanwezig zou zijn in de vèrgeslepen rijst. Het was zijn opvolger Grijns die het idee opperde dat het om een bepaalde, beschermende stof ging.
Aan het einde van het tweede artikel van Eijkman komt een ogenschijnlijk weinig belangrijke ‘noot tijdens het afdrukken (Oct. 1896)’.

Door Eijkman was nog maar heel voorzichtig het idee geopperd dat zijn waarnemingen ‘ook goede diensten zouden kunnen bewijzen bij de bestrijding eener moordende ziekte als beri-beri’. De epidemiologische waarnemingen van Vorderman ‘uit het veld’ wezen wel heel duidelijk in die richting.
In 1896 keerde Eijkman om gezondheidsredenen naar Nederland terug. In 1898 werd hij benoemd tot hoogleraar in ‘gezondheidsleer, geneeskundige politie en gerechtelijke geneeskunde’ te Utrecht. In 1929 ontving Eijkman de Nobelprijs.
Het werk van Eijkman werd voortgezet door Grijns. Door hem werden onder andere pogingen in het werk gesteld om de beschermende stof uit het zilvervlies van de rijst te isoleren. Maar dit lukte pas in 1926, door Jansen en Donath.2 In 1911 stelde Casimir Funk voor deze beschermende stoffen ‘vit-aminen’ te noemen.5 Later bleek het helemaal niet om aminen te gaan. Deze naam werd daarom gewijzigd in vitamines.
Bij het overzien van de literatuur uit de periode 1890-1920 blijkt hoe moeilijk het was het idee ingang te doen vinden dat niet een bacterie de veroorzaker was van beriberi, maar een bepaalde stof die in een aantal voedingsmiddelen ontbrak. De kritiek op het werk van Eijkman was ook typisch voor die tijd. Men bediende zich vaak van persoonlijke beschuldigingen, soms bijna ontaardende in scheldpartijen. Jansen beschreef deze ‘tropische wijze van krakelen’ uitgebreid in zijn boek over Eijkman.6 Voor de lezer van nu is dit zeer vermakelijke literatuur.
Tot zover enige details uit het werk van Eijkman. Voor een uitgebreider, zeer lezenswaardig overzicht zij verwezen naar het boek van Jansen.6
Dat dit baanbrekend onderzoek mogelijk was, was te danken aan het vooruitstrevende inzicht van het Nederlands-Indische Gouvernement dat voedingsonderzoek voor de gezondheid van de archipelbevolking uiterst belangrijk was. In Nederland was soortgelijk onderzoek voor de oorlog veelal beperkt tot de hobby van een hoogleraar. In Nederlands-Indië bestond sedert 1917 een zeer modern laboratorium, het Eijkman Instituut, waar onder meer systematisch voedingsonderzoek uitgevoerd werd met een instrumentarium waar men in Nederland jaloers op kon zijn. In de dertiger jaren werd het Instituut voor Volksvoeding opgericht. Een staf van 40 man werkte daar aan de voedingsproblemen van de Archipel. Tot 1942 zijn ongeveer 400 publikaties verschenen over de meest uiteenlopende voedingsproblemen aldaar, helaas meestal in het Nederlands, maar in 1955 konden Engelse samenvattingen gebundeld en uitgegeven worden.7
Literatuur
Eijkman C. Polyneuritis bij hoenderen. GeneeskundigTijdschrift voor Nederlandsch-Indië 1890; 30: 295-334.
Nutrition classics: the isolation of the anti-beri-berivitamin. Nutr Rev 1982; 40: 53-5.
Gelpke CO. Beriberi. Geneeskundig Tijdschrift voorNederlandsch-Indië 1879; 19: 256-79.
Eijkman C. Polyneuritis bij hoenders. GeneeskundigTijdschrift voor Nederlandsch-Indië 1896; 36: 214-69.
Funk C. On the chemical nature of the substances whichcure polyneuritis in birds induced by a diet of polished rice. J Physiol(Lond) 1911-1912; 53: 395-400.
Jansen BCP. Het levenswerk van Christiaan Eijkman1858-1930. Haarlem: Bohn, 1959.
Postmus S, Luyken R, Rijst PJ van der. NutritionBibliography of Indonesia. Honolulu, Hawaii: University of Hawaii Press,1955.
Reacties