Voedingsmiddelenallergie. II. Niet-optimale functie van de mucosale maag-darmbarrière; typen allergische reacties; symptomen, diagnostiek en behandeling

Klinische praktijk
Z. Pelikan
M. Pelikan-Filipek
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135:55-5
Download PDF

artikel

Zie ook het artikel op bl. 49-55.

De klinische verschijnselen van voedselallergie en de eraan ten grondslag liggende immunologische mechanismen behoren tot de gecompliceerde en tot nu toe weinig onderzochte delen van de allergologie.1-3 Dit wordt veroorzaakt door het polymorfe karakter van de klinische symptomen. Voedingsmiddelenallergie kan zich in verscheidene organen voordoen en kan een aantal uiteenlopende ziektebeelden veroorzaken.14-6 Een ander probleem vormt de grote variatie van voedingsmiddelen, waarvan de meeste bovendien een complex van op zich chemisch definieerbare verbindingen zijn. Dat leidt wederom tot grote aantallen varianten en combinaties van macromoleculen die in de tractus digestivus ontstaan en als antigenen kunnen functioneren.

Niet-optimaal functionerende mucosale maag-darmbarriÈre

De mucosale maag-darmbarrière mag beschouwd worden als een van de voornaamste beschermingen van het lichaam tegen schadelijke factoren, o.a. tegen antigenen, maar ook als de cruciale plaats waar ongewenste reacties op voedingsmiddelen ontstaan.37 Verhoogde permeabiliteit van de darm en de daardoor ontstane verhoogde absorptie van macromoleculen (antigenen) doen zich voor in situaties waarin de mucosale maag-darmbarrière niet optimaal functioneert.

Prematuren en neonaten

Bij hen zijn gedurende de eerste levensmaanden tot het eerste levensjaar de onderdelen van de mucosale barrière nog niet volledig ontwikkeld en geharmoniseerd. De doorlaatbaarheid van het darmslijmvlies voor macromoleculen is bij pasgeborenen en bij jonge kinderen groter dan bij oudere kinderen, en de produktie van secretoir IgA (SIgA) is nog niet volledig op gang gekomen.8 Bij hen spelen voornamelijk de geabsorbeerde koemelkeiwitten een rol.49

Het rijpen van de mucosale barrière bij pasgeborenen wordt ‘closure’ genoemd. Daarbij is de moedermelk van groot belang.2 Deze bevat niet alleen de onmisbare voedings- en beschermende factoren (bijv. specifiek SIgA), maar versnelt ook het rijpingsproces van de epitheelcellen, verhoogt de concentratie van sommige enzymen, zoals lactase, sucrase en alkalische fosfatase, en bevat een ‘mucosale groeifactor’.2

Behalve deze ‘onrijpheid’ van de mucosale barrière, spelen tal van factoren een rol in de ontwikkeling van voedselallergie bij jonge kinderen, bijv. te vroeg staken van borstvoeding, (bacteriële) ontstekingsreacties in het maag-darmkanaal, necrotiserende enterocolitis, gastritis, malabsorptie, IgA-deficiëntie en wellicht ook andere deficiënties, gluten-sensitieve enteropathie (coeliakie) en frequente diarree.28

Oudere kinderen en volwassenen

Bij hen kan de mucosale barrière niet optimaal functioneren onder invloed van verschillende factoren en stoornissen, o.a. IgA-deficiëntie, ontsteking en ulceratie in maag of darm, lysosomale dysfunctie, sommige bacteriële darminfecties en parasieten, vermindering van maagzuurproduktie, enzymatische stoornissen, malnutritie, chronische hepatitis, pernicieuze anemie, ziekte van Crohn, het bestaan van andere allergische reacties en defect in of verstoring van de functies van T-lymfocyten, vooral van de suppressorfunctie.278

Typen allergische reacties

Ondanks een voorspoedige vooruitgang in de kennis van de spijsvertering, van immunologische processen en van sensibilisatiemechanismen, zijn een aantal aspecten nog niet volledig bekend.1610 Onlangs ontdekte feiten wijzen op een aantal mogelijke combinaties en modificaties van immunologische mechanismen, bijvoorbeeld de rol van bepaalde cellen in diverse mechanismen, een reeks van nieuwe mediatoren, leukotriënen en interleukinen, waardoor de vier oorspronkelijke typen van allergische reacties minder arbitrair geworden zijn.610 Wel zijn de meeste allergische reacties op voedingsmiddelen het resultaat van een complex van mechanismen die vaak moeilijk te onderscheiden zijn.9

