Samenvatting
Het Bureau Bijwerkingen Geneesmiddelen ontving sedert 1986 meldingen over 16 kinderen in de leeftijd van 1-10 jaar bij wie zich ernstige psychische bijwerkingen voordeden tijdens gebruik van deptropine (Brontine, deptropine FNA). Binnen 1-3 dagen na het begin van de behandeling met een dagelijkse dosis variërend van 0,6 tot 3 mg, ontstonden hallucinaties bij 7 kinderen, agressief gedrag en (of) agitatie bij 6 kinderen, coördinatiestoornissen bij 2 kinderen en angst bij één kind. Bij geen van de kinderen konden andere mogelijke oorzaken worden gevonden. Bij 1 patiënt bestonden de klachten gedurende de 15 maanden dat hij deptropine gebruikte. Alle patiënten herstelden snel na staken van het gebruik van deptropine. Omdat het waarschijnlijk om een dosisafhankelijk effect gaat en de meeste hier genoemde patiënten ongeveer 0,06 mgkg lichaamsgewichtdag kregen voorgeschreven, moet worden geadviseerd om zo min mogelijk de door de fabrikant aanbevolen dosering van 0,03 mgkg lichaamsgewichtdag te boven te gaan.
Deptropine (Brontine, deptropine FNA) is een anticholinergicum met antimuscarine-eigenschappen, dat sedert 1962 in ons land verkrijgbaar is. Het wordt voornamelijk toegepast bij de behandeling van chronische astmatische bronchitis en van allergische en vasomotore rinitis.1 Bij volwassenen wordt een dosering toegepast van 2 mg per dag, maar deze kan zo nodig verhoogd worden. Bij de behandeling van kinderen adviseert de fabrikant in de bijsluitertekst een dosering van 0,03 mgkg lichaamsgewichtdag.2 Omdat de bijwerkingen echter gering zouden zijn, wordt in de laatste uitgaven van het Informatorium Medicamentorum en van het Farmacotherapeutisch Kompas gesteld dat in de praktijk meestal met 0,06 mgkgdag begonnen wordt en dat dit zo nodig verhoogd kan worden tot 0,09 mgkgdag.12 Het Farmacotherapeutisch Kompas houdt dit advies aan bij kinderen tot 1,5 jaar, terwijl bij kinderen ouder dan 1,5 jaar een dosering van 0,03 mgkgdag wordt aangeraden.2 Uit de volgende ziektegeschiedenissen blijkt dat de hogere doseringen bij kinderen niet zonder risico's zijn.
Ziektegeschiedenissen
Sedert 1986 ontving het Bureau Bijwerkingen Geneesmiddelen 16 meldingen van psychische effecten bij kinderen, die werden toegeschreven aan het gebruik van deptropine. In de tabel worden de kenmerken van deze ziektegeschiedenissen vermeld. Het betrof 11 jongens en 5 meisjes, in leeftijd variërend van 1 tot 10 jaar (gemiddeld 4 jaar), die binnen 1-3 dagen na het begin van de behandeling met deptropine psychische effecten ondervonden.
Zeven kinderen hallucineerden, waarbij zij onder andere aangaven gekleurde spinnen en bewegende planten te zien en muziek te horen. Eén melding betrof een intoxicatie met hallucinaties en zeer verward gedrag bij een 2-jarig meisje (patiënt Q) dat ongeveer 75 ml uit een flesje met deptropine-drank had gedronken. Vaak bestonden daarnaast verwardheid en geagiteerd gedrag. Bij de patiënten G en L was sprake van wijde maar niet lichtstijve pupillen. In de andere gevallen werd dit niet vermeld. Bij de patiënten A, F, J, K, N en O overheerste geagiteerd en (of) agressief gedrag. Patiënt N werd vanaf een leeftijd van 1 jaar en 5 maanden gedurende 15 maanden behandeld met 0,9 mg deptropine per dag. In deze periode vertoonde het kind ernstige gedragsstoornissen met agitatie, concentratiestoornissen, gestoorde taalontwikkeling en agressief gedrag. Binnen 2 dagen na beëindiging van de behandeling met deptropine was zij veranderd in een rustig kind, dat goed sliep en geen boekjes meer stukscheurde maar ze aandachtig bestudeerde. Bij 2 andere patiëntjes was sprake van lusteloos gedrag met coördinatiestoornissen bij het lopen. Patiënt D was 's nachts erg angstig.
