Een meisje met het 16p11.2-deletiesyndroom

Klinische praktijk
Lotte Kleinendorst
Marthe Sno
Mieke M. van Haelst
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2019;163:D3441
Abstract
Download PDF

Dames en Heren,

De mogelijkheden voor genetische diagnostiek zijn in de afgelopen decennia sterk toegenomen. Hierdoor wordt bij steeds meer patiënten een verklaring voor hun klachten gevonden. Deze ontwikkeling leidt er ook toe dat huisartsen en andere medisch specialisten vaker geconfronteerd worden met een voor hen onbekende, zeldzame aandoening. Dit is zeker het geval bij kinderen met een onverklaarde ontwikkelingsachterstand, omdat bij hen al lange tijd uitgebreid genetisch onderzoek wordt verricht. Bij een aanzienlijk deel van deze kinderen wordt de ontwikkelingsachterstand veroorzaakt door een chromosoomafwijking, waarvan een trisomie van chromosoom 21 (Down-syndroom) de bekendste is.1

Kernpunten
  • Het 16p11.2-deletiesyndroom is een autosomaal dominant overervend syndroom dat veroorzaakt wordt door het ontbreken van een stukje erfelijk materiaal op de korte arm van chromosoom 16.
  • De diagnose ‘16p11.2-deletiesyndroom’ is onder artsen nog relatief onbekend, terwijl het syndroom in specifieke patiëntengroepen vaak voorkomt.
  • Het 16p11.2-deletiesyndroom kenmerkt zich voornamelijk door een ontwikkelingsachterstand en een autismespectrumstoornis.
  • Al in een vroeg stadium van de evaluatie van een kind met een verstandelijke beperking moet genetische diagnostiek in de vorm van SNP-array-onderzoek worden verricht.
  • Gezien de fenotypische diversiteit van het 16p11.2-deletiesyndroom is multidisciplinaire zorg van groot belang.
  • Bij patiënten met zeldzame genetische aandoeningen is adequate informatievoorziening aan patiënt, ouders, school en zorgverleners cruciaal.

artikel

Een van de meest voorkomende andere syndromen die ook door een chromosoomafwijking worden veroorzaakt, is het 16p11.2-deletiesyndroom (OMIM #611913). Bij veel artsen is dit syndroom niet bekend. De voornaamste klinische kenmerken van dit syndroom zijn een ontwikkelingsachterstand en een autismespectrumstoornis. Daarnaast hebben patiënten met dit syndroom een verhoogde kans op onder andere obesitas, een grote hoofdomtrek, epilepsie, slaapproblemen en scoliose.

In dit artikel illustreren wij aan de hand van een casus de fenotypische diversiteit van het 16p11.2-deletiesyndroom en de moeilijkheden die een dergelijke onbekende diagnose met zich mee kan brengen. Ook laten we zien wat het belang en de implicaties zijn van genetische diagnostiek en multidisciplinaire zorg.

Patiënte, een 2,5-jarig meisje, werd geëvalueerd op de polikliniek Kindergeneeskunde vanwege een ontwikkelingsachterstand. Zij was a terme geboren na een ongecompliceerde zwangerschap met een geboortegewicht van 3850 g. Haar ouders waren gezond en er was geen sprake van consanguïniteit. Het was de ouders al vroeg opgevallen dat hun dochter ‘anders’ was. Als baby had zij meer eetlust dan haar 3 oudere broers en ze was laat begonnen met praten en lopen. Daarnaast was zij erg prikkelgevoelig en begon zij vaak te schreeuwen bij felle lichten of een drukke omgeving.