De type I-reactie

Deze directe reactie ontstaat enkele seconden tot 120 minuten na de antigeen-antilichaaminteractie.1310 Het specifieke IgE, gebonden aan de oppervlakte van de mestcel (in het weefsel) of van de basofiele cel (in de circulatie) treedt in verbinding met een van buiten komend antigeen. De type I-reactie speelt een causale rol bij een grote groep van allergische reacties op voedingsmiddelen, bijv. atopisch eczeem, bronchiaal astma, allergische rinitis, urticaria, colitis, anafylactische shock en enteritis.13-69-15 Toch wordt specifiek IgE tegen voedingsmiddelen bij patiënten met duidelijke klinische symptomen niet altijd aangetoond; de uitslagen van ‘radio-allergosorbent test’ (RAST) en (of) intracutane tests blijven negatief.15611-20 Dit zou kunnen betekenen dat de reactie een lokaal karakter heeft en er geen specifiek IgE tegen voedingsmiddelen circuleert in het serum, dat er antilichamen van andere klassen een rol bij spelen (bijv. IgG), dat er andere mechanismen bij betrokken zijn, of dat de concentratie van het specifieke IgE in het serum onder de gevoeligheidsgrens van de gebruikte tests ligt.61121

De type II-reactie

Deze ‘cytotoxische’ reactie ontstaat enkele seconden tot enkele dagen na de antigeen-antilichaaminteractie.13 Het antigeen dat is gebonden aan de oppervlakte van de ‘drager-cel’ (bijv. trombocyt of een orgaancel) treedt in reactie met circulerende antilichamen (van de IgG- of IgM-klasse) die gericht zijn tegen het gedragen antigeen of tegen de dragende cel. Ondanks sommige berichten (bijv. over door melk geïnduceerde trombocytopenie),3 is een rol van de type II-reactie in voedingsmiddelenallergie niet aangetoond.9

De type III-reactie

Deze late reactie (Arthus-fenomeen, vorming van immuuncomplexen) ontstaat 4-10 uur na de antigeenantilichaaminteractie.136 Circulerende antilichamen, (IgG en (of) IgM) reageren met circulerende antigenen in de bloedbaan of in de lokale circulatie in het weefsel en kunnen immuuncomplexen vormen. Deze complexen activeren andere mechanismen (complement-cascade, stollingsfactoren, kininesysteem), alsook verscheidene cellen (neutrofielen, trombocyten, eosinofielen, etc.), die daarna een reeks van mediatoren, chemotactische en andere factoren vrijmaken. Deze mechanismen leiden tot een complex van ontstekingsreacties, waarvan de belangrijkste zijn enerzijds liquidatie en fagocytose van immuuncomplexen, anderzijds de depositie van immuuncomplexen in het endotheel van lokale capillairen en later in het lokale weefsel, en de vorming van neutrofiele en (of) eosinofiele infiltraten in het weefsel. Het aantal aanwijzingen voor een causale rol van dit type reactie in voedingsmiddelenallergie neemt sterk toe.910 De immuuncomplexen (IgG) tegen voedingsmiddelenantigenen werden aangetoond in het bloed van patiënten met IgA-immuundeficiëntie,22 van patiënten met allergie voor koemelkeiwitten, en van patiënten met andere vormen van voedingsmiddelenallergie.28 Ook IgE-bevattende immuuncomplexen tegen voedingsmiddelen werden aangetoond.23 Immuuncomplexen werden ook in de mucosa van de dunne darm gevonden.24 Aan de andere kant is onder ‘fysiologische’ omstandigheden een van de functies van de SIgA- en SIgM-antilichamen het vormen van complexen met antigenen in de darm-mucosa en in het darm-lumen. Tot nu toe is het niet duidelijk of deze complexen onder ‘pathologische’ omstandigheden in het weefsel kunnen doordringen. De type III-reactie zou een rol kunnen spelen bij patiënten met atopisch eczeem, bronchiaal astma, rinitis, artritis, coeliakie, colitis, enteritis, etc., bij wie de late reactie na orale provocatie met voedingsmiddelen gemeten werd.61114-192526

De type IV-reactie

Deze vertraagde (cel-gemedieerde) reactie ontstaat meer dan 24 uur (30-72 uur) na de interactie van antigeen en T-cel.1310 De gesensibiliseerde (ofwel gestimuleerde) T-lymfocyt van het lymfokinen-producerende subtype treedt in interactie met het van buiten komende antigeen, en maakt een aantal factoren vrij (o.a. lymfokinen) die een reeks van andere functies vervullen. De type IV-reactie kan een rol spelen bij diverse klinische vormen van voedingsmiddelenallergie,3910 o.a. sommige soorten enteropathieën, coeliakie, colitis91027 en waarschijnlijk ook bij patiënten met bronchiaal astma,1118 rinitis,61725 secretoire otitis media,619 eczeem,1426 urticaria, Quincke's oedeem15 of met andere klinische reacties op voedingsmiddelen bij wie zich een vertraagde orgaanrespons na orale provocatie met een bepaald voedingsmiddel ontwikkelde.

