Voedingssondes voor sondevoeding

Klinische praktijk
W.L. Akkersdijk
A. Vos
C. van der Werken
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:557-61
Abstract
Download PDF

Samenvatting

Er zijn verschillende sondes die bruikbaar zijn voor het toedienen van enterale voeding: neus-, gastrostomie- en jejunostomiesondes. Een neussonde wordt voornamelijk gebruikt voor kortdurende toediening van sondevoeding, een gastrostomiesonde (bij voorkeur via een percutane endoscopische gastrostomie (PEG)) voor langdurige toediening van sondevoeding (meer dan 4-6 weken), terwijl een (naaldkatheter)jejunostomiesonde meestal wordt gebruikt voor vroege enterale voeding na ingrepen aan de proximale tractus digestivus.

De meest voorkomende complicaties zijn bij de neussonde losraking, verstopping en aspiratie, bij de gastrostomiesonde peristomale infectie en bij de jejeunostomiesonde verstopping. Men dient zich bewust zijn van de risico's waaraan patiënten blootgesteld worden bij het gebruik van een voedingssonde. Bovendien blijkt een voedingssonde niet altijd effectief en is er een verschil tussen de voorgeschreven en de daadwerkelijk toegediende hoeveelheid sondevoeding. Hierdoor krijgen zelfs patiënten met een voedingssonde soms chronisch te weinig voeding.

Zorgvuldige patiëntenselectie, een juiste keuze uit de verschillende ter beschikking staande voedingssondes en een zorgvuldige controle van de toegepaste voedingstherapie zijn dan ook noodzakelijk.

artikel

Patiënten die zelf onvoldoende voedsel tot zich kunnen nemen, kan men extra voeding geven. Indien mogelijk zal men dan kiezen voor enterale voeding omdat die veiliger, fysiologischer en goedkoper is dan parenterale.1 Bovendien is gebleken dat enterale voeding belangrijk is voor het behoud van de integriteit en de immunologische functie van de darm, waardoor de kans op infectieuze complicaties vermindert.2 Toch kan ook enterale voeding complicaties veroorzaken, zodat zorgvuldige indicatiestelling en bewaking noodzakelijk zijn. Om succesvol enterale voeding te kunnen geven, moet aan twee voorwaarden worden voldaan: het maagdarmstelsel moet toegankelijk zijn en het moet (deels) functioneren. Wanneer een patiënt (tijdelijk) niet meer in staat is om zelfstandig voedsel tot zich te nemen, kan met behulp van een sonde toegang tot het maagdarmstelsel worden verkregen.

Wij geven een overzicht van verschillende typen voedingssondes en gaan in op plaatsingstechnieken, complicaties en factoren die direct van invloed kunnen zijn op het gebruik van de sonde.

neussondes

Een neusmaagsonde is een alom geaccepteerde en weinig invasieve methode voor het toedienen van sondevoeding (figuur). Over het algemeen is een neusmaagsonde eenvoudig in te brengen en vooral dunne flexibele sondes zijn comfortabel voor de patiënt en worden daardoor goed verdragen. Vanwege de in het oog springende plaats van intrede zou een neussonde stigmatiserend kunnen zijn, met enige psychische belasting voor de patiënt en zijn omgeving als gevolg. Via een neusmaagsonde wordt voeding in de maag toegediend (zie de figuur).

Wanneer de maaglediging onvoldoende functioneert, kan met een neussonde sondevoeding ook voorbij de pylorus, dus rechtstreeks in het duodenum of jejunum, worden gegeven via een duodenum- of jejunumsonde (zie de figuur). Een postpylorische voedingssonde wordt meestal onder directe endoscopische of onder röntgenologische controle ingebracht, omdat het passeren van de pylorus niet vaak spontaan verloopt.3 Er bestaan ook sondes met een dubbel lumen, waarvan een lumen in de maag is gelegen en het andere in duodenum of jejunum. Hiermee kan simultaan de maag gedecomprimeerd worden via het maaglumen, terwijl sondevoeding wordt toegediend via het lumen in duodenum of jejunum.

