Hoesten en piepen bij jonge zuigelingen door een congenitale luchtwegafwijking

Klinische praktijk
M. van Veen
W.A.F. Balemans
J.A. Schipper
H.G.M. Arets
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:2009-12
Abstract
Download PDF

artikel

Zie ook het artikel op bl. 2037.

Dames en Heren,

Jonge kinderen met recidiverende of chronische luchtwegklachten, die hoesten, benauwd zijn en piepend ademhalen worden vaak gezien bij de huisarts of de kinderarts. Doorgaans verklaart een obstructie van de perifere luchtwegen, meestal het gevolg van een virale luchtweginfectie, het klachtenpatroon. De symptomen zijn moeilijk van ‘echt’ astma te onderscheiden. Soms is er verbetering na inhalatie van luchtwegverwijders.

Als de symptomen al aanwezig zijn vanaf de geboorte of blijven bestaan zonder dat er een virale infectie is, moeten andere aandoeningen, zoals congenitale afwijkingen van de luchtwegen, overwogen worden.1 Om het onderscheid te maken met astma kan aanvullende diagnostiek in de vorm van bronchoscopie geïndiceerd zijn. Indien men onvoldoende alert is op een congenitale oorzaak, kan soms onherstelbare schade ontstaan.2 3 De diagnose ‘bronchomalacie’ of ‘tracheomalacie’ wordt vaak pas laat gesteld en patiënten worden dan ten onrechte langdurig behandeld met astmamedicatie.2 3 In deze les bespreken wij met u enkele casussen die illustreren dat een luchtwegmalacie zich kan manifesteren met klachten die moeilijk van astma zijn te onderscheiden.

Patiënt A, een meisje, aterm geboren na een ongestoorde zwangerschap met een geboortegewicht van 2475 g (2-sympathicomimetica in een adequate dosering met behulp van een voorzetkamer. Op de leeftijd van 5 maanden ontwikkelden zich hoestklachten, een loopneus en benauwdheid, zonder koorts daarbij.

Bij auscultatie van de longen hoorde men een verlengd en piepend exspirium. Onder de werkdiagnose ‘virale bronchiolitis dan wel exacerbatie van astma bij een virale luchtweginfectie’ werd patiënte opgenomen in een regionaal ziekenhuis. Zij werd daar behandeld met een adequate dosis bronchusverwijdende medicatie, toegediend via een vernevelaar. Tijdens de opname verergerde haar benauwdheid. Bij auscultatie werd nu verminderd ademgeruis over de linker thoraxhelft waargenomen. Op een thoraxröntgenfoto werd een linkszijdige hyperinflatiestand gezien (figuur 1). In verband met dreigende respiratoire insufficiëntie werd patiënte overgeplaatst naar de afdeling Kinderlongziekten van een tertiair centrum.

Daar werd vanwege de jonge leeftijd waarop de klachten zich presenteerden, de matige reactie op bronchusverwijders en het afwijkende ziektebeloop aan een congenitale aandoening van de luchtwegen gedacht. Dit was een indicatie voor een bronchoscopie. Hierbij werd een malacie van de linker hoofdbronchus gezien en lokale slijmstase. Op een CT-angiogram van de thorax werden geen afwijkende structuren gezien die de malacie zouden kunnen veroorzaken. De diagnose ‘geïsoleerde primaire linkszijdige bronchomalacie’ werd gesteld. Patiënt werd nabeademd op de intensivecareafdeling en behandeld voor een uit het sputum geïsoleerde Haemophilus influenzae. Zij herstelde goed en bij follow-up op de leeftijd van 1 jaar had zij nog steeds een hoorbare ademhaling, maar maakte het verder uitstekend. Het gebruik van de astmamedicatie werd gestaakt.