Ondanks de vele hiaten in onze kennis over voedingsmiddelenallergie, is aangetoond dat verscheidene typen van orgaanrespons direct (binnen 120 minuten), laat (binnen 4-10 uur) of vertraagd (na meer dan 24 uur) na de consumptie van een bepaald levensmiddel ontstaan,61117-19 hetgeen voor de behandeling verschil uitmaakt.618252628 Het bestaan van verschillende typen van orgaanrespons op voedingsmiddelen leidt tot de conclusie, dat verschillende immunologische mechanismen in deze typen afzonderlijk een rol kunnen spelen.611

Symptomen, diagnostiek en behandeling

Symptomen

De klinische verschijnselen van voedingsmiddelenallergie verschillen per leeftijdscategorie.459 Van zuigelingen en van jonge kinderen heeft 2-19 deze verschijnselen.42930 Volgens Douwes et al. komen klinische symptomen die doen denken aan voedselallergie voor bij 5,3 van de zuigelingen tot de zesde levensmaand.29 Bij zuigelingen gaat het meestal om allergie tegen koemelk- en (of) kippeëi-eiwit.429 Bij zuigelingen en bij jonge kinderen komen vaak de volgende uitingsvormen voor: vluchtig erytheem (rash), jeukend eczeem, rinitis, ‘voedselweigering’, chronische diarree, kolieken, soms ook anafylactische shock, colitis, urticaria, oedeem en groeivertraging.4529

Bij oudere kinderen en volwassenen daarentegen is het spectrum van klinische verschijnselen waaraan voedselallergie ten grondslag ligt veel breder en toont meer variaties.133132 In de praktijk worden uiteenlopende ziektebeelden gezien, waarbij voorheen aan de rol van voedingsmiddelenallergie niet gedacht werd. Gegevens over het vóórkomen van voedingsallergie en over afzonderlijke ziektebeelden bij volwassenen ontbreken echter. Betrouwbare epidemiologische studies onder representatieve bevolkingsgroepen op dit gebied zijn in de literatuur niet voorhanden. In ons centrum werden bij oudere kinderen en bij volwassenen de volgende klinische uitingsvormen waargenomen waarbij een rol van voedsel en (of) voedselallergie aangetoond werd (in volgorde van afnemende frequentie van het eerste symptoom): neusobstructie, pruritus cutis, migraine en andere typen hoofdpijn, Quincke's oedeem (inclusief oedemen aan oogleden of ledematen), algemene malaise, diarree, eczeem, kortademigheid, buikpijn en spasmen, urticaria, diverse huiderupties, gedragsstoornissen en subfebriele lichaamstemperatuur.

Volgens onze waarnemingen en die van anderen kunnen bij oudere kinderen en volwassenen de klinische uitingsvormen van voedselallergie worden verdeeld in vaak en minder vaak voorkomende.

Vaak voorkomende symptomen zijn de volgende:

– Luchtwegen: rinitis en asthma bronchiale.14-611-1317-19

– Maag-darmkanaal: gastro-enteritis, spastisch colon, colitis en dyspepsie (diarree, misselijkheid, braken, buikpijn, dismotiliteit).145

– Huid: eczeem, urticaria, Quincke's oedeem, geïsoleerde pruritus cutis, geïsoleerde huideruptie en morphaea.14511121920

– Migraine en diverse andere typen van hoofdpijn.1431

– Zenuwstelsel: neuralgieën, perceptiestoringen (paresthesieën, hyperesthesieën) en stoornissen in het neurovegetatieve evenwicht.1

– Mondholte: aphthae, orale pruritus, smaakstoornissen en contactallergie van het mondslijmvlies.133

– Overige: algemene malaise, subfebriele perioden, conjunctivitis en secretoire otitis media.146

– Anafylactische reactie of anafylactische shock.14

Minder vaak voorkomende symptomen zijn:

– Tractus digestivus: oedema epiglottidis, gingivitis, glossitis, stomatitis, slokdarmspasmen, disharmonie oesophagus-maag, proctitis, encopresis, ziekte van Crohn en coeliakie.1103133

