De standaard 'Dementie' (tweede herziening) van het Nederlands Huisartsen Genootschap; reactie vanuit de huisartsgeneeskunde

Opinie
J.A. Mazel
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:1177-9
Abstract

Zie ook de artikelen op bl. 1179 en 1191.

Dementie is een typisch huisartsgeneeskundig onderwerp omdat de huisarts in de huidige structuur van de gezondheidszorg nog steeds een centrale rol speelt bij de diagnostiek en de begeleiding van patiënten met een of andere vorm van dementie. Het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft al in 1991 een standaard ‘Dementiesyndroom’ samengesteld. In 1998 verscheen de eerste herziening, waarbij in de titel de term ‘dementiesyndroom’ werd vervangen door ‘dementie’, en in december 2003 volgde de tweede herziening.1-4

Het aantal ouderen zal de komende jaren flink toenemen, want de kinderen uit de naoorlogse geboortegolf worden binnen enkele jaren 60-plussers. Van hen zal naar verwachting een aanzienlijk aantal personen een of andere vorm van dementie krijgen. De standaard noemt prevalenties van 63 per 1000 personen ouder dan 65, oplopend tot 181 per 1000 bij 75-plussers. Echter, ook ontwikkelingen op het gebied van diagnostiek…

Auteursinformatie

Hr.dr.J.A.Mazel, huisarts, Prins Bernhardlaan 43, 7622 BE Borne.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Utrecht, april 2004,

Allereerst danken wij collega Mazel voor zijn zorgvuldige en positieve commentaar (2004:1177-9). Vier punten vallen hierin op:

- De boodschap om geen onderscheid te maken tussen de ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie gaat te ver en is misschien niet erg wetenschappelijk, mede vanwege mogelijk komende ontwikkelingen op farmacotherapeutisch gebied.

- Mazel introduceert een andere erfelijke vorm van dementie: de cerebrale autosomale dominante arteriopathie met subcorticale infarcten en leuko-encefalopathie (CADASIL).

- Antipsychotica zijn gecontraïndiceerd bij dementie met Lewy-lichaampjes; daarbij is mogelijk een plaats voor behandeling met cholinesteraseremmers.

- De adviezen aangaande het rijbewijs bij patiënten met dementie zouden meer bestemd zijn voor de keurend dan voor de behandelend arts en daarmee niet voldoen.

Wat betreft het eerste punt willen wij opmerken dat de overeenkomsten en verschillen tussen de ziekte van Alzheimer en vasculaire dementie in de standaard uitgebreid worden besproken. Het blijkt dat de uitingsvormen van deze subtypen in de praktijk moeilijk van elkaar zijn te onderscheiden en dat er gemeenschappelijke risicofactoren zijn. Ook het rapport van de Gezondheidsraad geeft goede argumenten om het onderscheid tussen beide typen dementie minder te benadrukken.1 Het argument dat er mogelijk in de toekomst farmacotherapeutische ontwikkelingen zullen zijn, is voor huisartsen onvoldoende grond om dit onderscheid te blijven maken. Vooralsnog ontbreekt het bij de geneesmiddelen voor dementie aan klinisch relevante effecten, de duurzaamheid van de behaalde behandelresultaten is niet aangetoond en daarbij zijn de bijwerkingen te hinderlijk om toepassing in de huisartspraktijk aan te bevelen.

Ten tweede, CADASIL is een erfelijke vorm van dementie, die zich vooral manifesteert met TIA's op de leeftijd jonger dan 50 jaar. De verschillende vormen van erfelijke dementie zijn niet uitgebreid genoemd in de standaard, omdat deze zich meestal op jongere leeftijd manifesteren. Patiënten jonger dan 65 jaar bij wie men aan dementie denkt, komen in aanmerking voor verwijzing, hetgeen ook geldt voor een aspecifieke presentatie door een TIA. Dit vergt aanvullend onderzoek via de TIA-polikliniek.

Ten derde, dementie met Lewy-lichaampjes kan na gebruik van haloperidol heftige paradoxale reacties geven, zoals vermeld in noot 32 bij de standaard. De belangrijkste trial over toepassing van cholinesteraseremmers bij dementie met Lewy-lichaampjes is besproken in noot 29.2 Ook in dit geval gaat het om verbeteringen waarvan de klinische relevantie door de werkgroep als onvoldoende beoordeeld is. De door Mazel aangehaalde literatuur voegt hieraan geen originele onderzoeksgegevens toe.

Bij het vierde punt, de rijvaardigheid, is de werkgroep juist uitgegaan van het standpunt van de behandelend arts, die vooral op vragen van de naasten over de rijvaardigheid van de patiënt met dementie moet reageren. Deze patiënten kunnen worden verwezen voor een rijtest door het CBR. Voor de keurend arts adviseert het CBR een observatiemethode zoals omschreven in noot 27, die niet uitputtend is besproken, maar voor de keurend huisarts als handvat kan dienen. Daarmee krijgt zowel de behandelend als de keurend arts een handvat bij de beoordeling van de patiënt met dementie.

Tenslotte onderschrijven wij graag het advies van Mazel om niet alleen het samenvattingskaartje te gebruiken, maar de hele standaard enkele malen goed te lezen.

L.J. Boomsma
Literatuur
  1. Gezondheidsraad. Dementie. Publicatienr 2002/04. Den Haag: Gezondheidsraad; 2002.

  2. McKeith I, Del Ser T, Spano P, Emre M, Wesnes K, Anand R, et al. Efficacy of rivastigmine in dementia with Lewy bodies: a randomised, double-blind, placebo-controlled international study. Lancet 2000;356:2031-6.