Ziekenhuisinfecties en risicofactoren op de intensive-careafdelingen van 16 Nederlandse ziekenhuizen; resultaten van surveillance als indicator voor zorgkwaliteit

Onderzoek
A.J. Mintjes-de Groot
E.L.P.E. Geubbels
M.T.A. Beaumont
J.C. Wille
A.S. de Boer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2001;145:1249-54
Abstract

Samenvatting

Doel

Inzicht verkrijgen in de incidentie van infecties die ontstaan op intensive-careafdelingen (IC's), en van daarmee samenhangende risicofactoren.

Opzet

Prospectief.

Methoden

In de periode juli 1997-december 1999 werden in 16 Nederlandse ziekenhuizen patiënten die minstens 48 h op de IC lagen, protocollair gevolgd vanaf het moment van opname op de IC tot ontslag van de IC. Per patiënt werden demografische gegevens, risicofactoren en gegevens over ontstane infecties vastgelegd. De gegevens werden geaggregeerd in een landelijk bestand.

Resultaten

In de onderzoeksperiode werden bruikbare gegevens ingestuurd over 2795 patiënten (61 mannen) met 27.922 verpleegdagen op de IC. De mediane opnameduur was 6 dagen, de mediane ‘Acute physiology and chronic health evaluation’(APACHE)-II-score was 17 en de mediane leeftijd 67 jaar. Bij 749 patiënten (27) ontstonden in totaal 1177 ziekenhuisinfecties (42 infecties per 1000 verpleegdagen). Hiervan was 43 een pneumonie, 20 een sepsis, 21 een urineweginfectie en 16 een andere soort infectie. Van de patiëntenpopulatie werd 62 gedurende enige tijd beademd, had 64 gedurende enige tijd een centraalveneuze lijn en 89 een urinewegkatheter. Selectieve darmdecontaminatie werd bij 12 van de patiënten toegepast en systemische toediening van antibiotica bij 68. De frequenst geïsoleerde micro-organismen waren Pseudomonas aeruginosa bij patiënten met een pneumonie, Staphylococcus epidermidis bij patiënten met een lijnsepsis en Escherichia coli bij patiënten met een urineweginfectie. Er waren grote verschillen in gebruik van medische hulpmiddelen en in incidentie van infecties tussen de 16 ziekenhuizen.

Conclusie

Deze gestandaardiseerde surveillance in 16 Nederlandse ziekenhuizen gaf inzicht in het optreden van ziekenhuisinfecties en risicofactoren bij patiënten op de IC. De gegevens kunnen dienen als spiegelinformatie ter sturing en toetsing van het lokale infectiepreventiebeleid.

Auteursinformatie

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO, Postbus 20.064, 3502 LB Utrecht.

Mw.dr.A.J.Mintjes-de Groot, gezondheidswetenschapper; J.C.Wille, hygiënist.

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven.

Mw.drs.E.L.P.E.Geubbels en mw.ir.A.S.de Boer, epidemiologen; mw. M.T.A.Beaumont, arts-epidemioloog.

Contact mw.dr.A.J.Mintjes-de Groot

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Apeldoorn, juli 2001,

In hun artikel beschrijven Mintjes-de Groot et al. in ‘Patiënten en methoden’ o.a. hoe de definitie van ziekenhuisinfecties werd gehanteerd (2001:1249-54). Voor eenieder die bekend is met de verschillende definities zijn de in de tekst gebruikte begrippen dan ook goed te verstaan. Echter, door de wijze waarop de diagnose ‘sepsis’ in het betreffende artikel wordt gehanteerd, kan veel verwarring worden veroorzaakt. In het navolgende zou ik daarom deze terminologie willen verhelderen.

De verwarring die kan ontstaan, komt voort uit de door de Stichting Werkgroep Infectie Preventie (STWIP) gehanteerde definities die overgenomen zijn door de onderzoekers. De STWIP hanteert de volgende omschrijving van bacteriëmie en sepsis: ‘Bacteriëmie duidt op de aanwezigheid van bacteriën in de bloedbaan. Sepsis is een klinisch ziektebeeld, dat ontstaat ten gevolge van micro-organismen, microbiële bestanddelen of andere oorzaken, waardoor er een systemische ontstekingsreactie ontstaat. Sepsis en bacteriëmie zijn het gevolg van het verschijnen van bacteriën in de bloedbaan vanuit de normale endogene flora van de patiënt zelf, van het rechtstreeks binnenbrengen in de bloedbaan bij invasieve handelingen of vanuit een lokale infectiehaard.’1 Ten onrechte wordt hiermee gesuggereerd dat sepsis uitsluitend het gevolg is van een bacteriëmie en daarmee een ander ziektebeeld is dan de pneumonie en urineweginfectie zonder bacteriëmie.