Patiënt B, een meisje van 14 maanden, werd verwezen naar de polikliniek Kinderlongziekten vanwege persisterende hoestklachten. Zij was bekend wegens een complexe hartafwijking: een congenitaal gecorrigeerde transpositie van de grote vaten met pulmonalisstamatresie en een ventrikelseptumdefect, waarvoor zij een aortopulmonale shunt had gekregen. Haar klachten bestonden uit een hoorbare ademhaling, hoesten en benauwdheid bij inspanning. Haar klachten namen toe bij verkoudheid. Behoudens een infectie met respiratoir syncytieel virus (RSV) in de wintermaanden hadden zich geen lagereluchtweginfecties voorgedaan. Door de huisarts waren de klachten van patiënte altijd geduid als ‘virale piepklachten’. Volgens de ouders hadden zowel bronchusverwijdende medicatie als inhalatiesteroïden via een voorzetkamer geen effect gehad. Op de polikliniek vertelde de moeder dat de hoorbare ademhaling haar direct na de geboorte al was opgevallen.

Bij lichamelijk onderzoek zagen wij een niet-dyspnoïsche peuter. Als zij huilde, was er een opvallend piepende ademhaling, zowel in- als expiratoir. Zij had cyanose die paste bij de gemengde circulatie in het kader van de hartafwijking. Gezien de aanwijzingen voor een malacie werd bronchoscopie verricht. Daarbij werd in het distale deel van de trachea een pulserende, spleetvormige vernauwing gezien die bij expiratie vrijwel volledig collabeerde (figuur 2). Bij aanvullend onderzoek werd een CT-angiogram gemaakt dat een rechts descenderende, sterk verwijde aortaboog liet zien die druk gaf op de trachea. De diagnose ‘tracheomalacie ten gevolge van compressie door de aortaboog’ werd gesteld. Patiëntje werd later geopereerd aan haar hartafwijking door middel van een ‘dubbel switch’-procedure. Daarbij worden zowel de arteriële als de veneuze vaten operatief omgekeerd. Haar ademhaling is nu nog altijd hoorbaar.

Incidentie

Geïsoleerde congenitale bronchomalacie werd in 1968 voor het eerst beschreven door Gupta et al.4 Resultaten van prospectief onderzoek naar de incidentie van luchtwegmalacie worden in de literatuur niet vermeld. In een retrospectief onderzoek naar de uitkomsten van bronchoscopie in een groot Nederlands tertiair centrum werd een voorzichtige schatting gedaan van 1 op 2100 in Nederland.2

Kliniek en pathogenese

De trachea en bronchuswanden bestaan uit een kraakbenig en een membraneus gedeelte. Dit geeft de typische hoefijzervorm op een doorsnede. Bij een malacie is het kraakbenige gedeelte van de luchtweg onvolledig aangelegd; het bevat kleine eilandjes van onrijp kraakbeen, omringd door bindweefsel. De onvolledige aanleg van dit kraakbeen zorgt voor een verslapping (malacie).5 Tracheo- en bronchomalacie kunnen geïsoleerd (primair) voorkomen, zoals bij patiënt A, of op basis van externe compressie van de luchtweg (secundair), zoals bij patiënt B. Externe compressie van de luchtweg kan worden veroorzaakt door mediastinale structuren, zoals een tumor, een vat of een vaatring.6 Een vaatring is een anomalie waarbij de trachea en vaak ook de oesofagus worden omringd door vasculaire structuren. De meest voorkomende vaatring is de dubbele aortaboog. Door compressie van de slokdarm kan een vaatring eveneens slikklachten geven.

De congenitale luchtwegmalacie komt in een verhoogde incidentie voor bij bronchopulmonale dysplasie en prematuriteit.7 Malacie komt ook voor bij vrijwel alle patiënten met oesofagusatresie en een tracheo-oesofageale fistel.8

Verschillende syndromale aandoeningen houden verband met malacie, zoals het syndroom van Down en het velocardiofaciaal syndroom (van DiGeorge).8 Zelf beschreven wij recent een patiënt met achalasie en compressie op de trachea vanuit een gedilateerde oesofagus.9

Onverklaard langdurig hoesten, zoals bij patiënt B, kan wijzen op een malacie. Hoesten veroorzaakt een positieve druk in de thoraxholte. Bij een malacie zorgt deze voor een collaps van de intrathoracale luchtweg. Het slijmvlies van de elkaar opponerende luchtwegwanden raakt door dit contact geïrriteerd, met oedeemvorming en chronische ontsteking als gevolg. Dit zorgt wederom voor een hoestprikkel. Er ontstaat daardoor een vicieuze cirkel van persisterend hoesten.10 Bij patiënt A waren er stase van slijm en een bacteriële infectie. Bij patiënten met een bronchomalacie kan de mucociliaire klaring gecompromitteerd zijn. Stase van slijm verhoogt de kans op lagereluchtweginfecties.3

