Aanscherping van de ethische criteria voor medisch-wetenschappelijke verslaglegging en de Verklaring van Helsinki

Opinie
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1999;143:33-6
Abstract
Download PDF

artikel

Zie ook de artikelen op bl. 8 en 45.

Na vele jaren van juridische arbeid wordt nu de Wet Medisch-wetenschappelijk Onderzoek met Mensen (WMO) ingevoerd. Vooruitlopend daarop zijn in de meeste Nederlandse ziekenhuizen medisch-ethische commissies (MEC's) of commissies Wetenschappelijk Onderzoek met Mensen opgericht, die de protocollen bestuderen van onderzoeken die men in die ziekenhuizen wil gaan uitvoeren. Reeds nu geldt dat pas na de goedkeuring door deze commissies en na eventuele fiattering door de ziekenhuisdirectie de onderzoekers mogen beginnen. Voorzover het zich laat aanzien, wordt hier strak de hand aan gehouden.

verklaring van helsinki

Onderzoekers die bij diagnostiek en behandeling van hun patiënten mede geleid worden door wetenschappelijke vraagstellingen, en niet uitsluitend door het welzijn van de patiënten, staan bloot aan een potentieel belangenconflict. Daarom dient een onderzoeksprotocol tevoren te worden voorgelegd aan de medisch-ethische commissie van de betreffende instelling; het bestaan van een dergelijke commissie is bij de nieuwe wet verplicht. Deze commissie toetst het protocol aan internationale criteria voor experimenten met mensen, die de World Medical Association in 1964 te Helsinki heeft aanvaard. De eerste tekst van deze verklaring werd opgesteld door de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst.1 In volgende bijeenkomsten zijn deze richtlijnen herzien, voor het laatst in Zuid-Afrika (1996) (tabel). De fundamentele ethische principes bij een onderzoek met mensen behelzen onder meer geïnformeerde weloverwogen toestemming (‘informed consent’), het minimaliseren van risico's voor de deelnemers, en als absolute voorwaarde dat de deelnemers aan het onderzoek er potentieel voordeel (in ieder geval geen nadeel) van zullen ondervinden. Verder wordt in de verklaring gesteld dat rapportage van experimenteel onderzoek dat niet voldoet aan de principes van de verklaring niet voor publicatie mag worden aanvaard (zie de tabel, punt I.8). Omdat de Verklaring van Helsinki vaker wordt aangehaald dan gelezen, drukken wij in navolging van de Journal of the American Medical Association (JAMA) deze hier volledig af (zie de tabel).1 2

Hoewel informed consent wordt vereist om de bescherming van de belangen van de patiënt te waarborgen, is het onjuist deze te reduceren tot een juridische horde die nu eenmaal moet worden genomen om onderzoek te kunnen verrichten. Patiënten kunnen meer bijdragen aan een onderzoek dan uitsluitend hun toestemming (denk aan het opstellen van informatiemateriaal voor andere patiënten en het nadenken over toedieningswijze en -frequentie van medicatie). Daarom zou het beter zijn te spreken van ‘informed participation’.

Informed consent is niet alleen aan de orde bij wetenschappelijk onderzoek, maar ook in de dagelijkse klinische praktijk. Het blijkt een rekbaar begrip te zijn. Aan de ene kant mag een spoedeisende ingreep niet worden uitgesteld omdat de patiënt nog moet worden geïnformeerd over alle eventuele risico's van de behandeling en van alternatieve behandelvormen. Aan de andere kant mag men er ook niet van uitgaan dat de patiënt door over de drempel van het ziekenhuis te stappen impliciet aangeeft in te stemmen met alles wat er daar met hem of haar zal gebeuren. De waarheid ligt tussen deze twee uitersten in.

Tijdschriften

Het is opvallend dat lang niet alle medische vakbladen in hun richtlijnen voor auteurs hebben opgenomen dat het voor de publicatie van een artikel noodzakelijk is om te vermelden dat voor het betreffende onderzoek toestemming was verleend door een MEC. Uit een onderzoek van Amdur en Biddle naar de richtlijnen van 102 Engelstalige tijdschriften bleek dat slechts door 48 (47) gevraagd werd naar de medisch-ethische toestemming.3 In 25 tijdschriften (24) werd geen enkele vorm van medisch-ethische toestemming genoemd. Bij de overige 29 werd alleen in het algemeen op ethische normen gewezen: 15 tijdschriften verwezen naar de ‘Uniform requirements for manuscripts submitted to biomedical journals’ (de zogenaamde Vancouver-regels). Dat gebeurt ook in dit tijdschrift. In de Vancouver-regels wordt gesteld dat het onderzoek in overeenstemming moet zijn met de normen die worden genoemd in de Verklaring van Helsinki.

