Een onderzoek naar de implementatie van de richtlijn

Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte

Onderzoek
Evelyne de Kluiver
Martin Offringa
Frans J. Walther
Johannes J. Duvekot
Monique W.M. de Laat
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2013;157:A6362
Abstract

Samenvatting

Doel

Nagaan in hoeverre de aanbeveling uit de richtlijn ‘Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte’ om prematuren vanaf een zwangerschapsduur van 24 weken actief te behandelen het beleid in de Nederlandse perinatologische centra heeft beïnvloed in het eerste jaar na de publicatie, en wat de gezondheidsuitkomsten waren.

Opzet

Retrospectief, beschrijvend onderzoek.

Methode

Onze onderzoekspopulatie omvatte alle zwangere vrouwen die wegens de diagnose ‘dreigende vroeggeboorte’ bij een zwangerschapsduur van vanaf 23 5/7 tot 26 weken werden opgenomen in een perinatologisch centrum, en hun prematuur geboren kinderen. Uit de statussen verzamelden wij naast de obstetrische gegevens ook de gegevens over overleving en morbiditeit van de kinderen.

Resultaten

Van de 192 premature kinderen werden er 185 (96%) levend geboren. Van deze kinderen werd 92% opgenomen op de neonatale intensive care. De overleving bedroeg 43% bij 24 weken en 61% bij 25 weken. Kortetermijnmorbiditeit (bronchopulmonale dysplasie, retinopathie van de pasgeborene, ernstige intraventriculaire bloeding, necrotiserende enterocolitis en persisterende ductus arteriosus) trad op bij 79% van de kinderen geboren bij 24 weken en bij 71% van de kinderen geboren bij 25 weken.

Conclusie

De aanbevelingen uit de richtlijn zijn vlot geïmplementeerd in de Nederlandse perinatologische centra en de overleving van extreem vroeggeboren kinderen is toegenomen. Dit legt een aanzienlijk beslag op de capaciteit van deze centra. Over de overleving en gezondheid van de kinderen op langere termijn – tot aan de schoolleeftijd – is nog weinig bekend.

Auteursinformatie

* Namens de Implementatiegroep Richtlijn Extreem Prematuren, waarvan de samenstelling vermeld staat aan het eind van dit artikel.

Academisch Medisch Centrum, afd. Verloskunde/Gynaecologie, Amsterdam.

Drs. E. de Kluiver, arts-onderzoeker neonatologie; dr. M.W.M. de Laat, gynaecoloog-perinatoloog.

The Hospital for Sick Children, dept. Neonatology, Toronto.

Prof.dr. M. Offringa, kinderarts-neonatoloog.

Leids Universitair Medisch Centrum, afd. Neonatologie, Leiden.

Prof.dr. F. J. Walther, kinderarts-neonatoloog,

Erasmus MC, afd. Verloskunde & Vrouwenziekten, Rotterdam.

Dr. J.J. Duvekot, gynaecoloog-perinatoloog.

Contact dr. M.W.M. de Laat (m.w.delaat@amc.uva.nl)

Verantwoording

De Implementatiegroep Richtlijn Extreem Prematuren bestaat uit:
Dr. K.W.M. Bloemenkamp, gynaecoloog-perinatoloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, Dr. F. Groenendaal, kinderarts-neonatoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Dr. J. Derks, gynaecoloog-perinatoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Dr. A.H. van Kaam, kinderarts-neonatoloog, Emma Kinderziekenhuis, Academisch Medisch Centrum Amsterdam, Prof.dr. J.A.M. van der Post, gynaecoloog-perinatoloog, Academisch Medisch Centrum Amsterdam, Prof.dr. B.W.J. Mol, gynaecoloog-perinatoloog, Academisch Medisch Centrum Amsterdam, Prof.dr. L.J. Zimmermann, kinderarts-neonatoloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Dr. H.C. Scheepers, gynaecoloog-perinatoloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Dr. M.M. van Weissenbruch, kinderarts-neonatoloog, Vrije Universiteit Medisch Centrum Amsterdam, Prof.dr. C.J. de Groot, gynaecoloog-perinatoloog, Vrije Universiteit Medisch Centrum Amsterdam, Dr. A. van Heijst, kinderarts-neonatoloog, Universitair Medisch Centrum St. Radboud Nijmegen, Dr. M. Woiski, gynaecoloog-perinatoloog, Universitair Medisch Centrum St. Radboud Nijmegen, Dr. A.S. Jaarsma, kinderarts-neonatoloog, Universitair Medisch Centrum Groningen, Dr. M.T. Franssen, gynaecoloog-perinatoloog, Universitair Medisch Centrum Groningen, Drs. S.M. Mulder- de Tollenaer, kinderarts-neonatoloog, Isala Klinieken Zwolle, Dr. J. van Eyck, gynaecoloog-perinatoloog, Isala Klinieken Zwolle, Dr. P. Andriessen, kinderarts-neonatoloog, Maxima Medisch Centrum Veldhoven, Dr. M. Porath, gynaecoloog-perinatoloog, Maxima Medisch Centrum Veldhoven, Dr. R.F. Kornelisse, kinderarts-neonatoloog, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, en de auteurs van dit artikel.
Belangenconflict en financiële ondersteuning: dit onderzoek werd uitgevoerd met subsidie van Zon MW (VIP nummer 150020034.1).
Belangenconflict en financiële ondersteuning: formulieren met belangenverklaring zijn beschikbaar bij dit artikel op www.ntvg.nl (zoeken op A6362; klik op ‘Belangenverstrengeling’).
Aanvaard op 31 juli 2013.