Complicaties

Tal van complicaties van neussondes zijn beschreven, grotendeels samenhangend met het verloop van de sonde door de neus, naso- en orofarynx en oesofagus tot in de maag: irritatie, neusbloeding, drukulcera aan alae nasi, sinusitis, nasofaryngitis, oesofagusstenose, pneumonie en malpositie in de trachea (tabel 1). De belangrijkste en potentieel letale complicatie van het gebruik van een neussonde is gastro-oesofageale reflux met aspiratie.4 De pathogenese hiervan is niet geheel opgehelderd; het is onduidelijk in hoeverre relaxatie van de onderste oesofagussfincter ten gevolge van de sonde hierbij een rol speelt en of bacteriële kolonisatie van de maag en (of) de orofarynx van belang is bij het ontstaan van een pneumonie.5-7 Sommigen menen dat het risico op het ontstaan van een pneumonie door een geringe anti-Trendelenburg-ligging van de patiënt kan worden beperkt.3

Neussondes blijken vaak per ongeluk verwijderd te worden, vooral bij en door verwarde patiënten; een kwart binnen 24 uur en tweederde binnen 2 weken na het inbrengen van de sonde.3 9 Neussondes raken regelmatig verstopt; dat gebeurt vaker naarmate de sonde dunner is, de viscositeit van de sondevoeding hoger, maar vooral wanneer slecht verpulverde medicamenten toegediend worden. Doorspuiten met kraan- of spuitwater of het opvoeren van een voerdraad kan de sonde weer doorgankelijk maken. Door deze op zichzelf weinig ernstige complicaties gaan echter wel potentiële voedingsuren verloren, wat erin resulteert dat bij gebruik van een neusmaag-, duodenum- of jejunumsonde slechts de helft tot driekwart van de voorgeschreven hoeveelheid voeding daadwerkelijk wordt gegeven.10-12

gastrostomie

Een voedingssonde kan ook direct door de buikwand in de maag worden ingebracht, via een gastrostomie (zie de figuur). Vroeger was hiervoor een operatie onder narcose noodzakelijk, tegenwoordig is de percutane endoscopische gastrostomie (PEG) de methode van voorkeur. 1314 Een voordeel van een gastrostomie is dat de neus en de keelholte ongemoeid worden gelaten, wat het comfort verhoogt. De acceptatie door de patiënt (en zijn omgeving) is daardoor groter. Tegenwoordig worden er ook ‘buttons’ gebruikt, intragastrische sondes verbonden met een afsluitbare dop op huidniveau, voorzien van een antilekmechanisme, die nagenoeg onopgemerkt onder de kleding gedragen kunnen worden. Het is ook mogelijk om via een gastrostomie een sonde tot in het duodenum of het jejunum door te voeren (zie de figuur) of een dubbellumen-PEG-sonde in te brengen voor simultane maagdecompressie en postpylorische voeding. Omdat het plaatsen van een PEG-sonde weinig tijd kost (circa 20 minuten), goedkoop is en poliklinisch kan gebeuren, zullen chirurgische gastrostomata nog slechts worden aangelegd bij patiënten bij wie een PEG niet mogelijk is.

Complicaties

Bij de aanleg van een gastrostoma kunnen complicaties ontstaan, ongeacht de techniek die ervoor wordt gebruikt (zie tabel 1). In vergelijking met die van een chirurgisch aangelegd gastrostoma zijn de morbiditeit en de sterfte van de percutane endoscopische techniek lager.15 Het plaatsen van een PEG-sonde is in 1-5 van de gevallen niet mogelijk wegens mislukte gastroscopie of gebrek aan transilluminatie of om andere technische redenen. Bij ongeveer 30 van de gastrostomata komt (geringe) ontsteking rond de plaats van intrede voor. Het geven van kortdurende antibiotische profylaxe beperkt het risico van vroege peristomale infecties.16 Ernstige complicaties zoals peritonitis door lekkage, fistelvorming tussen maag en colon of maag en huid, aspiratie en ernstige bloedingen treden op in 3-9. De sterfte direct door de ingreep of ten gevolge van perioperatieve complicaties bedraagt 1-3.14 16

Vooral door de grotere diameter en het zelden optreden van verstopping of accidentele verwijdering is een PEG-sonde in het dagelijks gebruik effectiever gebleken dan een neusmaagsonde en wordt de voorgeschreven hoeveelheid sondevoeding ook daadwerkelijk toegediend.10 12

jejunostomie

Directe toegang tot de proximale dunne darm wordt verkregen via een jejunostomie. De meest gebruikte techniek is de naaldkatheterjejunostomie. 1718 Hierbij wordt een dunne sonde tijdens een laparotomie door een holle naald door de buikwand ingebracht en vervolgens door de darmwand tot in het darmlumen (zie de figuur). Natuurlijk kunnen ook dikkere sondes ingebracht worden met verschillende chirurgische (bijvoorbeeld laparoscopisch) technieken. Een jejunostoma wordt meestal gebruikt als tijdelijke toegang tot het maagdarmstelsel voor het geven van sondevoeding in de direct postoperatieve periode na ingrepen aan oesofagus, maag of pancreas.18 19 Een (naald)jejunostoma kan ook worden gebruikt bij patiënten met een ernstig trauma bij wie een laparotomie wordt verricht, om in de hypermetabole periode na het trauma voeding te kunnen geven, maar een dunne postpylorische voedingssonde is minder invasief en geeft minder kans op complicaties.

