Zwangere, verslaafde prostituees: soms gedwongen opname in het belang van het kind

Klinische praktijk
A.J. Schneider
M.E. Raats
M.J.C.E. Blondeau
E.A.P. Steegers
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2004;148:1949-52
Abstract

Dames en Heren,

In deze klinische les vragen wij aandacht voor zwangere, verslaafde prostituees, die door de omstandigheid van een lichamelijk met hen verbonden kind in een bijzondere situatie verkeren. Het betreft in Rotterdam ongeveer 15 zwangeren per jaar van een totale groep van 150 verslaafde vrouwen. Vanaf halverwege de jaren tachtig van de vorige eeuw is er een stedelijk netwerk, dat bestaat uit kindermaatschappelijk werkers uit de verslavingszorg, medewerkers uit de jeugdzorg en artsen. Als toezichthouder tijdens de zwangerschap formuleren zij samen met de GGD een advies omtrent de opvang van het kind na de geboorte. Een advies kan worden gevraagd door iedereen die met een verslaafde zwangere in contact komt, zoals medewerkers van de verslavingszorg, het maatschappelijk werk en verloskundige hulpverleners. Het advies wordt zo mogelijk ruim vóór de uitgerekende datum uitgebracht aan de vrouw en de betrokken gynaecoloog of kinderarts, en wordt direct na de bevalling gebruikt…

Auteursinformatie

Erasmus Medisch Centrum, Postbus 2060, 3000 CB Rotterdam.

Afd. Verloskunde en Vrouwenziekten: hr.A.J.Schneider en hr.dr. E.A.P.Steegers, gynaecologen.

Afd. Psychiatrie: mw.M.E.Raats, psychiater.

Afd. Juridische Zaken: mw.mr.M.J.C.E.Blondeau, gezondheidsjurist.

Contact hr.A.J.Schneider

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, november 2004,

Ook ik meen dat het veel inspanningen waard is om te voorkomen dat toekomstige kinderen schade lijden door gedrag van zwangere vrouwen. In tegenstelling tot Schneider et al. (2004:1949-52) meen ik echter dat dwang(opname) daar niet bij moet horen.

Mijn standpunt heeft maar gedeeltelijk te maken met de door de auteurs gewraakte juridische statusleer van de vrucht. Deze is overigens niet helemaal correct weergegeven. De leer fungeert slechts als een soort weefvak tussen huidig en wenselijk recht en leidt niet zonder meer tot de conclusies dat laat in de zwangerschap dwang is geoorloofd en vroeg in de zwangerschap niet. Voor dergelijke afwegingen – omdat grondrechten in het geding zijn: door de wetgever – tellen ook andere factoren mee, die overigens mede constitutief zijn voor de statusleer. Wat de ‘beste’ juridische verhouding is tussen zwangere vrouw en vrucht wordt mede bepaald door voorspelbare, positieve en negatieve, effecten van dwang.

In de drie casussen zijn de positieve effecten van dwangopname krachtig naar voren gebracht. Er is niet, althans niet kenbaar, stilgestaan bij denkbare negatieve effecten, terwijl het zelfbeschikkingsrecht van de vrouw (vrijheid, fysieke en psychische integriteit) min of meer tot een gewichtloze abstractie wordt gereduceerd. Op zichzelf is zelfbeschikkingsrecht geen absoluut bewijs tegen dwang. Andersom kunnen positieve effecten van dwangopname, anders dan Schneider et al. suggereren, evenmin op voorhand tot dwang legitimeren.

Vermijding van het zorgcircuit door (verslaafde) zwangere vrouwen, bevordering van beslissingen tot zwangerschapsafbreking, druk op de arts-patiëntrelatie en plaatsing van ouder en kind tegenover elkaar, kunnen negatieve effecten zijn van (dreigende) dwang. Als die weg eenmaal is ingeslagen, doet zich voorts het probleem van het ‘hellend vlak’ voor.1 Waar ligt de grens tussen pure (overheids)dwingelandij en een proportionele tussenkomst? Waarom zou een wilsbekwame zwangere nog de vrijheid toekomen dringende adviezen (geen drugs, tabak, alcohol, rauwmelkse kaas, paardrijden et cetera) niet op te volgen, als een wilsonbekwame – met in mijn ogen oneigenlijk gebruik van de Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) – zou mogen worden gedwongen?

