Kleine kwalen in de huisartsgeneeskunde; theorie en praktijk bij bursitis olecrani

Klinische praktijk
Th.P.M. Vliet Vlieland
J.G. Streefkerk
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:837-9

Bursitis (subcutanea) olecrani is een in de huisartsenpraktijk regelmatig voorkomende aandoening. Omdat in Nederlandse morbiditeitsregistraties bursitis olecrani wordt geclassificeerd onder rubrieken als ‘elleboogklachten-symptomen’,1 ‘andere bursitis en synovitis’2 of ‘bursitiden’3 zijn geen precieze getallen omtrent de incidentie beschikbaar. Over bursitiden in het algemeen kan gezegd worden dat de frequentie ervan toeneemt met de leeftijd en dat de aandoening vaker voorkomt bij mannen dan bij vrouwen. Daarnaast lijkt de frequentie van bursitis de laatste jaren te stijgen.3

In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de literatuur betreffende pathofysiologie, diagnostiek en therapie van bursitis olecrani. Door middel van een mondelinge enquête onder 20 huisartsen wordt het in de literatuur geadviseerde beleid vergeleken met de in de huisartsenpraktijk toegepaste diagnostische en therapeutische procedures.

Pathofysiologie

De bursa olecrani is subcutaan gelegen over het olecranon en wordt tussen het 7e en 10e levensjaar gevormd onder invloed van druk en wrijving. Het…

Auteursinformatie

Rijksuniversiteit, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Postbus 2088, 2301 CB Leiden.

Mw.Th.P.M.Vliet Vlieland; dr.J.G.Streefkerk, huisarts.

Contact mw.Th.P.M.Vliet Vlieland

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

's-Gravenhage, mei 1991,

In hun zeer lezenswaardige artikel (1991;837-9) lijken de collegae Vliet Vlieland en Streefkerk getroffen door de discrepantie tussen de uiteenzettingen in de literatuur omtrent het euvel en de daarmede maar gedeeltelijk strokende aanpak in de algemene praktijk. Op praktische gronden is het gerechtvaardigd om de in het ‘theoretische’ deel vermelde diagnostische handelingen als het vervaardigen van een Gram-preparaat en het inzetten van een kweek van het aspiraat achterwege te laten; deze onnodige kostenverhoging zal niet van invloed zijn op de – gunstige – prognose. In chirurgische poliklinieken worden vaak patiënten met bursitis gezien bij wie de bursa-inhoud al verschillende malen geaspireerd is, met of zonder achterlating van een corticosteroïd. Naar onze ervaring lukt het dan bij naar schatting de helft van de patiënten de bursitis te laten verdwijnen door na aspiratie een sclerosans (1 ml polidocanol 2%) achter te laten. Een indicatie tot bursectomie achten wij steeds aanwezig wanneer een corpus liberum (osteochondromatose) wordt gepalpeerd; steunen op of stoten tegen de elleboog wordt door deze patiënten als zeer pijnlijk ervaren, wanneer de kraakbeenkorrel(s) niet tijdig wegschiet(en). De operatieve ingreep kan worden beperkt – met hetzelfde gunstige eindresultaat – door het deel van de bursa dat stevig op het periost van het olecranon vastzit, ongemoeid te laten.

J. Bender

Leiden, juni 1991,

Dank voor de aanvulling van collega Bender. Bij geselecteerde patiënten, die al of niet ‘terecht’ aspiratie of een andere behandeling hebben ondergaan, lijkt de beschreven methode met een sclerosans zinvol. In ieder geval wordt dan het aantal malen dat de ingrijpender bursectomie moet worden toegepast, gehalveerd. Met de indicatiestelling bij een corpus liberum kan men het slechts eens zijn.

J.G. Streefkerk
Th.P.M. Vliet Vlieland