Vanwege de ontwikkelingsachterstand liet de kinderarts gedetailleerd DNA-onderzoek verrichten om heel kleine chromosoomafwijkingen aan te kunnen tonen (SNP-array-onderzoek). Daarbij werd een deletie op de korte arm van chromosoom 16 aangetoond, de zogenoemde 16p11.2-deletie. Vervolgonderzoek bij de ouders liet zien dat de deletie nieuw (de novo) was ontstaan bij hun dochter. De ouders werden geïnformeerd over deze bevindingen, maar een goed vervolgtraject ontbrak na het stellen van de diagnose. Zij ervaarden in de daaropvolgende jaren een gebrek aan informatie over het syndroom en aan ondersteuning van zorgverleners. Ook was er veel onbegrip vanuit de school en de omgeving; door haar ‘normale’ uiterlijk werd patiënte regelmatig overvraagd.

Op 8-jarige leeftijd zagen wij patiënte voor het eerst op de polikliniek Klinische Genetica voor een evaluatie van de verschillende problemen waar het gezin tegenaan liep. Uit de anamnese kwam naar voren dat patiënte last had van slaapproblemen, vaak erg vermoeid was en pijn in haar rug en bekken had als zij in bed lag. Daarnaast had zij recidiverende kno-infecties. Er zou sprake zijn van autistiforme kenmerken, maar het klinisch beeld voldeed niet aan de DSM-IV-criteria van een autistische stoornis. Op 5-jarige leeftijd had patiënte een IQ-score van 81 behaald. Sinds de leeftijd van 7 jaar was haar gewicht sterk toegenomen. Tijdens een eerder artsenbezoek was er een vermoeden geweest van nachtelijke frontaalkwabepilepsie, maar na 2 24-uurs-eeg’s hadden artsen in het epilepsiecentrum geconcludeerd dat patiënte geen epilepsie had. Desondanks gebruikte zij het anti-epilepticum oxcarbazepine, omdat het afbouwen hiervan tot nachtelijke onrust had geleid en omdat de ouders door de behandeling met dit anti-epilepticum een verbetering van het functioneren zagen.

Bij lichamelijk onderzoek had patiënte een lengte van 138 cm (+0,3 SD), een gewicht van 45 kg en een BMI van 23,7 kg/m2 (+2,8 SD). De hoofdomtrek was 55 cm (+1,8 SD). Het viel ons op dat zij een hoog voorhoofd met diepliggende ogen had (figuur 1). De distale falangen van haar vingers waren hypermobiel, en zij stond met overstrekte knieën. Verder waren er geen dysmorfe kenmerken.

Figuur 1
16p11.2-deletiesyndroom
Figuur 1 | 16p11.2-deletiesyndroom
Foto’s van een meisje met het 16p11.2-deletiesyndroom op de leeftijd van (a) 5 dagen, (b) 11,5 maand en (c) 7,5 jaar.

Tijdens het poliklinische bezoek werden de klachten van patiënte en de zorgen van de ouders uitgebreid besproken. Omdat patiënte een anti-epilepticum gebruikte zonder dat de diagnose ‘epilepsie’ was vastgesteld, verwezen wij patiënte naar een kinderneuroloog die gespecialiseerd was in epilepsie bij patiënten met erfelijke aandoeningen. Ook verwezen wij haar naar een revalidatiearts vanwege de aanhoudende rug- en bekkenpijn. Tot slot boden wij specifieke dieetbegeleiding voor obese kinderen met een verstandelijke beperking aan.

Beschouwing

De casus van patiënte laat zien dat het stellen van een genetische diagnose – in het geval van patiënte: het 16p11.2-deletiesyndroom – op zichzelf niet voldoende is om goede zorg te krijgen. Omdat er geen richtlijn is voor de behandeling van dit relatief zeldzame syndroom, was het moeilijk voor de zorgverleners om de juiste hulp te bieden, zeker gezien de uiteenlopende klachten van patiënte.