Complicaties

Door de geringe diameter kunnen naaldkatheterjejunostomata gemakkelijk verstoppen, waardoor de sonde soms verloren gaat (zie tabel 1). Het gebruik van een voedingspomp met continue flow is dan ook te adviseren. Wanneer een dikke sonde (bijvoorbeeld een Foley-katheter) wordt gebruikt, treedt deze complicatie natuurlijk minder vaak op.19 Lekkage, ischemie van de dunne darm, pneumatosis intestinalis, bloeding, volvulus rond het opgehangen jejunum en mechanische obstructie van de dunne darm door de jejunopexie zijn ernstige, maar gelukkig weinig voorkomende complicaties (0-8).18 20 De suggestie dat een jejunostoma (aspiratie)pneumonieën voorkomt, omdat de sondevoeding postpylorisch wordt toegediend, blijkt niet juist.21 Wel ontstaan er nogal eens aspecifieke gastro-intestinale klachten als buikpijn, opgeblazen gevoel, misselijkheid en diarree, die worden veroorzaakt doordat voeding in het jejunum, dus relatief distaal in de tractus digestivus, wordt toegediend (zie verder).

praktische problemen

Voeding in de maag

Via een neusmaag- of PEG-sonde wordt voeding in de maag toegediend. Dit kan op twee manieren: als bolusvoeding of continu, al dan niet met een voedingspomp. Het geven van bolusvoeding is eenvoudig, maar een te grote bolus geeft gastro-oesofageale reflux door relaxatie van de onderste oesofagussfincter bij maagdilatatie.5 Anders is het met druppelinfusie of het gebruik van een voedingspomp, waarmee een continue inloopsnelheid van de voedingsoplossing wordt gegarandeerd. Continue voeding, al dan niet met een pomp, werkt immobiliserend voor de patiënt en beperkt diens actieradius. De wijze van toediening blijkt ook van invloed op de bacteriegroei in de maag. Door de hoge pH van sondevoeding (pH > 6) ontstaat bij continue inloop een verandering van het zure milieu in de maag, waardoor kolonisatie met potentieel pathogene micro-organismen kan optreden.67 Intermitterende toediening of aanzuring van sondevoeding beperkt de kolonisatie.22 Bij beademde patiënten met een neussonde is echter aangetoond dat bacteriën uit de maag niet de oorzaak zijn van nosocomiale pneumonieën.7

Postpylorische voeding

Wanneer sondevoeding distaal van de maag wordt toegediend (bijna altijd met een voedingspomp), ontbreekt de regulerende reservoirfunctie van de maag. Vooral bij bolustoediening van sondevoeding kunnen dan verschijnselen ontstaan zoals zweten, duizeligheid, misselijkheid, boeren, krampen, opzetten van de buik en diarree, klachten die vergelijkbaar zijn met die van het dumpingsyndroom. Dergelijke klachten ontstaan vooral bij ernstig zieke patiënten wanneer de balans verstoord is tussen de samenstelling en de inloopsnelheid van de sondevoeding enerzijds en de functionele conditie van (de mucosa van) de dunne darm anderzijds. Deze verstoring kan zich bijvoorbeeld uiten in gestoorde peristaltiek, bacteriële overgroei, afname van de borstelzoomdikte en (of) vlokatrofie, en leidt tot een verminderd digestie- en absorptievermogen. Om het ontstaan van deze klachten te beperken, adviseert men de darm eerst aan de hoeveelheid (eventueel verdunde) sondevoeding te laten wennen en vervolgens de osmolariteit te verhogen.23

Medicijngebruik

Patiënten die sondevoeding nodig hebben, krijgen vaak ook medicijnen. Deze kunnen door de sonde worden gegeven, mits goed verpulverd. Dunne sondes raken echter frequent verstopt door het toedienen van slecht verpulverde tabletten; daarom worden bij voorkeur vloeibare medicamenten toegediend. Sommige medicijnen kunnen effect hebben op de passagetijd van het maagdarmstelsel, waardoor de effectiviteit van de voedingstherapie kan worden beïnvloed. Soms wordt de passagetijd bewust beïnvloed (prokinetica, antidiarreemiddelen), veel vaker echter betreft het een onbewust effect door bijwerking van de toegediende medicijnen (antibiotica, analgetica, sedativa, parasympathicolytica et cetera). Omgekeerd kan sondevoeding ook de resorptie van bepaalde medicijnen negatief beïnvloeden zoals bij fenytoïne het geval is.