– Cardiovasculair systeem: acrocyanosis en spasmen van de perifere circulatie, tachycardie, bradycardie, palpitaties, hypo- en hypertensie en collaps.111

– Ontwikkelings- en groeistoornissen, meestal in de zin van retardatie.45

– Algemene verschijnselen: purpura van Henoch-Schönlein, vasculitis, agranulocytose en trombocytopenie.131

– Tractus urogenitalis: enuresis, polyurie en kolpitis.32

– Psychische: gestoord gedrag, emotionele dysfunctie (agressiviteit, apathie, slaperigheid, slapeloosheid), gestoorde concentratie, hyperkinetisch syndroom en vermoeidheidssyndroom.811

– Overige: hypothermie, oedeem aan de ledematen, duizeligheid, hyperhydrose, nystagmus, myalgieën en artralgieën.1192031

Diagnostiek

De diagnostische bevestiging van ongewenste reacties op voedingsmiddelen is soms ingewikkelder dan het aanvankelijk lijkt. Een zorgvuldige algemene anamnese, met een onderdeel speciaal gericht op het gebruik van levensmiddelen, is van groot belang. Men moet niet alleen de frequentie, de hoeveelheden en de soorten van zowel de basisvoeding als de sporadisch gebruikte levensmiddelen nagaan,6 maar ook het gebruik van dranken, van additiva, van eventuele genotmiddelen en van andere stoffen, zoals tandpasta en lippenstift. Daarbij spelen het tijdstip van voedselgebruik en de combinaties van voedsel en (of) geneesmiddelen soms ook een rol. Pas als het consumptiepatroon bekend is, kan men de klachten van de patiënt daaraan toetsen en mogelijke verbanden gaan zoeken.6 Het verband tussen anamnese en de uitslagen van diagnostische tests varieert in de literatuur van 10 tot 35;1121320 wij vonden deze samenhang bij 18-20 van de patiënten.61117

Een compleet lichamelijk onderzoek behoort tot de standaardbenadering van elke patiënt. Het algemene laboratorium- en röntgenonderzoek leveren meestal geen opvallende uitslagen bij de gangbare voedingsmiddelenallergie, soms vindt men een verhoogd aantal eosinofielen in het bloed. De meeste van deze onderzoekingen zijn van belang voor de differentiële diagnostiek, voornamelijk om andere aandoeningen uit te sluiten, bijvoorbeeld immuun- of enzymdeficiënties, malabsorptie, malnutritie, metabole afwijkingen.

Huidtests

Deze behoren tot de standaarddiagnostiek van de voedingsmiddelenallergie, hoewel ze regelmatig onderwerp zijn van soms controversiële wetenschappelijke discussies.11113203435 Door ons worden huidtests (‘scratch’-test en indien de uitslag ervan negatief is intracutane tests) als een van de uitgangspunten in de diagnostiek van voedingsmiddelenallergie toegepast, maar onder voorbehoud. Tussen de huidtests en de consumptie-provocatietests bleek bij 38-55 van onze patiënten een verband te bestaan qua klachten en lokalisatie.1114-161819

‘In vitro’-diagnostiek

De diagnostische waarde van de ‘paper radioimmunosorbent test’ (PRIST; voor de bepaling van het totale IgE-gehalte in het serum) voor het vaststellen van voedingsmiddelenallergie bij volwassenen is zeer gering.61116 Daarentegen kan een verhoogd IgE-gehalte in navelstrengbloed volgens sommige auteurs wijzen op een latere allergie, o.a. voedselallergie.36 De RAST (specifiek IgE in het serum) voor levensmiddelen is regelmatig onderwerp van discussies.12034 Sommige auteurs melden een verband tussen de serumRAST voor voedsel en het klinische beeld.1213 Wij vonden geen duidelijk verband tussen consumptietests met voedingsmiddelen en de RAST.61116 Wij gebruiken RAST bij de diagnostiek van voedselallergie, maar onder voorbehoud. Een negatieve RAST sluit namelijk voedselallergie niet uit. In sommige gevallen van voedingsmiddelenallergie werden ook verhoogde concentraties van IgG en (of) IgM in het serum gevonden.6111718

Andere in vitro-tests, zoals de lymfocytentransformatie- en de leukocyten-histamine-releasing-test, worden incidenteel toegepast.1 Soms worden ook tests gebruikt waarvan de wetenschappelijke waarde sterk kan worden betwijfeld, zoals de ‘leukocytotoxische test’, ‘skin-endpoint titration’, ‘neutralisatietest’, passieve transfer (Prausnitz-Kustner-test) en de sublinguale provocatietest.1635