De diameter van de versmalde bronchus bij patiënt A was voorheen juist groot genoeg geweest voor een sufficiënte ventilatie. Bij inspiratie is er een negatieve druk in de thoraxholte die zorgt voor het openhouden van de slappe bronchuswand. Bij expiratie ontstaat, net als bij hoesten, een positieve druk in de thoraxholte, die de bronchus doet collaberen.3 Zo ontstaat een ventielwerking, waarbij hyperinflatie op de thoraxröntgenfoto kan worden gezien.6

Een door malacie partieel gecollabeerde hoofdbronchus veroorzaakt het typische, continue, ruwe, hoogfrequente en monofone (met één enkelvoudige toon) expiratoire piepen.3 8 Bij een patiënt met een bronchomalacie wordt bij auscultatie dan ook meestal dit specifieke geluid gehoord; bij inspanning neemt het vaak toe.

Bij tracheomalacie kan de patiënt ook een in- en expiratoir hoorbare ademhaling (stridor) hebben. Het piepen verbetert doorgaans niet door inhalatietherapie met ?-agonisten en de klachten kunnen er zelfs door verergeren.11 Zuigelingen met een tracheomalacie hebben de neiging de hals in hyperextensie en retroflexie te houden, het zogenaamde boren. Op die manier wordt de trachea iets gerekt, zodat deze beter openblijft.12 Incidenteel zijn ernstige obstructieve apneu-incidenten met cyanose bij zuigelingen als het presenterende symptoom van tracheomalacie beschreven.13 14

Diagnostiek

In bovenstaande ziektegeschiedenissen worden twee patiënten gepresenteerd die al vrij snel na de geboorte luchtwegklachten vertoonden. Bij deze symptomen staat een virale lagereluchtweginfectie in de differentiaaldiagnose, maar in de eerste maanden na de geboorte is dit minder waarschijnlijk. Een proefbehandeling met astmamedicatie is geïndiceerd. Als de klachten niet op deze medicatie reageren, zoals bij de gepresenteerde patiënten, moet ook aan een congenitale afwijking van de luchtwegen worden gedacht. Bij 17 neonaten met een malacie bleek in alle gevallen de werkdiagnose ‘astmatische klachten’ te zijn en werd het vermoeden van malacie bij verwijzing uit de eerste lijn geen enkele keer genoemd.3

Bij ernstige klachten en het vermoeden van een luchtwegmalacie dient men aanvullende diagnostiek te verrichten. Tracheobronchoscopie, uitgevoerd door een longarts of kno-arts in een centrum met voldoende expertise op dit gebied, is dan eerste keus. Een thoraxfoto kan hyperinflatie laten zien. Ook een slikfoto met contraststof kan aanvullende informatie geven. In geval van een vaatring wordt dan een typische impressie van de slokdarm waargenomen.6 Bij bronchoscopie wijst een bij expiratie collaberende versmalling van het intrathoracale deel van de trachea of van de bronchus op een malacie. Vaak is er een duidelijk abnormaal patroon van de kraakbeenringen zichtbaar, met name in de trachea. Een pulserende vernauwing kan wijzen op een vaatring. Met behulp van CT of MRI kunnen structuren die uitwendige compressie op de luchtweg geven in beeld gebracht worden.6

Therapie en prognose

Patiënten met een geringe luchtwegmalacie worden veelal expectatief benaderd; zij hebben een goede prognose, doordat de luchtwegdiameter bij groei toeneemt, evenals de stevigheid van het kraakbeenskelet. Stridor bij ademverdieping blijft vaak in meer of mindere mate bestaan. In ernstigere gevallen kan echter, bijvoorbeeld bij een virale infectie, benauwdheid ontstaan, zodat positievedrukbeademing noodzakelijk is. Deze beademing zorgt ervoor dat de bij expiratie collaberende luchtweg openblijft. Op dit moment is er voor een ernstige tracheomalacie geen evidence-based behandeling bekend.15