Auteur Belangenverstrengeling
Evelyne de Kluiver ICMJE-formulier
Martin Offringa ICMJE-formulier
Frans J. Walther ICMJE-formulier
Johannes J. Duvekot ICMJE-formulier
Monique W.M. de Laat ICMJE-formulier
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

C.G. (Linda)
de Waal

In het recent gepubliceerde artikel over het perinatale beleid bij extreme vroeggeboorte schrijven Kluiver et al. [1] dat vooralsnog geen gegevens beschikbaar zijn over de morbiditeit en mortaliteit op de lange termijn van extreem prematuur geboren Nederlandse kinderen.

Graag verwijs ik in aanvulling hierop naar een in 2012 gepubliceerd artikel met gegevens over  ontwikkeling, morbiditeit en mortaliteit van in 2007 in Nederland geboren extreme prematuren tot en met de leeftijd van twee jaar.[2]

De PrePre2007 studie beschrijft de uitkomsten van alle prematuren met een zwangerschapsduur van 23 0/7 tot en met 26 6/7 weken die in 2007 in de 10 perinatale centra zijn behandeld. Het perinatale beleid in Nederland was toentertijd om vanaf een zwangerschapsduur van 25 0/7 week actief te behandelen. Daardoor is de groep van kinderen met een zwangerschapsduur onder de 25 weken relatief klein. Echter, het artikel geeft een goed beeld van de uitkomsten van kinderen geboren bij 25 en 26 weken.

Op tweejarige leeftijd  werd met de Bayley Scales of Infant and Toddler Development (BSID-III)  een Mental Development Index (MDI) en Psychomotor Development Index (PDI) bepaald,werd gekeken naar cerebral palsy, geclassificeerd volgens het Gross Motor Function Classification System (GFMCS), en zintuigelijke beperkingen. Van de kinderen geboren bij een zwangerschapsduur van 25 weken (n=53) had op de leeftijd van twee jaar 18,9% milde beperkingen (cerebral palsy graad 1 en/of een MDI van 70-84 punten en/of een PDI van 70-84 punten) en 17% had matig tot ernstige beperkingen (cerebral palsy graad 2-5, MDI en/of PDI van < 70 punten, doofheid of > 40dB gehoorverlies, blindheid, alleen perceptie van licht of een visus van minder dan 6/18 na correctie). Bij kinderen geboren bij 26 weken (N = 80) was bij respectievelijk  16,3% en 8,8% sprake van milde en matig tot ernstige beperkingen.

Uit dit artikel komt naar voren dat minder dan 30% van de Nederlandse prematuren met een zwangerschapsduur van 25 en 26 weken, die de neonatale periode overleven, beperkingen hebben op tweejarige leeftijd. Deze informatie kan goed gebruikt worden in de counseling van ouders bij een dreigende extreem premature partus totdat verder vervolgonderzoek beschikbaar komt.

 

C.G. (Linda) de Waal

 

[1] De Kluiver E, Offringa M, Walther FJ, Duvekot JJ, De Laat MWM. Perinataal beleid bij extreme vroeggeboorte, een onderzoek naar de implementatie van de richtlijn. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. 2013;57(38):A6362

 

[2] De Waal CG, Weisglas-Kuperus N, Van Goudoever JB, Walther FJ, for the Neoned Study Group and the LNF Study Group. Mortality, Neonatal Morbidity and Two Year Follow-Up of Extremely Preterm Infants Born in the Netherlands in 2007. PloS One. 2012;7(7):e41302. http://www.plosone.org/article/info%3Adoi%2F10.1371%2Fjournal.pone.0041302