Geen van de patiënten zou een reactie zoals gemeld na deptropine-gebruik eerder gehad hebben. De patiënten kregen de reactie op doses variërend van 0,6 tot 3 mg per dag. Omdat bij kinderen de dosis per kg lichaamsgewicht wordt uitgedrukt, werd zoveel mogelijk getracht om het lichaamsgewicht ten tijde van de reactie te achterhalen (zie de tabel). De figuur toont de voorgeschreven dosering, die de kinderen gebruikten, in relatie tot de door de fabrikant aanbevolen dagelijkse dosering van 0,03 mgkg lichaamsgewicht. Bij de patiënten A, K en M werd het gewicht geschat op basis van de mededeling dat zij een normaal postuur voor hun leeftijd hadden en op basis van standaardwaarden.3 De gegevens van patiënt Q werden niet opgenomen omdat het een intoxicatie betrof. Bij de patiënten B en C verminderden de klachten na halvering van de dosis tot 0,03 mgkgdag, maar ze verdwenen niet volledig. Bij patiënt O verdwenen de verschijnselen wel volledig na een halvering van de dosis tot 0,03 mgkgdag. Eén van de patiënten (patiënt C) die deptropine wegens verkoudheid of bronchitis gebruikten, zou hoge koorts gehad hebben. Hoewel bij de patiënten K en L sprake was van een licht verhoogde lichaamstemperatuur (tot 38°C), kon dit volgens de huisarts de psychische bijwerkingen niet verklaren. De andere patiënten hadden geen koorts gehad.
Ten minste 5 patiënten gebruikten tevens andere geneesmiddelen: amoxicilline en ketotifen (patiënt A), salbutamol en cromoglicinezuur (patiënt E), broomhexine (patiënt G), theofylline (patiënt H) en tijmsiroop (patiënt P). Alle patiënten herstelden snel en volledig na staken van deptropine-gebruik. Bij patiënt L werden de bijwerkingen succesvol behandeld met fysostigmine.
Beschouwing
Het is zeer waarschijnlijk dat de psychische effecten bij deze kinderen veroorzaakt werden door deptropine. Er bestond een nauwe tijdsrelatie tussen het begin van de inname en het optreden van de verschijnselen en het herstel was in alle gevallen snel en volledig na het staken van de behandeling. Bovendien werden er geen andere oorzaken gevonden. De patiënten hadden dergelijke verschijnselen niet eerder gehad en slechts bij één van hen zou sprake zijn geweest van hoge koorts. Overige geneesmiddelen werden ofwel reeds langer gebruikt zonder ongewenste effecten, ofwel zonder probleem doorgebruikt.
Deptropine is een anticholinergicum met antimuscarine-eigenschappen. De chemische formule vertoont verwantschap met zowel atropine als tricyclische antidepressiva. Het is daarom niet onaannemelijk dat relatief hoge doseringen psychische effecten kunnen veroorzaken, omdat dit zowel bekend is van intoxicaties met atropine als van hoge doses tricyclische antidepressiva.45 Overigens kan ook het gebruik van ‘veilige’ doses atropine in oogdruppels leiden tot psychische verwardheid bij kinderen.6 Dat het bij de psychische reacties op deptropine waarschijnlijk om een dosisafhankelijk effect gaat, lijkt te worden bevestigd door het ziektebeeld dat zich bij patiënt Q ontwikkelde na een intoxicatie. Alhoewel dit niet altijd met zekerheid is na te gaan, zouden de ouders deptropine in de andere gevallen volgens het voorschrift hebben toegediend en de dagelijkse dosis niet overschreden hebben. Blijkens de figuur overschreed de aan de 15 patiënten voorgeschreven hoeveelheid deptropine in de meeste gevallen echter de aanbevolen dosering van 0,03 mgkg lichaamsgewichtdag. Blijkbaar is de veronderstelling dat de behandeling veilig met 0,06 mgkgdag kan worden begonnen niet altijd juist. Overigens lijkt ook de dosering van 0,03 mgkgdag soms tot problemen te leiden. De onderrapportage van vermoedelijke bijwerkingen in aanmerking genomen, mag men verwachten dat het werkelijke aantal gevallen van psychische problemen bij kinderen door deptropine-gebruik veel groter is dan het hier genoemde aantal van 16 over een periode van 6 jaar (1986-1991).