Etiologie

De typische 16p11.2-deletie is een ontbrekend stukje erfelijk materiaal op de korte arm van chromosoom 16 dat ongeveer 550-600 kilobases groot is. De 16p11.2-deletie erft autosomaal dominant over. Soms blijkt dat een gezonde ouder ook de 16p11.2-deletie heeft, maar bij de meeste patiënten is de deletie de novo ontstaan en hebben de ouders dus geen afwijkend chromosoom 16. Deze relatief veelvoorkomende deletie ontstaat doordat tijdens de meiose fouten optreden bij de cross-over, de fase waarin homologe chromosomen stukken DNA uitwisselen. Dit gebeurt in het deel van chromosoom 16 waar veel herhaling is van de basenvolgorde. Doordat deze stukken van ‘low copy repeats’ zo sterk op elkaar lijken, kan er cross-over van niet-homologe stukken chromosoom optreden. Hierdoor kunnen er stukjes met te veel (duplicaties) of te weinig (deleties) erfelijk materiaal ontstaan (figuur 2).

Figuur 2
Ontstaansmechanisme van de 16p11.2-deletie en -duplicatie
Figuur 2 | Ontstaansmechanisme van de 16p11.2-deletie en -duplicatie
De typische 16p11.2-deletie is een ontbrekend stukje erfelijk materiaal op de korte arm (p-arm) van chromosoom 16. In dit deel van chromosoom 16 is veel herhaling van de basevolgorde. De relatief veelvoorkomende 16p11.2-deletie ontstaat doordat tijdens de meiose fouten optreden bij de cross-over, de fase waarin homologe chromosomen stukken DNA uitwisselen. Behalve deleties, zijn ook duplicaties van stukjes erfelijk materiaal mogelijk.

Klinisch beeld

De fenotypische presentatie van een 16p11.2-deletie is dan ook zeer divers.2 De meeste patiënten met een 16p11.2-deletie hebben een lichte verstandelijke beperking, waarbij de achterstand van de taal- en spraakontwikkeling ernstiger is dan de motorische achterstand. Ook worden er vaak gedragsproblemen of psychische problemen gezien, zoals autisme of ADHD. Ongeveer 20% van de patiënten met een 16p11.2-deletie heeft epilepsie. Daarnaast kunnen deze patiënten obesitas, obstipatie, slaapproblemen, scoliose, en een grote hoofdomtrek hebben. Vanaf de leeftijd van 7 jaar is 50% van de kinderen met een 16p11.2-deletie obees.3 Obesitas treedt vaak tussen het vijfde en tiende levensjaar op, later dan in andere genetische obesitassyndromen. Opmerkelijk is dat patiënten met een 16p11.2-duplicatie juist ondergewicht hebben.4

Hoe het komt dat sommige mensen met een 16p11.2-deletie vrijwel geen klachten hebben en andere juist heel veel klachten, is tot op heden onbekend. Het 16p11.2-deletiesyndroom is in de algemene populatie weliswaar zeldzaam (prevalentie: 3 op 10.000), maar bij patiënten met een taal- en spraakachterstand of een psychiatrische stoornis wordt het syndroom bij 1 op de 1000 vastgesteld en bij kinderen met autisme komt het zelfs bij 1 op de 100 voor.5,6 Bij een kind met het Down-syndroom wordt die diagnose vaak a vue gesteld, maar dit is niet het geval bij het 16p11.2-deletiesyndroom. Kinderen met dit deletiesyndroom hebben behoudens een grote hoofdomvang vaak nauwelijks dysmorfe kenmerken.

Diagnostiek

De richtlijn voor de diagnostiek bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand of verstandelijke beperking van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde uit 2005 stelt dat screenend chromosomenonderzoek bij alle kinderen met een verstandelijke beperking gerechtvaardigd is.7 Voor ouders en kinderen heeft het stellen van een genetische diagnose een grote impact. Het betekent het einde van de zogenaamde ‘diagnostische odyssee’. Soms kan door het vaststellen van een diagnose een beter inzicht in de prognose verkregen worden. Een diagnose is voor ouders ook belangrijk om in aanmerking te komen voor speciaal onderwijs en andere ondersteuning. Daarom is het van belang dat al in een vroeg stadium van de evaluatie van een kind met een verstandelijke beperking het SNP-array-onderzoek wordt verricht.