Vrijwel alle klinische onderzoeken op het gebied van sepsis hanteren de consensusdefinitie zoals die in 1992 werd opgesteld.2 In deze consensus worden de volgende termen gebruikt: ‘systemisch ontstekingsreactiesyndroom’ (‘systemic inflammatory response syndrome’ (SIRS)), ‘sepsis’, ‘ernstige sepsis’ en ‘septische shock’. De basis van dit definitiesysteem is de SIRS. We spreken van ‘SIRS’ wanneer de patiënt voldoet aan 2 of meer van de volgende criteria: (a) afwijkende lichaamstemperatuur (< 36°C of > 38°C); (b) tachycardie (hartfrequentie > 90/ min); (c) tachypnoe (> 20 ademhalingen/min of hypocapnie (arteriële koolzuurspanning < 4,3 kPa) tijdens spontane ademhaling of de noodzaak tot mechanische beademing) en (d) afwijkend aantal leukocyten (> 12 × 109 of < 4 × 109 of > 10&percnt; staven).

Wanneer de patiënt een infectie heeft en voldoet aan 2 of meer van deze criteria spreken we van sepsis. Wanneer er naast sepsis ook aanwijzingen zijn voor verminderde functie van één of meerdere orgaansystemen spreken we van een ernstige sepsis. Er is sprake van een septische shock wanneer de bloeddruk van de patiënt verlaagd is en niet normaliseert nadat de volumestatus geoptimaliseerd is door toediening van vloeistoffen, of wanneer de hypotensie toediening van vasopressoren (norepinefrine, dopamine, epinefrine et cetera) noodzakelijk maakt. In deze terminologie wordt een kunstmatig onderscheid gemaakt tussen deze ziektebeelden, welke in de praktijk soms snel in elkaar overgaan of zich veel subtieler van elkaar onderscheiden. Nochtans gaat dit onderscheid wel degelijk gepaard met klinisch relevante uitkomstvariabelen, zoals blijkt uit de resultaten van een groot observationeel onderzoek onder 3708 patiënten (tabel).3 Uit dit onderzoek werd echter eveneens duidelijk dat SIRS-criteria aspecifiek zijn, aangezien bijna 70&percnt; van alle patiënten voldeed aan deze criteria. Een belangrijk aspect van deze definities is dat voor sepsis, ernstige sepsis en septische shock zowel SIRS als infectie aanwezig moet zijn. De bron van de infectie en het al of niet optreden van positieve bloedkweken zijn voor de definitie niet belangrijk. Conceptueel sluiten deze definities aan bij de veronderstelling dat sepsis, ernstige sepsis en septische shock het gevolg zijn van de systemische reactie van de patiënt op de infectie. Het hanteren van deze criteria maakt communicatie omtrent deze frequent voorkomende ziektebeelden tussen bij de behandeling betrokken medisch specialisten, assistent-geneeskundigen, verpleegkundigen, medisch microbiologen, apothekers, onderzoekers en uiteindelijk de huisarts van de patiënt duidelijker en kan verwarring voorkomen.

J. Bakker
Literatuur
  1. Stichting Werkgroep Infectiepreventie (STWIP). Infectiepreventie op de intensive-care afdelingen. Richtlijn 39. Leiden: STWIP; 1999.

  2. Bone RC, Balk RA, Cerra FB, Dellinger RP, Fein AM, Knaus WA, et al. Definitions for sepsis and organ failure and guidelines for the use of innovative therapies in sepsis. Chest 1992;101:1644-55.

  3. Rangel-Frausto MS, Pittet D, Costigan M, Hwang T, Davis CS, Wenzel RP. The natural history of the systemic inflammatory response syndrome. A prospective study. JAMA 1995;273:117-23.