In geval van een vaatring kan een chirurgische decompressie worden uitgevoerd. Bij een primaire broncho- of tracheomalacie wordt ook wel chirurgische aortopexie uitgevoerd, waarbij de aorta iets wordt opgetrokken om het kaliber van de luchtweg te vergroten. Deze technieken kunnen verbetering van de kliniek geven, maar ook na langere tijd blijven stridor, afwijkende longfunctie (flowbeperking) en radiologisch detecteerbare vernauwingen bestaan.16 Het plaatsen van stents is een experimentele behandeling waarbij veel complicaties worden gezien.12 Wij laten deze hier buiten beschouwing. Getallen over morbiditeit en mortaliteit ontbreken in de literatuur. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat bij veel patiënten de afwijking ongediagnosticeerd blijft.

Dames en Heren, piepen, vol zitten of langdurig onverklaard hoesten op jonge leeftijd is een veelvoorkomend probleem. Nadere analyse is aangewezen als dit klachtenpatroon kort na de geboorte optreedt, niet reageert op astmamedicatie en persisteert zonder dat er een al dan niet virale luchtweginfectie in het spel is. Een luchtwegmalacie kan in zeldzame gevallen onverwacht tot ernstige dyspnoe lijden met respiratoire insufficiëntie tot gevolg. Voor patiënten met een vaatring als oorzaak van een luchtwegmalacie kan door een operatieve ingreep ten dele verbetering ontstaan. Na decompressie verbetert de kliniek, maar persisteren de functionele afwijkingen.16 Bij lichte afwijkingen zijn de groei en de tijd de beste heelmeesters.

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.

Literatuur
  1. Brand PLP, Hoekstra MO, Merkus PJFM, Schilte PPM. In: Brand PLP, Hoekstra MO, Merkus PJFM, Schilte PPM, redacteuren. Werkboek kinderlongziekten. Amsterdam: VU Uitgeverij; 2001.

  2. Boogaard R, Huijsmans SH, Pijnenburg MW, Tiddens HA, Jongste JC de, Merkus PJ. Tracheomalacia and bronchomalacia in children: incidence and patient characteristics. Chest. 2005;128:3391-7.

  3. Finder JD. Primary bronchomalacia in infants and children. J Pediatr. 1997;130:59-66.

  4. Gupta TG, Goldberg SJ, Lewis E, Fonkalsrud EW. Congenital bronchomalacia. Am J Dis Child. 1968;115:88-9.

  5. MacMahon HE, Ruggieri J. Congenital segmental bronchomalacia. Am J Dis Child. 1969;118:923-6.

  6. Kussman BD, Geva T, McGowan FX. Cardiovascular causes of airway compression. Paediatr Anaesth. 2004;14:60-74.

  7. Wheeler WB, Maguire EL, Kurachek SC, Lobas JG, Fugate JH, McNamara JJ. Chronic respiratory failure of infancy and childhood. Pediatr Pulmonol. 1994;17:1-5.

  8. Austin J, Ali T. Tracheomalacia and bronchomalacia in children. Paediatr Anaesth. 2003;13:3-11.

  9. Moor RA de, Schryver JEAR de, Balemans WAF. Tracheacompressie bij een kind met achalasie van de oesofagus. Tijdschr Kindergeneeskd. 2005;73:180-3.

  10. Wood RE. Localized tracheomalacia or bronchomalacia in children with intractable cough. J Pediatr. 1990;116:404-6.

  11. Hofhuis W, Wiel EC van der, Tiddens HA, Brinkhorst G, Holland WP, Jongste JC de, et al. Bronchodilation in infants with malacia or recurrent wheeze. Arch Dis Child. 2003;88:246-9.

  12. Pillai JB, Smith J, Hasan A, Spencer D. Review of pediatric airway malacia and its management, with emphasis on stenting. Eur J Cardiothorac Surg. 2005;27:35-44.

  13. Corbally MT, Spitz L, Kiely E, Brereton RJ, Drake DP. Aortopexy for tracheomalacia in oesophageal anomalies. Eur J Pediatr Surg. 1993;3:264-6.

  14. Jeffery HE, Rahilly P, Read DJ. Multiple causes of asphyxia in infants at high risk for sudden infant death. Arch Dis Child. 1983;58:92-100.