Het specifiek herkennen van het 16p11.2-deletiesyndroom is lastig. Bij onze patiënte hadden het niet-pluisgevoel van de ouders en het verschil dat zij bemerkten tussen hun dochter en de andere kinderen van het gezin ertoe kunnen leiden dat het diagnostische traject eerder in gang was gezet. De e-learningmodule ‘Van alledaagse klacht naar zeldzame aandoening’ van het Erfocentrum kan de huisarts leren welke combinaties van alledaagse symptomen een aanwijzing kunnen zijn voor een erfelijke aandoening bij kinderen (www.huisartsengenetica.nl/nascholing-erfocentrum).

Zorg

Momenteel is het 16p11.2-deletiesyndroom, net als andere genetische afwijkingen, niet te genezen. De behandeling is gericht op de patiënt, de ouders en de sociale omgeving. Er kunnen veel verschillende medisch specialisten betrokken worden bij de zorg. Vanwege het versterkte hongergevoel dat bij dit syndroom kan optreden, is het – nog voordat obesitas ontstaat – van belang om het gewicht te monitoren en om de voedselinname en de lichaamsbeweging in de gaten te houden. Bij een vermoeden van epilepsie is een verwijzing naar de kinderneuroloog geïndiceerd. Bij een autismespectrumstoornis kan de kinderpsychiater zorgen voor een verwijzing naar een gespecialiseerd behandelinstituut.

Om de communicatievaardigheden en de spraakachterstand bij patiënten met een 16p11.2-deletie te verbeteren, zijn bovendien verschillende didactische methoden effectief gebleken. Een bezoek aan een logopedist is meestal een geschikte eerste stap. Vaak hebben patiënten een verkeerde aanleg van de ruggenwervels, waardoor scoliose kan ontstaan. Daarom is het belangrijk om de stand van de wervels regelmatig te controleren. De huisarts kan mogelijke complicaties vroegtijdig signaleren en laagdrempelig het gewicht monitoren. Bovendien kan de huisarts steun bieden en voorlichting geven aan de ouders, bijvoorbeeld bij het maken van reproductieve keuzes.

Uit onze casus kwam naar voren dat multidisciplinaire zorg voor kinderen met zeldzame genetische aandoeningen belangrijk is. Naar aanleiding van het poliklinische bezoek hebben wij patiënte naar meerdere specialisten verwezen. Gezien de grote reisafstand heeft een deel van deze bezoeken nog niet plaats kunnen vinden. Uiteraard heeft het de voorkeur om op één dag alle betrokken specialisten te bezoeken. Op dit moment wordt er in het Amsterdam UMC, locatie AMC, gewerkt aan een multidisciplinair spreekuur voor patiënten met het 16p11.2-deletiesyndroom. Patiënten met andere zeldzame genetische syndromen worden in Nederland begeleid via expertisecentra of poliklinieken Klinische Genetica.

Informatievoorziening

Na het stellen van de diagnose ‘16p11.2-deletiesyndroom’ hebben de ouders van onze patiënte het gevoel gehad dat geen enkele arts goed wist wat ze met deze zeldzame aandoening aan moesten. Goede informatievoorziening is cruciaal, en daarom adviseren wij om aan ouders de folder ‘16p11.2 microdeleties’ van Unique mee te geven. Deze organisatie maakt uitgebreide folders over zeldzame chromosomale aandoeningen voor ouders en zorgverleners. Pas sinds kort is een groot deel van deze folders in het Nederlanders beschikbaar op www.uniek-erfelijk.nl. Ouders kunnen deze folders vervolgens doorgeven aan de school of aan andere zorgverleners.