Schneider et al. gaan ervanuit dat, gelet op de verstrekte machtigingen, dwangopname bij een gevorderde zwangerschapsduur al ‘mag’, en betogen dat het ook veel vroeger in de zwangerschap zou moeten mogen. Mogelijk hebben rechters in deze casus het gevaarscriterium van de BOPZ (dit is ‘gevaar voor een of meer personen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen’) royaal geïnterpreteerd (de bijbehorende referenties ontbreken). De bepleite uitbreiding naar ‘vroeg in de zwangerschap’ (dus een negen maanden durende opname) lijkt hoe dan ook disproportioneel. Dergelijke maatregelen kunnen ook contraproductief zijn, omdat zwangeren die moeite hebben met voor de vrucht gezond gedrag, daaruit kunnen leren dat zij beter niet in de buurt van welke hulpverlening dan ook kunnen komen. Ik zou ervoor willen pleiten dat wij niet zozeer inzetten op repressie, hoe mooi de resultaten daarvan in een individueel geval ook lijken te zijn, maar op goede, zo nodig bemoeizuchtige, hulp, en overigens sterk op preventie.

Th.A.M. te Braake
Literatuur
  1. Braake ThAM te. Een juridisch commentaar op de casus ‘Roken en zwangerschap’. Tijdschrift voor geneeskunde en ethiek 1999:22-4.

A.J.
Schneider

Rotterdam, december 2004,

Wij zien geen verband tussen het hellend vlak waarop collega Te Braake rokende, rauwmelkse kaas etende, wijn drinkende of paardrijdende zwangere vrouwen ziet afglijden naar een rechtelijke machtiging en de situatie, waarin zieke, psychiatrisch gestoorde, verslaafde vrouwen zich bevinden, voor wie wij een gedwongen opname in de zwangerschap bepleiten. Wij hebben aangegeven dat het hier uitzonderingsgevallen betreft van een groep die ‘bemoeizuchtig’ wordt geholpen om gedurende de zwangerschap te gaan voldoen aan de minimale basisvoorwaarden voor een gezonde ontwikkeling van het kind. In de meeste gevallen lukt het ook om terughoudend te blijven ten opzichte van de moeder, zoals reeds jarenlang door het Rotterdamse netwerk in praktijk wordt gebracht.

Voor de genoemde uitzonderingsgevallen geldt dat zij verslaafde psychiatrische patiënten zijn die zichzelf en hun ongeboren kind door totale verloedering in gevaar brengen. Dit zijn de gevaarscriteria van de BOPZ en wij zouden dan ook niet van ‘oneigenlijk gebruik’ willen spreken.

Wij spreken krachtig tegen dat het om een pleidooi voor dwangopname vroeg in de zwangerschap handelt. Het is een medisch inhoudelijke constatering, dat voor de ongeborene tijdens de meest cruciale fase van zijn vorming de schade (door de drugsverslaving van zijn moeder) het grootst is. Veelal heeft een vrouw (laat staan een ander) in deze fase nog geen weet van de zwangerschap. Repressieve maatregelen in deze fase zijn in het geheel niet aan de orde en worden zeker ook niet bepleit. Wij hebben met de medisch inhoudelijke constatering alleen een dilemma geschetst. De wetgeving is duidelijk.

Tenslotte willen wij nog opmerken dat de suggesties van collega Te Braake voor niet-repressieve maatregelen voorbijgaan aan het feit dat het (immers) rechteloze kind de zwangerschap tot aan het bittere begin van zijn of haar juridische leven zal moeten uitzitten.

A.J. Schneider
M.E. Raats
M.J.C.E. Blondeau
E.A.P. Steegers