  15. Masters IB, Chang AB. Interventions for primary (intrinsic) tracheomalacia in children. Cochrane Database Syst Rev. 2005;4:CD005304.

  16. Berge M ten, Laag J van der, Ent CK van der, Beek FJ. Clinical, radiological and functional follow-up after surgical decompression of double aortic arch. Pediatr Radiol. 2002;32:561-6.

Auteursinformatie

St. Antonius Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Nieuwegein.

Mw.M.van Veen, assistent-geneeskundige (thans: arts-onderzoeker, Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam); hr.dr.J.A.Schipper, kinderarts.

Universitair Medisch Centrum Utrecht, afd. Kindergeneeskunde, Utrecht.

Hr.W.A.F.Balemans (thans: St. Antonius Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Nieuwegein) en hr.dr.H.G.M.Arets, kinderartsen-pulmonologen.

Contact mw.M.van Veen (m.vanveen@erasmusmc.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Zeist, september 2006,

Met genoegen heb ik gelezen dat de congenitale bronchusafwijkingen nog steeds of weer op de agenda van het St. Antonius Ziekenhuis staan. Collega’s Van Veen et al. schrijven vooral over de verwarring die met astmatische afwijkingen kan ontstaan en beschrijven de malacie van trachea en hoofdbronchi (2006:2009-12). Als chirurg ben ik, gestimuleerd door de toenmalige longarts van het St. Antonius Ziekenhuis, J.Swierenga, in de bronchomalacie van kwab- en segmentbronchi geïnteresseerd geraakt vanwege de acute levensbedreigende benauwdheden bij pasgeborenen, die het gevolg waren van hyperinflatie van het achterliggende longdeel.1 Een chirurgische ingreep was dan levensreddend. Een verwijzing daarnaar heb ik wel een beetje gemist, want de afwijking ligt, zowel wat symptomenbeeld als pathogenese betreft, in het directe verlengde van de malacie van de grotere luchtwegen. Wij spraken toen over het congenitale regionale hyperinflatiesyndroom van de long. Op deze naamgeving valt nog wel wat af te dingen, want de hyperinflatie is zeker niet congenitaal, maar gedoeld werd dan op de oorzaak van de hyperinflatie. Het leek ons in ieder geval een betere naam dan de tot dan gebruikelijke term ‘congenitaal lobair emfyseem’, want van emfyseem in histologische zin is geen sprake en de afwijking is lang niet altijd lobair. Het eerste patiëntje dat Van Veen et al. beschrijven, had zelfs een hyperinflatie van de gehele (linker) long, die conservatief behandeld kon worden. Interessant in ons onderzoek waren afwijkingen op wat oudere leeftijd, met een lokale bronchusafsluiting, een mucocele en hyperinflatie van het achterliggende longweefsel. Ook hier dachten wij aan een lokaal proces, waarschijnlijk met congenitaal karakter (bronchusatresie) en mogelijk een ‘forme fruste’ van bronchomalacie. Wij hebben dat nooit histopathologisch kunnen aantonen, vooral als gevolg van mechanische beschadiging van de operatiepreparaten. Het klievingsvlak van de bronchus lag juist daar waar de afwijking zetelde.

Of deze door mij bedoelde beelden van hyperinflatie van een kwab of segment tegenwoordig ook nog gezien worden, is mij niet duidelijk. Het onderzoek van collega’s Boogaard et al. beschrijft de relatie tussen luchtwegmalacie en atypische luchtwegsymptomen en geeft een schatting van de geboorteprevalentie van trachea- en bronchomalacie, maar maakt evenmin melding van deze lokalisatie (2006:2037-42). Luchtwegmalacie als zodanig blijkt dan evenwel helemaal niet zo zeldzaam te zijn. Dat staat los van de vraag naar de behandeling, die waarschijnlijk meer dan vroeger conservatief zal zijn.

R. Sybrandy
Literatuur
  1. Sybrandy R. Regionale hyperinflatie van de long bij congenitale afwijkingen [proefschrift]. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden; 1982.