Wanneer artsen geconfronteerd worden met een patiënt met een genetische aandoening, raden wij hen aan om de onlinenascholingscursussen van het Erfocentrum te volgen (www.huisartsengenetica.nl/nascholing-erfocentrum). Het belangrijkste wat de ouders van onze patiënte willen meegeven aan artsen en andere zorgverleners is dat een kind met het 16p11.2-deletiesyndroom impact heeft op het gezinsleven. Zij hebben een Facebook-groep aangemaakt voor ouders van kinderen met dit syndroom. Dergelijk lotgenotencontact kan ouders waardevolle ondersteuning bieden.

Dames en Heren, het is belangrijk dat een genetische diagnose bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand tijdig wordt gesteld. Een diagnose verschaft meer duidelijkheid over therapie- en begeleidingsmogelijkheden, prognostische consequenties en reproductieve implicaties. Dit geldt niet alleen voor het 16p11.2-deletiesyndroom, maar ook voor andere zeldzame genetische aandoeningen. Omdat het 16p11.2-deletiesyndroom betrekking heeft op meerdere orgaansystemen, is multidisciplinaire zorg belangrijk. Daarbij is adequate informatievoorziening aan patiënt, ouders, school en zorgverleners cruciaal.

Literatuur
  1. Hochstenbach R, van Binsbergen E, Engelen J, et al. Array analysis and karyotyping: workflow consequences based on a retrospective study of 36,325 patients with idiopathic developmental delay in the Netherlands. Eur J Med Genet. 2009;52:161-9. doi:10.1016/j.ejmg.2009.03.015. Medline

  2. Miller DT, Chung W, Nasir R, et al. 16p11.2 recurrent microdeletion. Seattle: GeneReviews; 2015.

  3. Maillard AM, Hippolyte L, Rodriguez-Herreros B, et al; 16p11.2 European Consortium. 16p11.2 Locus modulates response to satiety before the onset of obesity. Int J Obes. 2016;40:870-6. doi:10.1038/ijo.2015.247. Medline

  4. Jacquemont S, Reymond A, Zufferey F, et al. Mirror extreme BMI phenotypes associated with gene dosage at the chromosome 16p11.2 locus. Nature. 2011;478:97-102. doi:10.1038/nature10406. Medline

  5. Weiss LA, Shen Y, Korn JM, et al; Autism Consortium. Association between microdeletion and microduplication at 16p11.2 and autism. N Engl J Med. 2008;358:667-75. doi:10.1056/NEJMoa075974. Medline

  6. Bijlsma EK, Gijsbers AC, Schuurs-Hoeijmakers JH, et al. Extending the phenotype of recurrent rearrangements of 16p11.2: deletions in mentally retarded patients without autism and in normal individuals. Eur J Med Genet. 2009;52:77-87. doi:10.1016/j.ejmg.2009.03.006. Medline

  7. Evidence based richtlijn voor de initiële etiologische diagnostiek bij kinderen met een globale ontwikkelingsachterstand / mentale retardatie. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde; 2005.

Reactiekader

Dus...


Door: Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties, Soest

De Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP) is de koepelorganisatie voor zeldzame en genetische aandoeningen in Nederland. Momenteel zijn 76 patiëntenorganisaties aangesloten bij de VSOP. De VSOP zet zich al 40 jaar actief in om zo tijdig mogelijk (genetische) diagnostiek te laten verrichten. Dit is belangrijk voor onder andere het maken van reproductieve keuzes, het tijdig behandelen en begeleiden van patiënten en voor het informeren van familieleden ‘at risk’. In 2000 is het Erfocentrum, een landelijk voorlichtingscentrum op het gebied van erfelijkheid, opgericht.

Voor ouders en patiënten

Het Platform ZON is een nieuw medium dat ouders van chronisch zieke kinderen zonder diagnose of met een zeldzame aandoening verbindt ( https://ziekteonbekend.nl). Ook is er een website om mensen die voor het eerst geconfronteerd worden met een zeldzame aandoening wegwijs te maken in het complexe zorglandschap ( www.zeldzameaandoening.nl) . Daarnaast is de VSOP bezig met het ontwikkelen van een website met een overzicht van alle diagnostische poliklinieken voor patiënten met onbegrepen, zeldzame aandoeningen.