beschouwing

Bijvoeding is zinvol bij iedere patiënt die in een slechte voedingstoestand verkeert. Alhoewel het eenvoudig lijkt patiënten te selecteren die in aanmerking zouden komen voor voedingstherapie, beschikken wij niet over simpele objectieve parameters om de voedingstoestand van een patiënt te bepalen. Meestal kan echter aan de hand van goede interpretatie van klinische gegevens, laboratoriumwaarden, simpele antropometrische bepalingen en een algemene beoordeling van een patiënt wel een indruk worden verkregen omtrent diens voedingstoestand. Men spreekt van klinische depletie wanneer de opname van voedingsstoffen niet gelijk is aan de behoefte en (of) het verlies aan voedingsstoffen en de lichaamscelmassa afneemt.24 De energetische behoefte van een patiënt kan aan de hand van enkele parameters (geslacht, leeftijd, gewicht en lengte) worden berekend. Door hier een percentage vanwege de ziektetoestand bij op te tellen kan de totale energetische behoefte worden berekend en vergeleken met de inname. Bij onvoldoende inname is bijvoeding nodig. Soms is daarvoor een sonde noodzakelijk.

Verschillende sondes staan ons ter beschikking. Het effectiefst is een gastrostomie- (bij voorkeur PEG-)sonde, waarvoor echter wel een kleine endoscopische operatie noodzakelijk is. Daarom wordt geadviseerd een PEG-sonde alleen dan aan te leggen wanneer verwacht wordt dat langer dan 4-6 weken sondevoeding nodig is.10 Patiënten die profiteren van deze patiëntvriendelijke techniek zijn vooral neurologische patiënten met langdurige slikstoornissen (onder andere bij een beroerte, amyotrofe laterale sclerose, contusio cerebri), oncologische patiënten (bijvoorbeeld tijdens en na operatie, of bij radiotherapie wegens orofaryngeale tumoren) en patiënten die de neusmaagsonde herhaaldelijk verwijderen.

Bij kortdurende voedingstherapie zal een neusmaagsonde altijd de voorkeur hebben omdat het inbrengen hiervan veel eenvoudiger is. Een neusmaagsonde kan echter ongemak voor de patiënt veroorzaken en wordt vaak per ongeluk verwijderd, waarna deze dan weer opnieuw moet worden ingebracht.

Helaas veroorzaken voedingssondes soms ook complicaties. Daarom is een kritische indicatiestelling, vooral bij patiënten met een groot risico op complicaties noodzakelijk. Dit geldt vooral wanneer invasieve methoden als een PEG of naaldkatheterjejunostomie worden gebruikt. Het risico op complicaties na een PEG of naaldkatheterjejunostomie lijkt samen te hangen met onder andere de voedingstoestand van de patiënt. Bij cachectische patiënten, patiënten met anorexia nervosa of patiënten met een peritonitis en immuungecompromitteerden treedt een verstoring op van de verklevingsreactie tussen de maag of het jejunum en de buikwand, waardoor sneller complicaties optreden. Geringe complicaties van de voedingssonde zoals verstopping of lekkage kunnen steeds van grote invloed zijn op het (postoperatieve) herstel van patiënten.

Voedingssondes blijken niet altijd even effectief en er is een verschil aangetoond tussen de voorgeschreven en de daadwerkelijk toegediende hoeveelheid sondevoeding.10-12 Oorzaken voor dit verschil zijn geringe complicaties met de voedingssonde, tijdelijk staken van voedingstherapie voor transport of medisch onderzoek of vanwege bijwerkingen van sondevoeding of toegevoegde medicijnen. Dit impliceert dat patiënten van wie verwacht wordt dat in hun energetische behoefte wordt voorzien, in werkelijkheid te weinig voeding binnenkrijgen. Daarom blijft zorgvuldige controle van de toegediende hoeveelheid sondevoeding noodzakelijk.

Tot slot zij opgemerkt dat een voedingssonde een (in principe tijdelijk) hulpmiddel is om te voorzien in een primaire levensbehoefte tijdens een periode van ziekte of bij chronisch onvermogen tot eten. Dit impliceert dat herstel van de patiënt verwacht wordt of dat de sonde dient ter verbetering van de kwaliteit van leven van een chronisch zieke patiënt. Voor de patiënt met uitzichtloos lijden is het gebruik van een voedingssonde gecontraïndiceerd, omdat hiermee door kunstmatig ingrijpen een leven wordt gerekt (tabel 2). Ondanks dit ethische dilemma is een voedingssonde vaak een eenvoudig hulpmiddel dat wezenlijk kan bijdragen aan de substantiële verbetering van de gezondheid van de patiënt en diens kwaliteit van leven.