Deptropine is een geneesmiddel dat reeds dertig jaar in de handel is. Het is daarom opvallend dat de eerste meldingen van deze problemen uit 1986 stammen. Naar de reden hiervoor kan men slechts gissen. Wellicht werd de bijwerking niet eerder herkend of wel herkend maar eenvoudigweg niet gemeld. Een andere mogelijkheid is dat het gebruik sterk is toegenomen of dat de gewoonte bij artsen is ontstaan om met een hogere dosering te starten. Ten dele zou dit kunnen samenhangen met het feit dat de fabrikant het geneesmiddel niet meer in verpakking met produktinformatie in de aanhangseltekst maar alleen nog als substantie aan de apotheek levert. Overigens worden de hogere doseringen ook aanbevolen in de Nederlandstalige vakliteratuur.7-9 Terwijl in het Informatorium Medicamentorum van 1980 nog geadviseerd wordt om kinderen met 0,03 mgkgdag te behandelen,10 wordt in de uitgave van 1981 een dosering van 0,06 mgkgdag genoemd.11 In de uitgave van 1986 wordt zelfs 0,09 mgkgdag genoemd omdat dit werkzamer zou zijn zonder meer bijwerkingen te geven.12 Het Farmacotherapeutisch Kompas startte in 1990 met de advisering van 0,06-0,09 mgkgdag bij kinderen met een leeftijd tot 1,5 jaar.13 Over de gewoonte om op het gebied van de dosering bij kinderen van de bijsluitertekst af te wijken, werd in 1984 een vraag gesteld.14 Bij de beantwoording werd toen gesteld dat men de dosering van 0,06 mgkgdag op empirische basis toepaste en dat hiervan geen bijwerkingen bekend waren.15 In de buitenlandse literatuur is met betrekking tot dit onderwerp nauwelijks iets terug te vinden.
Samenvattend: psychische effecten tijdens gebruik van deptropine zijn waarschijnlijk dosisafhankelijk. Hoewel het best mogelijk is dat bij kinderen soms hogere doseringen dan 0,03 mgkgdag noodzakelijk zijn bij de behandeling, is gezien de bijwerkingen en het empirische karakter van de toepassing van de hoge dosering een wetenschappelijke onderbouwing hiervan zeer gewenst. Vooralsnog verdient het aanbeveling om de door de fabrikant aanbevolen dosering van 0,03 mgkg lichaamsgewichtdag zo min mogelijk te overschrijden. Indien hogere doseringen noodzakelijk zijn, dient men rekening te houden met de mogelijkheid van psychische effecten.
Deze berichtgeving kwam tot stand dankzij de meldende artsen en apothekers uit ons land. De auteurs danken hen hiervoor hartelijk, omdat zonder melding de signalering van dit soort problemen onmogelijk is.
Literatuur
Geneesmiddel Informatie Centrum. InformatoriumMedicamentorum 1992. Antihistaminica. 's-Gravenhage: KoninklijkeNederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, 1992:238-56.
Centrale Medisch Pharmaceutische Commissie.VIIB50. Tractus respiratorius. Farmacotherapeutisch Kompas 1992.Amstelveen: Ziekenfondsraad, 1992: 405-6.
Voorlichtingsbureau voor de voeding. Nederlandsevoedingsmiddelentabel. 35e gewijzigde druk. 's-Gravenhage:Voorlichtingsbureau voor de voeding, 1987.
Martindale. Extra Pharmacopoeia. In: Reynolds JEF, ParfittK, Parsons AV, Sweetman SC, eds. Antimuscarinic agents. 29th ed. London: ThePharmaceutical Press, 1989: 522-45.
Martindale. Extra Pharmacopoeia. In: Reynolds JEF, ParfittK, Parsons AV, Sweetman SC, eds. Antidepressants. 29th ed. London: ThePharmaceutical Press, 1989: 350-85.
Polak BCP. In: Dukes MNG, ed. Meyler's side effectsof drugs. 11th ed. Amsterdam: Elsevier, 1988: 988-9.
Nierop JC van. Medicamenteuze behandeling van kinderen metCARA. Tijdschr Kindergeneeskd 1983; 51: 207-15.
Versteegh FGA. Behandeling van astma op de kinderleeftijd.Ned Tijdschr Geneeskd 1988;132: 85.
Anonymus. Deptropinecitraatdrank 0,1 mgml FNA.Geneesmiddelenbulletin 1991; 25: 4-5.
Documentatie- en Informatiedienst KNMP. InformatoriumMedicamentorum 1980. Antihistaminica. 's-Gravenhage: KoninklijkeNederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, 1980:86-101.
Documentatie- en Informatiedienst KNMP. InformatoriumMedicamentorum 1981. Antihistaminica. 's-Gravenhage: KoninklijkeNederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, 1981:92-107.