Voor zorgverleners

Recent hebben de VSOP en het Erfocentrum, in samenwerking met de betreffende beroepsorganisaties, onlinenascholingscursussen ontwikkeld voor huis-, jeugd- en kinderartsen ( www.huisartsengenetica.nl/nascholing-erfocentrum). Deze e-learningmodules bieden een handreiking voor het tijdig signaleren van zeldzame aandoeningen bij kinderen en voor de vervolgstappen. De nadruk ligt daarbij zowel op de multidisciplinaire samenwerking tussen zorgleners als op de samenwerking tussen zorgverleners en de ouders en het kind. Ook faciliteren de VSOP en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra gezamenlijk de toetsing van expertisecentra voor zeldzame aandoeningen. De expertisecentra die op grond daarvan erkend zijn door de minister van VWS zijn te vinden op www.zichtopzeldzaam.nl. Deze website biedt tevens een overzicht van patiëntenorganisaties en beschikbare behandelinformatie.

Auteursinformatie

Amsterdam UMC, Universiteit van Amsterdam, Klinische Genetica: drs. L. Kleinendorst, arts-onderzoeker; M. Sno, MSc, coassistent; dr. M.M. van Haelst, klinisch geneticus.

Contact L. Kleinendorst (l.kleinendorst@amc.uva.nl)

Belangenverstrengeling

Belangenconflict en financiële ondersteuning: geen gemeld.

Auteur Belangenverstrengeling
Lotte Kleinendorst ICMJE-formulier
Marthe Sno ICMJE-formulier
Mieke M. van Haelst ICMJE-formulier
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Karen
Bindels-de Heus

Geachte collegae,

Met veel belangstelling lazen we uw artikel over een meisje met het 16p11.2 deletie syndroom inclusief uw zoektocht naar passende medische begeleiding en informatie voor ouders. Graag willen we een suggestie doen voor het verwijzen van deze kinderen voor verdere begeleiding. Binnen de kindergeneeskunde bestaat het subspecialisme Erfelijke en Aangeboren Aandoeningen (EAA). Deze kinderartsen zijn opgeleid om kinderen met syndromale aandoeningen te behandelen. De kinderartsen-EAA zijn met kinderartsen met EAA als aandachtsgebied verenigd in de sectie EAA, waar ook klinisch genetici lid van zijn. Binnenkort verschijnt op onze website (https://www.erfelijke-en-aangeboren.nl) een overzicht van deze kinderartsen, zodat gemakkelijker verwezen kan worden. In vier academische centra (Maastricht, Rotterdam, Nijmegen en binnenkort Amsterdam) worden fellows-EAA opgeleid in nauwe samenwerking met de klinische genetica. Deze kinderartsen zijn zowel in het diagnostische traject als in de behandeling, met of zonder etiologische diagnose betrokken. Zij werken meestal multidisciplinair, met de klinisch geneticus, kinderneuroloog, kinderarts-metabole ziekten, kinderpsychiater, arts verstandelijk gehandicapten (AVG) en kinderrevalidatiearts als belangrijkste partners en fungeren als spin in het web. Ze zijn ervaren in het behandelen van specifieke syndromale medische aspecten inclusief gedrag- en slaapstoornissen. Ze denken mee over onderwijs, dagbesteding, respite care en bieden zo nodig palliatieve zorg. Ook is de kinderarts-EAA betrokken bij de door u genoemde Expertisecentra voor zeldzame aandoeningen, zoals het ENCORE Expertisecentrum Rotterdam en het Rett Expertisecentrum in Maastricht en gelieerde behandelcentra in grote STZ ziekenhuizen.