Literatuur
  1. Bleichrodt RP, Mourik JB van, redacteuren. Enteralevoeding. Enschede: Universiteit Twente, 1995.

  2. Moore EE, Moore FA. Immediate enteral nutrition followingmultisystem trauma: a decade perspective. J Am Coll Nutr1991;10:633-48.

  3. Rees RG, Payne-James JJ, King C, Silk DB. Spontaneoustranspyloric passage and performance of ‘fine bore’ polyurethanefeeding tubes: a controlled clinical trial. JPEN J Parenter Enteral Nutr1988;12:469-72.

  4. Mullan H, Roubenoff RA, Roubenoff R. Risk of pulmonaryaspiration among patients receiving enteral nutrition support. JPEN JParenter Enteral Nutr 1992;16:160-4.

  5. Coben RM, Weintraub A, DiMarino jr AJ, Cohen S.Gastroesophageal reflux during gastrostomy feeding. Gastroenterology 1994;106:13-8.

  6. Pingleton SK. Enteral nutrition as a risk factor fornosocomial pneumonia. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 1989;8:51-5.

  7. Bonten MJM. The role of colonization of the upperintestinal tract in the pathogenesis of ventilator-associated pneumoniaproefschrift. Maastricht: Rijksuniversiteit Limburg,1994.

  8. Ibanez J, Penafiel A, Raurich JM, Marse P, Jorda R, MataF. Gastroesophageal reflux in intubated patients receiving enteral nutrition:effect of supine and semirecumbent positions. JPEN J Parenter Enteral Nutr1992;16:419-22.

  9. Ciocon JO, Silverstone FA, Graver LM, Foley CJ. Tubefeedings in elderly patients. Indications, benefits, and complications. ArchIntern Med 1988;148:429-33.

  10. Park RH, Allison MC, Lang J, Spence E, Morris AJ, DaneshBJ, et al. Randomised comparison of percutaneous endoscopic gastrostomy andnasogastric tube feeding in patients with persisting neurological dysphagia.BMJ 1992;304:1406-9.

  11. Montecalvo MA, Steger KA, Farber HW, Smith BF, Dennis RC,Fitzpatrick GF, et al. Nutritional outcome and pneumonia in critical carepatients randomized to gastric versus jejunal tube feedings. The CriticalCare Research Team. Crit Care Med 1992;20:1377-87.

  12. Norton B, Homer-Ward M, Donnelly MT, Long RG, Holmes GK.A randomised prospective comparison of percutaneous endoscopic gastrostomyand nasogastric tube feeding after acute dysphagic stroke. BMJ1996;312:13-6.

  13. Vroonhoven ThJMV van, Coene PP, Werken Chr van der,Juttmann JR, Stuifbergen WH. Percutane endoscopische gastrostomie.Ned Tijdschr Geneeskd1987;131:234-6.

  14. Erpecum KJ van, Berge Henegouwen GP van, KoningsbergerJC, Mulder CJ. Percutane endoscopische gastrostomie.Ned Tijdschr Geneeskd1993;137:1340-3.

  15. Jones M, Santanello SA, Falcone RE. Percutaneousendoscopic vs surgical gastrostomy. JPEN J Parenter Enteral Nutr1990;14:533-4.

  16. Akkersdijk WL, Bergeijk JD van, Egmond T van, Mulder CJ,Berge Henegouwen GP van, Werken Chr van der, et al. Percutaneous endoscopicgastrostomy (PEG): comparison of push and pull methods and evaluation ofantibiotic prophylaxis. Endoscopy 1995;27:313-6.

  17. Delany HM, Lindine P. The pros and cons of needlecatheters jejunostomy. Nutrition 1988;4:119-24.

  18. Myers JG, Page CP, Stewart RM, Schwesinger WH, SirinekKR, Aust JB. Complications of needle catheter jejunostomy in 2,022consecutive applications. Am J Surg 1995;170:547-50.

  19. Gerndt SJ, Orringer MB. Tube jejunostomy as an adjunct toesophagectomy. Surgery 1994;115:164-9.

  20. Kaplan DS, Murthy UK, Linscheer WG. Percutaneousendoscopic jejunostomy: long-term follow-up of 23 patients. GastrointestEndosc 1989;35:403-6.

