Gehoorstoornissen in Nederland: episode-georiënteerde epidemiologische gegevens

Klinische praktijk
H. Lamberts
N.A.M. Urbanus
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:692-6

Mensen klagen over hun gehoor en door artsen worden uiteenlopende afwijkingen in de geleiding en perceptie van geluid geconstateerd. Niet alle klachten van patiënten kunnen in een diagnose worden vertaald, niet alle mensen bij wie een gehoorstoornis wordt geobjectiveerd, hebben klachten, die daarmee overeenstemmen. Advies aan patiënten om zich te laten behandelen, te laten controleren of om voor het gehoor riskant gedrag achterwege te laten, wordt niet steeds opgevolgd en het nut van geneeskundig handelen valt daardoor soms tegen. Dit alles is niet bijzonder. Het betreft algemene geneeskundige fenomenen, die goed beschreven en in hun samenhang beoordeeld kunnen worden met een episodegeoriënteerde epidemiologische beschrijving (figuur).1

Het bijzondere van gehoorstoornissen is dat het om een gezondheidsprobleem gaat, waarvan veel gekwantificeerd kan worden door het meten van de sterkte en de toonhoogte van het geluid, dat door één of beide oren gehoord kan worden. Hierdoor kan ook de doeltreffendheid van…

Auteursinformatie

Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Huisartsgeneeskunde, Meibergdreef 15, 1105 AZ Amsterdam.

Prof.dr.H.Lamberts; prof.dr.N.A.M.Urbanus, KNO-arts.

Contact prof.dr.H.Lamberts

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

K.
Receveur-van der Grinten

Venlo, mei 1987,

Als logopediste heb ik het themanummer ‘Oor en gehoor’ met veel interesse gelezen. In het artikel van H.Lamberts en N.Urbanus is gesproken over het risico voor de spraakontwikkeling door bijvoorbeeld ‘glue-ear’ (1987;692-6). Hierop wil ik graag ingaan om enkele preventieve maatregelen te benadrukken.

Ik doel op de kinderen tussen 0-5 jaar, die wel goed op gehoor onderzocht worden, maar bij wie de uitslag van dat onderzoek steeds wisselend is door verkoudheden, oorontsteking, openmondgedrag. Oorzakelijke behandeling van dit wisselende gehoorverlies is moeilijk, maar mag geen reden zijn niets te doen. Onderzoek en testen is prima, maar een zeer jong kind moet vooral gestimuleerd worden, juist in die kostbare jaren waarin een aantal functies zo voor het grijpen ligt: de natuurlijke behoefte tot imitatie-communicatie; de natuurlijke aanleg tot spraak-verstaan; de natuurlijke mogelijkheid tot het onderscheiden van fijne geluiden en klanken. Bij een kind dat minder hoort, klinkt bijv. p/t/k precies hetzelfde evenals s/f/g. Het is bekend dat 10% van de kinderen tussen 0-5 jaar regelmatig minder hoort. Dit is een risicogroep wat betreft spraak-taalontwikkeling.

Preventieve adviezen aan ouders/opvoeders kunnen van groot belang zijn, maar lijken zó eenvoudig, zó evident, dat ze wellicht over het hoofd gezien worden ... Ik noem er een paar: Hilversum III een aantal uren per dag uit! De radio werkt als een ruis; het kind kan zichzelf, andere fijne geluiden en spraak niet secuur horen; aankijken bij praten tegen het kind (gelaatgerichtheid); korte zinnen gebruiken; zelf langzaam spreken; zelf duidelijk articuleren; veel liedjes/versjes steeds herhalen; tanden poetsen voor de spiegel; dit geeft gelegenheid tot spontaan oefenen van mondvormen. Bij diverse contacten met huisartsen en KNO-artsen is mij gebleken dat met bovenstaande materie weinig gedaan wordt.

K. Receveur-van der Grinten