Benigne prostaathyperplasie; aanbevelingen voor transmurale zorg

Klinische praktijk
M.L.F. Klomp
C.F.H. Rosmalen
A.C.M. Romeijnders
G.O.N. Oosterhof
T.J.M. Schlatmann
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:2563-8
Abstract

Samenvatting

- Zowel de Nederlandse Vereniging voor Urologie (NVU) als het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) publiceerde de afgelopen jaren richtlijnen voor het beleid bij benigne prostaathyperplasie (BPH). Deze verschillen op een aantal punten van elkaar en sluiten niet naadloos op elkaar aan.

- De verschillen tussen de richtlijnen van huisartsen en urologen zijn vooral te verklaren door het verschil in patiëntenpopulaties die respectievelijk de huisarts en de uroloog bezoeken.

- Om tot een betere afstemming van zorg voor patiënten met BPH tussen eerste en tweede lijn te komen stelde een werkgroep van NVU en NHG ‘Aanbevelingen voor transmurale zorg’ op.

- Deze aanbevelingen hebben betrekking op 4 onderwerpen: diagnostiek van mictieklachten, indicatie voor onderzoek naar prostaatkanker, medicamenteuze therapie, indicaties tot verwijzen en terugverwijzen van patiënten met mictiemoeilijkheden.

Auteursinformatie

Nederlands Huisartsen Genootschap, afd. Standaardenontwikkeling, Postbus 3231, 3502 GE Utrecht.

M.L.F.Klomp, C.F.H.Rosmalen en A.C.M.Romeijnders, huisartsen.

Academisch Ziekenhuis, afd. Urologie, Nijmegen.

Dr.G.O.N.Oosterhof, uroloog.

Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, afd. Urologie, Amsterdam.

Dr.T.J.M.Schlatmann, uroloog.

Contact C.F.H.Rosmalen

Verantwoording

Rapporteurs van een Werkgroep van het Nederlands Huisartsen Genootschap (M.L.F.K., C.F.H.R. en A.C.M.R.) en de Nederlandse Vereniging voor Urologie (G.O.N.O. en T.J.M.S.).

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amstelveen, december 1998,

Het artikel van Klomp et al. is zeer lezenswaardig (1998:2563-8). Er rijzen bij mij echter twee vragen.

Onder het kopje ‘indicatie voor onderzoek naar prostaatkanker’ wordt vermeld dat indien de mictieklachten voorkomen bij een niet meer lokaal beperkte afwijking van de prostaat, een bepaling van prostaatspecifiek antigeen (PSA) zinvol kan zijn voor het stellen van de diagnose. Mijn vraag is: hoe stel je vast dat het om een niet meer lokale afwijking gaat? Dan ben je de toucher- en PSA-fase toch al gepasseerd?

Even verderop staat: ‘Wanneer de patiënt wil weten of de mictieklachten berusten op een goed- of een kwaadaardige aandoening van de prostaat bestaat er een argument om naast rectaal toucher ook een PSA-bepaling te doen’. Met andere woorden: ter geruststelling van de patiënt. Dit lijkt me op zichzelf goed te begrijpen, maar het is wel een zeer gewaagd standpunt, omdat hiermee een pleidooi wordt gehouden voor het verrichten van onderzoek ter geruststelling van de patiënt, terwijl er op dat moment geen ‘medische reden’ voor is. Daar zijn een aantal dingen over te zeggen. Ten eerste: welke patiënt zou er niet ongerust zijn bij een vergrote prostaat en desgevraagd niet de behoefte hebben een PSA-bepaling te laten verrichten? Ten tweede kan op deze manier de ongerustheid van de patiënt gebruikt worden om de onzekerheid van de dokter te camoufleren. Ten derde kan de PSA-concentratie in de lagere regionen wat verhoogd zijn zonder dat dit van klinisch belang is. Bij niet-meten had je dat nooit geweten. Bij wel meten ter wegneming van ongerustheid werkt dit dus juist averechts. Ten vierde: meet je de PSA ter geruststelling ook bij de categorie 70-plussers, die je in feite, volgens dit artikel, toch niets meer te bieden hebt, omdat de ziekteperiode de levensverwachting overtreft?

A. Göbel