  21. Cogen R, Weinryb J, Pomerantz C, Fenstemacher P.Complications of jejunostomy tube feeding in nursing facility patients. Am JGastroenterol 1991;86:1610-3.

  22. Jacobs S, Chang RW, Lee B, Bartlett FW. Continuousenteral feeding: a major cause of pneumonia among ventilated intensive careunit patients. JPEN J Parenter Enteral Nutr 1990;14:353-6.

  23. Jones TN, Moore FA, Moore EE, McCroskey BL.Gastrointestinal symptoms attributed to jejunostomy feeding after majorabdominal trauma a critical analysis. Crit Care Med1989;17:1146-50.

  24. Verheul-Koot MA. Bepalen van de voedingsbehoefte. In:Bleichrodt RP, Mourik JB van, redacteuren. Enterale voeding. Enschede:Universiteit Twente, 1995:31-47.

Auteursinformatie

Merwedeziekenhuis, afd. Chirurgie, Dordrecht.

Academisch Ziekenhuis, afd. Chirurgie, Utrecht.

A.Vos, internist; prof.dr.C.van der Werken, chirurg.

Contact W.L.Akkersdijk, chirurg

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, maart 1998,

Graag geven wij een aanvulling op het caput selectum ‘Voedingssondes voor sondevoeding’ van Akkersdijk et al. (1998:557-61).

In het zeer waardevolle overzicht ontbreekt nog de Bengmark-krulsonde (Nutricia, Zoetermeer). Deze transnasale microsonde heeft, na verwijdering van de voerdraad, een krul aan het einde die, bij voldoende maagmotiliteit, naar het jejunum migreert. De krulsonde kan de dag vóór een operatie worden ingebracht, zodat na de operatie in het jejunum gevoed kan worden.

Als alternatief voor de (dure) gecombineerde maag-jejunumsonde met dubbel lumen gebruiken wij bij een uitgebreide laparotomie een Ch-10-microsonde zonder knop die peroperatief voorbij het ligament van Treitz wordt opgevoerd, nadat hij samen met een Foley-katheter (Ch-16) via een minigastrotomie is ingebracht. De maagwand wordt gesloten met een tabakszaknaad en aan de buikwand gefixeerd. De sondes worden afzonderlijk door de buikwand gevoerd. Na terugkeer van de maagmotiliteit kan de dikke gastrostomiekatheter verwijderd worden, terwijl (nachtelijke) bijvoeding mogelijk blijft via de achtergebleven microsonde. Eventueel kan de patiënt met de voedingssonde naar huis. Wij zagen geen complicaties bij gebruik van deze transgastrische microsonde bij meer dan 100 patiënten.

Wij gebruiken Ch-10-microsondes in het jejunum om direct postoperatief te kunnen starten met een visceuze, hoogcalorische (2 kcal/ml) voeding (Nutriconcentrated 75). Gestart wordt met 20 ml/h, oplopend tot 40 ml/h op de 2e dag postoperatief (> 1800 kcal/24 h). Colonmotiliteit is meer afhankelijk van calorieën uit vet dan van volume.1 Hypertone voeding veroorzaakt geen diarree.2 Om verstopping van de sonde te voorkomen wordt 4 maal per dag 5 ml koolzuurhoudend water door de sonde gespoten. Pas als de darm, meestal de 4e postoperatieve dag, goed op gang is (met flatus of ontlasting), wordt voor een lagere calorische voeding met een groter toedieningsvolume gekozen. Met dit regime kan 90% van de patiënten die uitgebreide chirurgie ondergaan, ondanks multipele darmnaden, volledig enteraal worden gevoed met een aanzienlijke reductie van het aantal complicaties ten gevolge van centrale lijnen.

M.M. Kaag
F.A.N. Zoetmulder
Literatuur
  1. Bowling TE, Silk DBA. Colonic responses to enteral tube feeding. Gut 1998;42:147-51.

  2. Pesola GR, Hogg JE, Eissa N, Matthews DE, Carlon GC. Hypertonic nasogastric tube feedings: do they cause diarrhea? Crit Care Med 1990;18:1378-82.

Rotterdam, maart 1998,

Bij de bespreking van de gastrostomie en jejunostomie door collegae Akkersdijk et al. ontbreekt een vermelding van de percutane techniek waarbij onder echogeleiding sondes in maag en jejunum kunnen worden geplaatst. Deze techniek vormt een wezenlijke aanvulling op de door de auteurs genoemde methoden, met name wanneer de endoscopische techniek niet mogelijk is.