Standpunt van dit tijdschrift

De redactie van dit tijdschrift sluit zich aan bij een hoofdredactioneel commentaar in JAMA, waarin Rennie en Yank stellen dat algemeen vertrouwen in de biomedische wetenschap onder meer afhangt van de consequente vermelding van de ethische toetsing van de gepubliceerde artikelen.4 Tijdschriftredacties dienen hun ethische eisen voor aanvaarding van artikelen te standaardiseren en expliciet te maken en daarbij is een verwijzing naar de Vancouver-regels onvoldoende. Publicatie van onderzoek valideert de onderzoeksresultaten voor de hele wetenschappelijke en maatschappelijke gemeenschap en legitimeert daarmee ook alle andere aspecten van het onderzoek, waaronder de medisch-ethische toelaatbaarheid.

Tijdschriftredacties behoren ervoor te zorgen dat zij uitsluitend onderzoek publiceren dat aan de hoogste ethische normen voldoet. Daarom zal de redactie de auteurs van een artikel waarin een onderzoek wordt besproken altijd moeten vragen naar de toestemming door een MEC. Bovendien wordt niet vanzelfsprekend van informed consent uitgegaan: deze dient expliciet in het artikel te worden vermeld. Het is goed te weten dat redacties van tijdschriften om inzage kunnen verzoeken van het rapport van de MEC. Toestemming van dergelijke commissies kan het best in de aanbiedingsbrief en (of) in het artikel zelf worden vermeld.

Informed consent geldt ook wanneer gegevens van patiënten buiten de context van een wetenschappelijk onderzoek in de openbaarheid komen. Dat geldt vooral als hun identiteit door buitenstaanders kan worden herkend.

Tot nu toe beperkt de redactie van dit tijdschrift zich tot het anonimiseren van patiëntengeschiedenissen en -afbeeldingen, totdat naar haar oordeel herkenning van de patiënten door anderen dan betrokkenen zelf uiterst onwaarschijnlijk is. Als het anonimiseren onvoldoende lukt, wordt van de auteurs expliciete schriftelijke toestemming van de betrokken patiënt verlangd. Ook wordt er bij het afbeelden van een stamboom voor gezorgd dat eventuele familieleden die hun genetische status niet willen kennen, deze via de stamboom niet alsnog zouden kunnen achterhalen. Als patiëntgegevens worden veranderd, bijvoorbeeld het geslacht of de leeftijd, dient dat in een noot aan de lezer te worden gemeld. De huidige praktijk heeft tot nu toe niet tot problemen met herkenning geleid. (Opgemerkt moet worden dat uit zuiver wetenschappelijk oogpunt het weglaten of veranderen van gegevens niet aanvaardbaar is - het verzinnen van patiëntengegevens voor een wetenschappelijk artikel is altijd ontoelaatbaar.)

Anonimiteit kan echter nooit worden gegarandeerd; in ieder geval kan men niet voorkomen dat een patiënt zichzelf herkent in een ziektegeschiedenis.5 De British Medical Journal (BMJ) heeft daarom gedurende enige tijd geëist dat patiënten van wie gegevens in een tijdschriftartikel werden gebruikt, al was het bijvoorbeeld maar een röntgenfoto, daarvoor toestemming gaven. Dit leidde ertoe dat bijdragen werden afgewezen omdat die toestemming niet kon worden verkregen (bijvoorbeeld omdat de patiënt was overleden en verwanten niet konden worden opgespoord).5 Zo'n afwijzing kan tegen het algemeen belang zijn (bijvoorbeeld bij een artikel over een uitbraak van resistente tuberculose); in ieder geval druist ze in tegen het wetenschappelijk belang. Uiteindelijk heeft de redactie van de BMJ haar standpunt weer versoepeld.5 Onder bepaalde voorwaarden vindt zij informed consent niet vereist bij het openbaarmaken van gegevens uit arts-patiëntcontacten, bijvoorbeeld wanneer de patiënt al lang is overleden of bij het laatste contact een terminale ziekte had. Ook als de patiënt zichzelf in de publicatie mogelijk wel zou herkennen, maar daarvan geen schade zou ondervinden, zou informed consent achterwege kunnen blijven. Daarmee moet men echter heel voorzichtig zijn: uiteindelijk kan immers alleen de patiënt zelf bepalen of hij of zij schade ondervindt.

De ontwikkelingen overziend, heeft de redactie van dit tijdschrift besloten de huidige praktijk van anonimiseren voort te zetten. Wel meent zij dat het verstandig is dat artsen al in een vroege fase van de arts-patiëntrelatie aan hun patiënten om toestemming vragen voor het eventuele gebruik van hun gegevens voor een wetenschappelijke publicatie in een tijdschrift met peer-review.