Documentatie- en Informatiedienst KNMP. InformatoriumMedicamentorum 1986. Antihistaminica. 's-Gravenhage: KoninklijkeNederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, 1986:200-15.
Centrale Medisch Pharmaceutische Commissie.VIIB50. Tractus respiratorius. Farmacotherapeutisch Kompas1990-1991. Amstelveen: Ziekenfondsraad, 1991: 397-8.
Anonymus. Kinderdosering deptropine. Pharm Weekbl 1984;119: 120.
Kerrebijn KF. Kinderdosering deptropine. Pharm Weekbl1984; 119: 120.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, juli 1992,
Naar aanleiding van het artikel van Stricker, Prins en Schilte (1992;1362-5), waarin zij opperen dat het werkelijke aantal gevallen van psychische problemen bij kinderen door deptropine-gebruik groter is dan het genoemde aantal van 16 over een periode van 6 jaar, wil ik u berichten over een meisje van 5 jaar oud die ik in mei van dit jaar op de polikliniek Kindergeneeskunde zag. Abusievelijk kreeg zij binnen 10 uur 3 maal een gift deptropine (in totaal 0,07 mg/kg lichaamsgewicht), hetgeen voor haar broertje was voorgeschreven. Zij begon 2 uur na de laatste gift te hallucineren. Voorheen had zij nooit deptropine gebruikt en nooit gehallucineerd. Binnen 24 uur na staken van de toediening van deptropine waren de hallucinaties volledig verdwenen. Gezien het feit dat het hier om een bekende bijwerking van deptropine ging, is melding aan het Bureau Bijwerkingen Geneesmiddelen achterwege gelaten. Dat het werkelijke aantal gevallen van psychische problemen bij kinderen door deptropine-gebruik groter is dan de gemelde 16 gevallen over een periode van 6 jaar lijkt mij waarschijnlijk.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, juli 1992,
Het artikel van Stricker et al. is van praktisch belang, maar noopt tot enkele vragen (1992;1362-5).
De genoemde bijwerkingen van deptropine zijn al lang bekend als bijwerkingen van atropine. Dient men ook deze bekende bijwerkingen aan het Bureau Bijwerkingen Geneesmiddelen te melden? Is het verkeerd dat na te laten?
Bij de prescriptie van medicijnen dient men op bijwerkingen bedacht te zijn. Ziet men die, dan kan men lager doseren of stoppen en zoeken naar een werkbaar alternatief. Waarom werden deze niet genoemd? Bij het indicatiegebied CARA heeft men als alternatief oraal oxyfenonium en per inhalatie ipratropium als poeder, spray of te vernevelen oplossing.
Orale anticholinergica remmen hypersecretie en obstructie in de neus. Dit is gunstig voor jonge zuigelingen, die moeilijk drinken bij een verstopte neus. Waarom is er geen afweging van voor- en nadelen gemaakt? Een klein voordeel van deptropine is de lage prijs.
Onder de bijwerkingen van deptropine (en atropine) wordt niet slaperigheid genoemd, een bijwerking van antihistaminica. Deptropine is een anticholinergicum, al staat het al jaren in het Farmacotherapeutisch Kompas verkeerd ingedeeld onder de antihistaminica. Patiënt B kreeg deptropine tegen voedselallergie: als vermeend antihistaminicum? Antihistaminica zijn onder de leeftijd van circa 1 jaar minder geschikt door een ongunstige relatie met wiegedood (zie ook het GHI Bulletin over wiegedood, van maart 1992).
Bèta-2-sympathicomimetica, vooral – maar niet uitsluitend – bij oraal gebruik, en theofylline kunnen ook centrale opwinding geven. Sommigen van de kinderen gebruikten ook deze middelen. Is ‘synergisme van bijwerkingen’ denkbaar? Zou weglaten van die middelen bij aanhouden van de deptropinebehandeling verdwijning van de ernstige bijwerkingen hebben kunnen geven? In de praktijk krijgt men nl. die indruk.
In 6 jaar worden 15 kinderen gemeld met ernstige – niet levensbedreigende – psychische reacties op gebruikelijke doseringen deptropine. Op grond daarvan en een inschatting dat het wel veel meer voor zal komen, bevelen Stricker et al. in feite aan het gebruik te beperken of te staken. Dit advies heeft meer zin, indien het gegeven wordt tegen de achtergrond van het totale Nederlandse gebruik van deptropine. Zijn er geen mogelijkheden dit na te gaan? Anders mist deze waarschuwing nuancering.