Berust de vermelding in tabel 1 dat peristomale infectie een complicatie kan zijn bij toepassing van de neussonde op een type- of drukfout? Waarom ‐ in dezelfde tabel ‐ het mislukken van sondeplaatsing bij percutane endoscopische gastrostomie (PEG) als een complicatie wordt beschouwd, is onduidelijk.

Enkele van de in tabel 2 genoemde contra-indicaties voor het gebruik van verschillende sondes wekken verbazing. Oesofagusstenose of -occlusie worden, zonder nadere argumenten, absolute contra-indicaties genoemd voor het plaatsen van een neussonde. Dit is onterecht; genoemde omstandigheden kunnen excellente indicaties vormen. Waarom zou bijvoorbeeld een patiënt met een maligne of benigne oesofagusstenose, in afwachting van wellicht verdere therapie, niet gevoed mogen worden via een neussonde? Hoe dient overigens de vermelding dat oesofagusstenose zowel een absolute als relatieve contra-indicatie zou zijn geïnterpreteerd te worden?

De aanwezigheid van oesofagusvarices wordt een absolute contra-indicatie voor een neussonde genoemd. Helaas dragen de auteurs hier bij tot het instandhouden van een vrij hardnekkig misverstand. Er zijn mij geen mededelingen ‐ zelfs geen casuïstische ‐ in de literatuur bekend van door sondes veroorzaakte varicesbloedingen. Angst voor deze complicatie wordt ook niet gevoed door het gegeven dat internationaal in vele centra met expertise op het gebied van portale hypertensie maagsondes worden gebruikt om het beloop na een varicesbloeding te controleren.1 De auteurs gaan evenwel nog een stap verder en zien ook portale hypertensie sec, dus ongeacht de aanwezigheid van varices, als een absolute contra-indicatie. Het is zelfs moeilijk om te gissen naar hun argumenten. Ook plaatsing van een PEG-sonde wordt in deze situatie absoluut gecontraïndiceerd geacht. Waarom? Aldus worden de mogelijkheden om de betreffende patiënten met behulp van een sonde te voeden wel erg beperkt, temeer daar ‘stollingsstoornissen’ frequent aanwezig zullen zijn en deze weer beschouwd worden als een (relatieve) contra-indicatie voor een jejunostomiesonde. Gehoopt mag worden dat de auteurs nog eens goed de contra-indicaties voor de verschillende voedingssondes willen overdenken en, op basis van argumenten, zullen komen tot nieuwe, reële aanbevelingen.

Het lijkt onaannemelijk dat velen moeite hebben met het uitgangspunt dat een voedingssonde niet geïndiceerd lijkt bij patiënten met uitzichtloos lijden, zeker niet wanneer hiermee de kwaliteit van leven niet verbeterd kan worden. Het is daarom niet duidelijk welk ‘ethisch dilemma’ in de laatste regel van het artikel bedoeld wordt.

H.R. van Buuren
Literatuur
  1. Buuren HR van, Schalm SW. Time events in the variceal bleeding episode. In: Burroughs AK, editor. Methodology and reviews of clinical trials in portal hypertension. Amsterdam: Excerpta medica, 1987:23-9.

Rotterdam, maart 1998,

Het overzicht van Akkersdijk et al. is verre van volledig; 2 belangrijke technieken voor het toedienen van enterale voeding worden ten onrechte niet behandeld.

Allereerst de percutane (radiologische) gastrostomie. Met deze techniek, waarmee uitgebreid ervaring is opgedaan in het Academisch Ziekenhuis Rotterdam, het Academisch Ziekenhuis Leiden, het Academisch Ziekenhuis Nijmegen en het Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, wordt de maag onder echogeleide en (of) röntgendoorlichting aangeprikt en gekatheteriseerd. Een voordeel van deze methode ten opzichte van PEG is dat er geen scoop in de maag hoeft te worden gebracht. Hoewel de procedure vergemakkelijkt wordt wanneer een neus-maagsonde in situ is om de maag met lucht te vullen, is dit geen vereiste. Doorgankelijkheid van farynx en oesofagus is dan ook geen absolute voorwaarde. Een tweede theoretisch voordeel van de percutane radiologische gastrostomie ten opzichte van PEG is dat de voedingssonde altijd direct door de buikwand in de maag wordt gebracht en nooit via de tractus digestivus, wat een grotere steriliteit met zich kan brengen. De in de literatuur vermelde, met de ingreep samenhangende mortaliteit (0-2%) en complicatieratio's (6-18%) van de percutane radiologische gastrostomie zijn vergelijkbaar met die bij PEG. 12

