De eerste pasgeborene met congenitaal rubellasyndroom tijdens de rubella-epidemie in Nederland in 2004/'05

Klinische praktijk
A.C. de Mol
S. Vrancken
A.J. Eggink
F.M. Verduyn Lunel
A. Warris
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:741-6
Abstract

Samenvatting

Bij een pasgeboren jongen werd het congenitaal rubellasyndroom vastgesteld. Zijn 31-jarige moeder had bij een amenorroeduur van 7 weken een erythemateus exantheem gehad; zij was niet gevaccineerd en had nooit een rubella-infectie doorgemaakt. De infectie werd serologisch bevestigd. De moeder beviel van een icterische, dysmature neonaat met microcefalie, hepato- en splenomegalie en exantheem met multipele kleine paarsrode vlekjes. Echocardiografie liet een persisterende open ductus arteriosus en een klein ventrikelseptumdefect zien. Röntgendiagnostiek van de lange pijpbeenderen toonde kenmerkende lijnvormige ophelderingen (‘celery stalk signs’) en echografie van het cerebrum toonde diffuus verspreide calcificaties in de witte stof en in de basale ganglia, striatale vasculopathie en diffuse parenchymafwijkingen. Patiënt had een vertraagde psychomotore ontwikkeling. Links was hij volledig doof en rechts ernstig slechthorend.

Na de introductie van de vaccinatie tegen rubella in 1974 werd een sterke daling van het aantal rubella-infecties en het congenitaal rubellasyndroom waargenomen in Nederland. Sinds september 2004 is er een epidemie van rubella onder niet-gevaccineerden. Herkenning van het klinische beeld en het bevestigen van de diagnose zijn nodig om de huidige epidemie te beheersen en secundaire verspreiding te voorkomen. Kinderen geboren met het congenitaal rubellasyndroom blijven lange tijd infectieus voor hun niet-gevaccineerde omgeving: zij scheiden het virus uit met urine en feces. Langdurige poliklinische begeleiding is nodig omdat zich na de neonatale periode afwijkingen kunnen ontwikkelen door de congenitale rubella-infectie.

Ned Tijdschr Geneeskd. 2006;150:741-6

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum St Radboud, Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

Afd. Neonatologie: hr.A.C.de Mol, kinderarts in opleiding tot neonatoloog; mw.S.Vrancken, kinderarts-neonatoloog.

Afd. Medische Microbiologie: hr.F.M.Verduyn Lunel, arts-microbioloog; mw.dr.A.Warris, kinderarts-infectioloog (tevens: afd. Kindergeneeskunde).

Contact Afd. Verloskunde en Gynaecologie: hr.A.J.Eggink, gynaecoloog-perinatoloog (a.c.demol@cukz.umcn.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Bilthoven, april 2006,

In aanvulling op de beschrijving van de eerste pasgeborene met congenitaal rubellasyndroom door De Mol et al. (2006:741-6) hebben wij nog enkele opmerkingen over de epidemiologie en de diagnostiek van rubella.

De rubella-epidemie van 2004/’05 is inmiddels ten einde. Recent is echter een zuigeling gemeld bij wie naar aanleiding van ernstige slechthorendheid op de leeftijd van 3 maanden de diagnose ‘congenitaal rubellasyndroom’ werd gesteld. De rubella-infectie van de moeder tijdens de zwangerschap was niet als zodanig herkend. Omdat rubella-infecties vaak asymptomatisch verlopen en symptomatische infecties niet altijd juist gediagnosticeerd worden, kan dit vaker vóórkomen. Voor kinderartsen en consultatiebureaus is het dus ook na de epidemie nog van belang om alert te blijven op symptomen van congenitaal rubellasyndroom, met name bij kinderen van niet-gevaccineerde, bevindelijk gereformeerde moeders. Bij een vermoeden van congenitaal rubellasyndroom is het van belang laboratoriumonderzoek hiernaar in te stellen, en bij een positieve bevinding dit te melden aan de plaatselijke GGD.

De laboratoriumdiagnostiek van congenitaal rubellasyndroom omvat naast de bepaling van rubellaspecifiek IgM, de ‘reverse’-transcriptase(RT)-PCR en kweek om actieve virusreplicatie en -uitscheiding aan te kunnen tonen. Deze bepalingen kunnen in sommige gevallen langer dan een jaar positief blijven. Behalve in de in het artikel genoemde centra kan RT-PCR naar rubella ook op andere plaatsen in Nederland worden uitgevoerd, zoals bij het Medisch Centrum Rijnmond-Zuid in Rotterdam, het Universitair Medisch Centrum Utrecht en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in Bilthoven.

W.L.M. Ruijs
S.J.M. Hahné
R.S. van Binnendijk

Nijmegen, mei 2006,

Wij danken collega’s Ruijs et al. voor hun reactie. Geheel terecht merken zij op dat ook na afloop van de recente epidemie gedacht moet worden aan een congenitale rubella-infectie als oorzaak voor soms anders onverklaarde klachten. Dit geldt zeker voor neurologische symptomen en in het bijzonder voor doofheid.

Wij kunnen ons geheel vinden in de toevoeging van andere centra waar RT-PCR voor rubella beschikbaar is, naast de twee door ons vermelde centra. Wel blijven wij wijzen op de beperkte ervaring met deze techniek.

A.C. de Mol
S. Vrancken
A.J. Eggink
F.M. Verduyn Lunel
A. Warris