(Geen onderwerp)
Rijswijk, september 1992,
Wij danken collega Griffioen voor zijn reactie. De creatieve scala van vragen die hij naar aanleiding van ons artikel over deptropine en psychische reacties stelt, is ongeveer als volgt samen te vatten: 1. Welke bijwerkingen moeten er nu eigenlijk gemeld worden?; 2. Waarom wordt in het artikel niet op de voor- en de nadelen van deptropine en alternatieven ingegaan?; 3. Kan de overige medicatie het beeld niet verklaren?; 4. Hoe vaak komt het nu eigenlijk voor en is de waarschuwing niet te ongenuanceerd gesteld? Wij beantwoorden deze vragen kort.
Ad 1. Het melden van vermoedelijke bijwerkingen is vrijwillig. Er bestaat voor artsen en apothekers noch een wettelijke verplichting, noch een andere dwang tot melden. Ervaring in het buitenland heeft geleerd dat het verplichten van melden niet tot een substantiële verbetering van meldgedrag leidt. Onzes inziens echter behoort het melden van een onbekende mogelijke bijwerking – of een bijwerking die niet in de produktinformatie staat – tot de professionele beroepsuitoefening. Zowel de voorschrijver als de verstrekker van een geneesmiddel draagt een belangrijke verantwoordelijkheid bij het tijdig signaleren van onbekende effecten. Het doorgeven van vermoedens dienaangaande aan één centraal punt heeft als voordeel dat ook onbekende bijwerkingen met een lage incidentie vroegtijdig ontdekt kunnen worden, en iedereen kan er gratis met zijn vragen terecht. In de afgelopen jaren zijn op deze wijze veel van dergelijke bijwerkingen aan het licht gekomen, dankzij de alertheid van veel van onze collegae. Blijkens onze meldingen waren deze effecten van deptropine onvoldoende bekend. Ze stonden noch in de bijsluiter, noch in de handboeken. Het was daarom belangrijk om deze waarnemingen onder de aandacht van de Nederlandse arts te brengen, mede gezien het feit dat de bijwerking in betrekkelijk korte tijd meerdere keren gemeld werd vanuit verschillende regio's in het land.
Ad 2. Het was niet de bedoeling van het artikel om alle vooren nadelen van deptropine en alternatieven te belichten. Een dergelijk artikel stond reeds eerder in dit tijdschrift.1
Ad 3. Terwijl de overige medicatie werd doorgebruikt, herstelden de patiënten na beëindiging van het gebruik van deptropine. Zoals wij reeds in ons artikel weergaven, waren er meerdere argumenten om een causaal verband tussen de psychische reacties en het gebruik van deptropine zeer waarschijnlijk te maken.
Ad 4. In ons artikel stelden wij slechts dat het best mogelijk is dat bij kinderen soms hogere doseringen dan 0,03 mg/kg/dag noodzakelijk zijn bij de behandeling maar dat, gezien de bijwerkingen en het empirische karakter van de toepassing van de hoge dosering, een wetenschappelijke onderbouwing hiervan zeer gewenst is. Bij afwezigheid hiervan valt aan te bevelen om de consensus van kinderlongartsen te volgen.2 Bij jonge kinderen (< 1,5 jaar) is inhalatie of verneveling veelal nog moeilijk en omslachtig. Bij deze leeftijdscategorie wordt deptropine nogal eens gebruikt in een startdosering van 0,06 mg/kg.2 Wij konden ons niet aan de indruk onttrekken dat deze dosering bij oudere kinderen al als startdosering gebruikt wordt, waarbij de door ons genoemde psychische bijwerkingen zouden kunnen optreden. Een individuele gevoeligheid of afwijkende farmacokinetiek speelt hierbij wellicht een rol.
Essen-Zandvliet EEM van, Jongste JC de, Brackel HJL, Kerrebijn KF. Behandeling van astma op de kinderleeftijd. [LITREF JAARGANG="1987" PAGINA="1961-5"]Ned Tijdschr Geneeskd 1987; 131: 1961-5.[/LITREF]
Laag J van der, Aalderen WMC van, Duiverman EJ, Essen-Zandvliet EEM van, Nagelkerke AF, Nierop JC van. Astma bij kinderen; consensus van kinderlongartsen over lange-termijnbehandeling. II. Behandeling. [LITREF JAARGANG="1991" PAGINA="2319-23"]Ned Tijdschr Geneeskd 1991; 135: 2319-23.[/LITREF]
(Geen onderwerp)
Brunssum, augustus 1992,
Graag willen wij reageren op het artikel van Stricker et al. over deptropine, waarin geconcludeerd wordt dat voor deptropine de dosering van 0,03 mg/kg/dag zo weinig mogelijk dient te worden overschreden.
