Vroeg opsporen larynxcarcinoom: mogelijkheden beperkt

Opinie
Remco de Bree
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2011;155:A3045
Abstract

Hoofdhalskanker wordt jaarlijks bij ongeveer 2500 nieuwe patiënten gediagnosticeerd; bij 700 van hen betreft het een larynxcarcinoom. Wanneer hoofdhalskanker in een vroeg stadium wordt vastgesteld, bestaat de behandeling in het algemeen uit chirurgie of radiotherapie en is de prognose goed. Patiënten met een vergevorderd stadium ondergaan doorgaans een combinatiebehandeling van chirurgie en/of radiotherapie met of zonder chemotherapie. Maar ondanks deze uitgebreide behandeling is de prognose bij hen vaak matig.

Slechts een derde van de hoofdhalskankerpatiënten komt in een vroeg stadium van de ziekte. Een uitzondering hierop vormen patiënten met een larynxcarcinoom dat uitgaat van de ware stembanden (glottisch larynxcarcinoom): 85% van deze carcinomen wordt in een vroeg stadium gedetecteerd. Voor carcinomen die uitgaan van andere lokalisaties in de larynx geldt echter hetzelfde als voor hoofdhalskanker in het algemeen.

Van de larynxcarcinomen gaat twee derde uit van de ware stembanden.1 Een groot deel van de larynxcarcinomen wordt zoals gezegd al…

Auteursinformatie

VU Medisch Centrum, afd. KNO-heelkunde/hoofdhalschirurgie, Amsterdam.

Contact Prof.dr. R. de Bree, kno-arts en hoofdhalschirurg (r.bree@vumc.nl)

Verantwoording

Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 14 april 2011

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

De oproep van collega de Bree om de huidige richtlijnen met betrekking tot heesheid, keelpijn en slikklachten goed te volgen om larynxcarcinomen vroegtijdig te kunnen opsporen verdient uiteraard steun.

Zijn betoog betreffende vroegtijdige diagnostiek gaat echter aan een aantal feiten voorbij.

 

Allereerst bestaan er reeds zeer gevoelige optische instrumenten om de in Nederland meest voorkomende (glottische)  larynxcarcinomen vroegtijdig, zelfs in de premaligne fase, op het spoor te komen. Ook supraglottische larynxcarcinomen kunnen hiermee soms vroegtijdig worden gedetecteerd. De laryngo-stroboscoop is in het merendeel van de perifere KNO-praktijken, waar patiënten primair door de huisarts heen verwezen worden, beschikbaar voor analyse van stemproblemen. Een tweede instrument, de video-kymograaf, is in enkele praktijken aanwezig.

Met beide technieken kunnen reeds zeer geringe veranderingen in souplesse van het larynxslijmvlies worden waargenomen. Een larynxcarcinoom leidt al in een vroegtijdig stadium tot vermindering van de souplesse van het slijmvlies, zelfs indien het aan het zicht onttrokken is, zoals een carcinoom dat zich in een sulcus (plooitje in de stemplooi) ontwikkelt.

Uiteraard kunnen ook andere dan maligne of premaligne slijmvliesafwijkingen leiden tot een verstoring van de souplesse van het slijmvlies. Veel training en ervaring in het gebruik van deze technieken is dan ook noodzakelijk om de juiste diagnose te stellen.

 

Collega de Bree gaat er aan voorbij dat vrijwel alle patiënten met klachten van heesheid en keelpijn via de huisarts eerst bij de perifere KNO-arts terecht komen en niet direct in de academische centra, zodat zelfs indien de door hem genoemde nieuwe optische technieken in de praktijk bruikbaar zouden blijken te zijn, deze alleen  van nut zijn voor vroegtijdige detectie indien zij ruimschoots in de perifere praktijken beschikbaar zouden komen. Dat lijkt mij helaas een utopie.

 

Concluderend zijn er dus nu al in ruime mate gevoelige detectie-instrumenten beschikbaar. De training om deze optimaal te benutten is momenteel in Nederland echter summier, mede als gevolg van de strategische keuze van de academische centra om het laryngologische onderzoek en onderwijs op een laag pitje te zetten ten faveure van onderwerpen met een hogere citation-index en wellicht een betere aansluiting bij bestaande onderzoekslijnen.

 

Ik deel  de conclusie van de Bree niet dat de huidige mogelijkheden van vroegtijdige opsporing beperkt zijn en bepleit daarentegen optimalisering van de reeds breed beschikbare detectiemethoden en training hierin.

 

Hans Mahieu, KNO-arts, Meander Medisch Centrum

De aanvullingen en specificatie van de huidige technieken die collega Mahieu noemt zijn jwaardevol. In mijn commentaar stel ik echter niet dat  vroegtijdige diagnostiek niet mogelijk is. Helaas doet de (gewijzigde) titel en de aankondiging op de voorpagina anders vermoeden. Deze zijn beide wat ongelukkig gekozen. Een titel als "De (on)mogelijkheid van het vroeg opsporen van een larynxcarcinoom" zou de inhoud beter dekken.

Ik concludeer niet dat de huidige mogelijkheden van vroegtijdige opsporing beperkt zijn. Het merendeel van de larynxcarcinomen wordt namelijk al reeds in een vroeg stadium gediagnosticeerd. De mogelijkheid tot verbetering kan echter wel beperkt zijn. Kennis en ervaring met de huidige mogelijkheden zijn vanzelfsprekend vereist om een vroege detectie mogelijk te maken.

 

Remco de Bree