Door de introductie van meer geavanceerde diagnostische technieken zoals Next Generation Sequencing (NGS)-panels en Whole Exome Sequencing (WES) zien ze steeds meer kinderen met nog zeldzamere moleculaire diagnoses. Het is belangrijk voor ouders om bij een kinderarts onder behandeling te zijn die participeert in multidisciplinaire samenwerkingsverbanden teneinde snel toegang te krijgen tot nieuwe ontwikkelingen op het gebied van deze zeldzame ziekten. Dit is beschreven in de NVK Richtlijn voor Etiologische Diagnostiek bij kinderen met een Ontwikkelingsachterstand van november 2018 (https://www.nvk.nl/Kwaliteit/Richtlijnen-overzicht ), waar uw beroepsgroep eveneens aan meegewerkt heeft. U refereert helaas nog naar de versie uit 2005.

Behandelen van kinderen met een zeldzame diagnose is maatwerk. Wij onderschrijven uw boodschap van harte en hopen de rol van de kinderarts-EAA in deze zorg te hebben kunnen verduidelijken.

Met vriendelijke groet,

Het bestuur van de sectie EAA NVK,

Karen Bindels-de Heus (voorzitter, kinderarts-EAA), Erasmus MC Sophia, Rotterdam

Dr. Stella de Man (secretaris, kinderarts-EAA), Amphia Ziekenhuis, Breda

Dr. Annette van den Elzen (secretaris, kinderarts), Reinier de Graaf Gasthuis, Delft

Dr. Merel Klaassens (opleider, kinderarts EAA), Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht

Dr. Vincent Roelfsema (penningmeester, kinderarts-kinderneuroloog), Martini Ziekenhuis, Groningen

Dr. Jos Draaisma (kinderarts), Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen

Dr. Carsten Lincke (opleider, kinderarts EAA), Erasmus MC Sophia, Rotterdam

sectieeaa@gmail.com

Lotte
Kleinendorst

Geachte collegae,

Bedankt voor de mooie aanvulling over het subspecialisme Erfelijke en Aangeboren Aandoeningen. Uiteraard onderschrijven wij dat het behandelen van kinderen met een zeldzame diagnose maatwerk is. Inderdaad is ook in onze regio de EAA zich aan het ontwikkelen en worden er samenwerkingsverbanden opgezet. Er is inmiddels een aanvraag in voorbereiding om een expertise polikliniek op te zetten binnen Amsterdam UMC ten behoeve van kinderen en volwassenen met deze specifieke microdeletie. Ook de kinderartsen-EAA zijn hierbij betrokken. Alle specialismen die nodig zijn om een multidisciplinaire polikliniek goed te laten functioneren zijn momenteel beschikbaar in het Amsterdam UMC, waaronder ook enkele Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG). Zij spelen een belangrijke rol in de transitie van zorg zodra de patiënten volwassen worden. Helaas zijn AVG niet beschikbaar bij enkele spreekuren elders in den lande waar aan kinderen en volwassenen met een verstandelijke handicap zorg verleend wordt.

Fijn dat u ook aandacht besteedt aan de nieuwe NVK Richtlijn voor Etiologische Diagnostiek bij kinderen met een Ontwikkelingsachterstand. We hadden naar de nieuwe richtlijn verwezen in de conceptversie van ons artikel, maar de redactie verzocht ons dit te verwijderen omdat de richtlijn op dat moment nog niet officieel gepubliceerd was.

Door nauwe samenwerking tussen klinisch genetici en andere medisch specialisten, zoals de kinderartsen-EAA, kunnen wij de zorg voor mensen met een zeldzame aandoening verbeteren.

Met vriendelijke groet,

Drs. Lotte Kleinendorst, arts-onderzoeker, afdeling Klinische Genetica Amsterdam UMC, Amsterdam
Dr. Mieke van Haelst, klinisch geneticus, Afdeling Klinische Genetica Amsterdam UMC, Amsterdam