Literatuur
  1. Flanagin A. Who wrote the Declaration of Helsinki? JAMA1997; 277:926.

  2. World Medical Association. World Medical AssociationDeclaration of Helsinki. Recommendations guiding physicians in biomedicalresearch involving human subjects. JAMA 1997;277:925-6.

  3. Amdur RJ, Biddle C. Institutional review board approvaland publication of human research results. JAMA 1997;277:909-14.

  4. Rennie D, Yank V. Disclosure to the reader ofinstitutional review board approval and informed consent. JAMA1997;277:922-3.

  5. Smith R. Informed consent: edging forwards (andbackwards). BMJ 1998;316:49-51.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Oegstgeest, januari 1999,

In het redactioneel artikel wordt onder andere ingegaan op het beleid van British Medical Journal(BMJ) betreffende het publiceren van patiëntengegevens (1999:33-6). Dit beleid is uitgestippeld door haar hoofdredacteur, Richard Smith.1 Het valt mij hierbij op dat BMJ veel hogere eisen stelt aan de auteurs als het gaat om de toestemming die een patiënt moet geven, voordat gegevens uit zijn dossier gebruikt mogen worden voor een publicatie. Voor Richard Smith geldt dat toestemming vooraf altijd vereist is, tenzij de patiënt al lang geleden overleden is, dan wel dat de relatie tussen arts en patiënt al vele jaren verbroken is. Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTvG) heeft minder strenge regels en de redactie stelt: ‘De ontwikkelingen overziend, heeft de redactie van dit tijdschrift besloten de huidige praktijk van anonimiseren voort te zetten. Wel meent zij dat het verstandig is dat artsen in een vroege fase van de arts-patiëntrelatie aan hun patiënten om toestemming vragen voor het eventueel gebruik van hun gegevens voor een wetenschappelijke publicatie in een tijdschrift met peer review’.

Ik meen dat de stringentere regels van Smith de voorkeur verdienen en wel om de volgende reden. Het is bekend dat patiënten mondiger zijn geworden. Dit kan zich uiten in het volgen van de recente medische literatuur over hun ziekte. Komen zij dan hun casus tegen in een publicatie (herkenning is mogelijk, ondanks anonimisering), terwijl zij hiervoor geen toestemming gegeven hebben, dan kan dit traumatiserend werken. De patiënt zal in zo'n geval gauw tot de conclusie komen dat er met hem geëxperimenteerd is, terwijl hij onder de indruk was dat het om een standaard- of routinebehandeling ging. Om zulke problemen te vermijden, lijkt het mij daarom altijd wenselijk om vooraf de patiënt te vragen of hij geen bezwaar heeft tegen het eventueel publiceren van gegevens uit zijn dossier.

D.O.E. Gebhardt
Literatuur
  1. Smith R. Informed consent: edging forwards (and backwards). BMJ 1998;316:949-51.

Amsterdam, januari 1999,

Wij zijn het geheel met Gebhardt eens dat het altijd wenselijk is patiënten vooraf te vragen of zij bezwaar hebben tegen het eventueel publiceren van gegevens uit hun dossier. De praktijk leert echter dat niet altijd om die toestemming is gevraagd. Om aan de veilige kant te blijven, heeft de redactie van BMJ een tijd lang alle artikelen geweigerd waarin die toestemming ontbrak, zoals blijkt uit het artikel dat Gebhardt aanhaalt.1 In dat artikel komt de redactie juist terug van dat stringente beleid, in onze ogen terecht. De BMJ-regels die Gebhardt stringenter noemt, zijn dat volgens ons dus niet. Bovendien geeft Smith zelf aan dat de nieuwe voorgestelde regels voorlopig zijn, en dat het doel ervan is om auteurs en redacties ertoe aan te zetten het belang van de publicatie af te wegen tegen de mogelijke schade van herkenning voor de patiënt.1

Wat de mondige patiënt betreft: een patiënt die zijn of haar casus in een wetenschappelijk artikel tegenkomt, mag niet de conclusie trekken dat er met hem of haar is geëxperimenteerd. De meeste casusbeschrijvingen betreffen immers geen experimenteel onderzoek. Overigens dienen patiënten zich ervan bewust te zijn dat veel klinische geneeskunde plaatsvindt in trialverband (daarover dient hun arts hen te informeren). Mondige patiënten zullen wellicht eerder bezwaar maken als zij niet in een trial zijn opgenomen dan wanneer dat wel het geval is.2

H.C. Walvoort
W. Hart
Literatuur
  1. Smith R. Informed consent: edging forwards (and backwards). BMJ 1998;316:949-51.

  2. Gijn J van. 50 jaar klinische trials; een nieuw kompas in de geneeskunde. Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143:1-3.