Rotterdam, oktober 2006,

Hoewel in de literatuur meestal niet uitgebreid wordt ingegaan op malacieveranderingen van de bronchi voorbij de hoofdbronchus kunnen wij uit eigen ervaring bevestigen dat die voorkomen. Met name kinderen met het syndroom van Down en kinderen met congenitale hartafwijkingen kunnen malacieveranderingen hebben van segmentbronchi. Veel zeldzamer, maar ook eerder beschreven zijn patiënten met het williams-campbellsyndroom, gekenmerkt door een deficiënte aanleg van het kraakbeen van de (sub)segmentbronchi, met als symptomen uitgebreide luchtwegcollaps, ‘airtrapping’ en bronchiëctasieën.1 Helaas zijn de artikelen uit het proefschrift van collega Sybrandy niet terug te vinden in de verschillende zoekprogramma’s, zoals PubMed of Medline. Chirurgische interventie bij patiënten met congenitale regionale hyperinflatie van de long (in de literatuur meestal ‘congenitaal lobair emfyseem’ genoemd) komt zeker nog voor en er wordt in de literatuur wel gesuggereerd dat deze afwijking verband zou kunnen houden met een tekort aan bronchiaal kraakbeen2 of bronchiale atresie.3 Ook andere oorzaken, zoals bronchogene cyste en mucuspluggen, worden beschreven. De bedoelde patiëntengroep heeft een wat andere klinische presentatie en behoeft, anders dan patiënten met de door ons beschreven klassieke bronchomalacie of tracheamalacie, vaak een chirurgische lobectomie van het aangedane segment.

M. van Veen
W.A.F. Balemans
J.A. Schipper
H.G.M. Arets
Literatuur
  1. Palmer jr SM, Layish DT, Kussin PS, Oury T, Davis RD, Tapson VF. Lung transplantation for Williams-Campbell syndrome. Chest. 1998;113:534-7.

  2. Binet JP, Nezelof C, Fredet J. Five cases of lobar tension emphysema in infancy: importance of bronchial malformation and value of postoperative steroid therapy. Dis Chest. 1962;41:126-33.

  3. Warner JO, Rubin S, Heard BE. Congenital lobar emphysema: a case with bronchial atresia and abnormal cartilages. Br J Dis Chest. 1982;76:177-84.

Rotterdam, september 2006,

Collega Sybrandy beschrijft zijn interesse in de bronchomalacie van kwab- en segmentbronchi vanwege de levensbedreigende benauwdheden bij pasgeborenen als gevolg van hyperinflatie van een achterliggend longdeel. Hij merkt op dat wij in onze studie een dergelijk beeld niet beschrijven.

Wij onderschrijven de observatie van Sybrandy, dat een malacie van de luchtweg bij pasgeborenen tot levensbedreigende ademhalingsproblemen kan leiden. Deze populatie zal gezien de ernst van het ziektebeeld in het algemeen op jonge leeftijd worden gediagnosticeerd. In onze beschrijvende studie hebben wij ons gericht op een populatie kinderen die vanwege langer bestaande, aspecifieke luchtwegproblematiek op de polikliniek Kinderlongziekten werd geëvalueerd. Binnen deze populatie bleek een malacie van de trachea of hoofdbronchi frequent te worden gediagnosticeerd.

In hoeverre hyperinflatie van achterliggend longweefsel in onze populatie een rol speelde, kunnen wij niet beoordelen, aangezien de gegevens over röntgendiagnostiek in deze studie niet systematisch konden worden geëvalueerd.

De behandeling van kinderen met een geringe tot matige malacie verschilt wezenlijk van die bij pasgeborenen met een levensbedreigende malacie en is, zoals Sybrandy ook aangeeft, vaak conservatief en gericht op preventie en behandeling van lagere-luchtweginfecties.

Tenslotte merkt Sybrandy terecht op, dat de nomenclatuur van de aangeboren afwijkingen van longen en luchtwegen in 1982 nogal onbevredigend en verwarrend was. Wij concluderen in 2006 hetzelfde: nog steeds bestaat er internationaal geen bevredigende naamgeving voor deze groep aandoeningen.

R. Boogaard
S. Huijsmans
M.W.H. Pijnenburg
H.A.W.M. Tiddens
J.C. de Jongste
P.J.F.M. Merkus