Een eerste kanttekening willen wij plaatsen bij de leeftijdsopbouw van de groep patiënten bij wie de psychische stoornissen zijn geconstateerd. Moderne astmatherapie bestaat, waar mogelijk, uit inhalatiemiddelen die vanaf het derde tot vierde levensjaar toepasbaar zijn. Bovendien wordt het hypersecretoire beeld, de typische indicatie voor deptropine, vanaf het derde tot vierde jaar veel mindere frequent gezien. Bij allergische aandoeningen is deptropine niet meer de eerste keus, wegens zijn (bij)werkingenprofiel. Daarom mag men betwijfelen of deptropine bij 8 van de 15 patiënten, te weten patiënten E, G, H, J, K, L, M en P, de juiste keuze is geweest. Patiënt Q kan niet in de beschouwing worden meegenomen. Een ander therapeutisch beleid zou dus al een halvering van het aantal gemelde gevallen tot gevolg hebben gehad.
Op de tweede plaats willen wij een poging doen om een kosten-batenanalyse in gezondheidskundig opzicht op te stellen. Hiertoe willen wij een schatting maken van de relatieve kans op beschreven bijwerking, uitgaande van het hier beschreven therapiebeleid.
Op 1 januari 1991 waren er in Nederland 947.416 kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar volgens het CBS, dit nemen wij als gemiddelde voor de jaren 1986-1992. Uit de literatuur is bekend dat ongeveer 1% van de 0-4-jarige kinderen bekend is als CARA-patiëntje, van wie op basis van de pathofysiologie aannemelijk is dat het grootste deel met deptropine behandeld wordt, in cijfers ongeveer 9000 CARA-patiëntjes. Omdat er nog 7 kinderen resteren met bijwerkingen in de door Stricker et al. bekeken 6 jaar, zijn er dus 7 kinderen op 9000 x 6 wegens astma bekende en adequaat behandelde kinderen per jaar, die een bijwerking zullen tonen. Dit betekent dat om bij ongeveer 1 kind per jaar de bedoelde bijwerking te voorkomen circa 9000 kinderen het risico van onderbehandeling lopen. Eventuele gevolgen hiervan zijn slapeloze nachten voor het kortademige en angstige kind, en verontruste ouders. Ook bestaat er een risico van achterblijvende psychosociale ontwikkeling, nog afgezien van de nadelige gevolgen van een eventuele ziekenhuisopname. Het lijkt ons zeer de vraag of het reëel is genoemde nadelen in een grote groep kinderen te accepteren, teneinde een betrekkelijk zeldzame, snel voorbijgaande bijwerking te voorkomen.
De strekking van het artikel zou naar ons oordeel een waarschuwing voor de kans op de beschreven bijwerkingen moeten zijn en niet het algemene advies om de dagdosering te verlagen van 0,06 mg/kg naar 0,03 mg/kg.
(Geen onderwerp)
Rijswijk, september 1992,
Ook collegae Vaessen en Koopmans danken wij voor hun bijdrage aan de discussie over deptropine. Wij zijn het echter volstrekt oneens met de berekeningen in het laatste gedeelte van hun brief. Gemakshalve gaan zij ervan uit dat alle gevallen herkend, èn alle herkende gevallen gemeld worden. Wat dit laatste betreft: een recent onderzoek toonde dat zelfs van een ernstige bijwerking zoals anafylactische shock minder dan 4% gemeld werd.1 Aangezien minder ernstige bijwerkingen vaak nog slechter gemeld worden, zou men evengoed het aantal gemelde gevallen met 25 of zelfs meer kunnen vermenigvuldigen. Wij zijn terughoudend met dit soort calculaties, omdat deze een speculatief karakter dragen. Daarom hebben wij geen enkele uitspraak over de frequentie van de bijwerking gedaan.
Het belangrijkste oogmerk van ons artikel was om de medicus practicus op de hoogte te brengen van deze bijwerking, zodat hij desgewenst zijn therapiebeleid kan bijstellen.
Stricker BHCh, Groot RRM de, Wilson JHP. Glafenine-associated anaphylaxis as a cause of hospital admission in The Netherlands. Eur J Clin Pharmacol 1991; 40: 367-71.