Ten tweede de percutane jejunostomie. Met deze in 1987 geïntroduceerde techniek, die vooral in aanmerking komt wanneer de maag verwijderd is of niet toegankelijk is, wordt het jejunum onder echogeleide en (of) röntgendoorlichting aangeprikt en gekatheteriseerd. Belangrijkste technische problemen van deze techniek zijn de mobiliteit en contractiliteit van het jejunum. Recentelijk zijn er echter technische verbeteringen ingevoerd, waardoor het bij circa 80% van de procedures lukt het jejunum te katheteriseren.34 Voordelen van deze techniek ten opzichte van de chirurgische jejunostomie, wanneer deze niet tegelijkertijd met een andere ingreep wordt verricht, zijn: (a) geen algehele anesthesie; (b) geen postoperatieve ileus gedurende welke de patiënt wederom niet kan worden gevoed; (c) een veel kleiner wondbed.

De percutane radiologische gastrostomie en de percutane jejunostomie zijn technieken die overwogen moeten worden bij patiënten die in aanmerking komen voor langdurige sondevoeding.

R.M. Maes
J.S. Laméris
H. van Overhagen
Literatuur
  1. Ho CS, Yeung EY. Percutaneous gastrostomy and transgastric jejunostomy. AJR Am J Roentgenol 1992;158:251-7.

  2. Wollman BBS, D'Agostino HB, Walus-Wigle JR, Easter DW, Beale A. Radiologic, endoscopic, and surgical gastrostomy: an institutional evaluation and meta-analysis of the literature. Radiology 1995; 197:699-704.

  3. Hallisey MJ, Pollard JC. Direct percutaneous jejunostomy. J Vasc Interv Radiol 1994;5:625-32.

  4. Overhagen H van, Tilanus HW, Halfhide BC, Zwamborn AW, Dees J, Laméris JS. Feasibility and safeness of ultrasound-guided percutaneous jejunostomy [abstract]. J Vasc Interv Radiol 1998;9:177.

Harderwijk, april 1998,

In ons artikel zijn wij ingegaan op de verschillende soorten voedingssondes die in de literatuur het meest genoemd en in de alledaagse praktijk het meest gebruikt worden. Wij danken de collegae voor hun aanvullende opmerkingen. Met name de onder echografische controle percutaan geplaatste voedingssondes vormen een belangrijke toevoeging, vooral voor patiënten bij wie endoscopie door obstructie van de proximale spijsweg niet mogelijk is. Het is verheugend dat deze techniek ook in Nederland al op zo grote schaal wordt toegepast en wij willen Maes, Laméris en Van Overhagen bedanken voor hun waardevolle en gedetailleerde beschrijving.

De reactie van Kaag en Zoetmulder illustreert de voordelen van vroege enterale voeding na uitgebreide abdominale chirurgie. De variant op de bekende naaldkatheterjejunostomie die zij beschrijven, bevestigt de veiligheid van vroegtijdige postoperatieve enterale voeding, ook indien die proximaal van recentelijk aangelegde darmnaden wordt toegediend.

De kritische opmerkingen van Van Buuren geven ons de gelegenheid de (inderdaad niet strikt peristomale) infecties en ulcera aan de neusvleugels die neus-maagsondes bij langdurig gebruik vaak veroorzaken onder de aandacht te brengen. Deze voor de patiënt vervelende complicatie kan zelfs mutilerende gevolgen hebben. Ernstige en minder ernstige complicaties zijn voor patiënten vervelend en dragen soms risico's met zich. Daarom beschouwen wij het mislukken van een PEG eveneens als een complicatie, want hieraan gaat vaak een (langdurige en moeizame) poging tot plaatsing vooraf (endoscopie, sedering en (of) aanprikken van de maag), waardoor patiënten ondanks de mislukte procedure blootgesteld worden aan de risico's van de handeling. Met het noemen van de (relatieve) contra-indicatie voor het plaatsen van een neus-maagsonde bij een occlusie of stenose in de oesofagus hebben wij willen aangeven dat de kans op complicaties bij deze gevallen groter is. Het behoeft geen betoog dat wij deze groep patiënten een voedingssonde niet willen onthouden.

Dat oesofagusvarices en portale hypertensie doorgaans worden beschouwd als extra risicofactor bij het plaatsen van een invasieve (stugge) voedingssonde (PEG of neus-maagsonde), is volgens Van Buuren een hardnekkig misverstand. Zijn ervaringen binnen de sectie Leverziekten en Levertransplantatie van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam werpen een genuanceerd licht op deze vermeende contra-indicatie.

W.L. Akkersdijk
A. Vos
C. van der Werken