Provocatie-consumptietests met levensmiddelen

Deze tests moeten beschouwd worden als de definitieve bevestiging van de rol van een bepaald levensmiddel bij de klachten van de patiënt en als de enige methode waarmee de diverse typen orgaanrespons kunnen worden aangetoond.61117 De orale provocatietest moet voldoen aan een aantal voorwaarden: zo moeten de indicaties en contra-indicaties zorgvuldig afgewogen worden, de veiligheid en de reproduceerbaarheid moeten gewaarborgd zijn en de gebruikte methode moet geschikt zijn.261117 Er zijn twee groepen orale provocaties: de zogenaamde testdiëten en de zogenaamde actieve provocaties.

Tot het testdieet behoren methoden waarbij bepaalde levensmiddelen worden geëlimineerd en weer geïntroduceerd volgens diverse schema's. De testdiëten zijn zeer geschikt voor onderzoek bij jonge kinderen of bij patiënten met wie samenwerking niet of niet goed mogelijk is.5

Onder de zogenaamde actieve provocaties verstaat men orale consumptie van een levensmiddel, uitgevoerd via een ‘open challenge’,1611 of via een ‘double-blind challenge’ (de toegediende stoffen worden daarbij meestal verpakt in capsules).121334 De dubbel-blinde techniek is zeer waardevol bij patiënten bij wie geen objectieve symptomen geregistreerd kunnen worden (bijv. hoofdpijn, gedragsstoornissen en artralgieën), bij wie de orgaanrespons door de patiënt zelf subjectief beïnvloed kan worden (bijv. diarree, braken), of bij wie de effecten van geneesmiddelen getest moeten worden.6 Daarentegen lijkt de open challenge met natuurlijke voedingsmiddelen geschikt bij patiënten bij wie objectieve waarden buiten hun invloed om gemeten kunnen worden, bijv. longfunctie, neusresistentie, temperatuur, urticariële erupties en middenoor-impedantie.611141517-1923 De dubbel-blinde techniek heeft, ondanks het belangrijke voordeel niet beïnvloedbaar te zijn, een reeks nadelen.6111733 De camouflage van een voedingsmiddel lukt bijv. niet altijd, of het levensmiddel moet zodanig aangepast worden, dat zijn chemische structuur en fysisch-chemische eigenschappen aanzienlijk veranderen. Door de toediening van het levensmiddel via capsules worden mondslijmvlies, tong en slokdarm uitgesloten, terwijl bij sommige patiënten de reactie zich juist op deze plaatsen afspeelt.633

Consumptietests met additiva worden verricht in de vorm van dubbel-blinde, met placebo gecontroleerde provocaties, omdat additiva niet verwerkt en daardoor veranderd hoeven te worden, omdat geen andere tests met additiva bestaan waarmee men de reactie van de patiënten zou kunnen aantonen en omdat additiva vaak symptomen veroorzaken waarbij men afwijkingen niet objectief kan meten (bijv. gedragsstoornissen, hoofdpijn, moeheid en hyperkinetisch syndroom).1

Protectietests met geneesmiddelen

Dit zijn in principe consumptie-provocatietests met voedingsmiddelen na een voorafgaande behandeling met een bepaald geneesmiddel.61518

Aanvullende tests

Hiertoe behoren onderzoek van biopten (darm, huid, neusslijmvlies) en belastingstests (glucose, lactose).5

Behandeling

Het eliminatiedieet

Het uitsluiten van een of meer verdachte levensmiddelen en verwante stoffen is de eerste en de meest logische maatregel.4-6 De eliminatie is echter niet altijd volledig effectief of toepasbaar, omdat de diagnostiek niet alle oorzakelijke levensmiddelen aangetoond heeft, omdat de patiënt om verschillende redenen niet in de gelegenheid is een eliminatiedieet strikt te volgen of omdat essentiële of basisvoedingsstoffen weggelaten zouden moeten worden. Bij eliminatiediëten moet men altijd met enkele belangrijke aspecten rekening houden. Het dieet dient een optimale en evenwichtige voedingswaarde te hebben, zodat geen voedingsdeficiëntie ontstaat (bijv. van calcium, vitaminen of eiwitten). Verder dient het dieet opgesteld te worden door een diëtist volgens een duidelijk geformuleerde medische opdracht, gebaseerd op de resultaten van het onderzoek en de patiënt mag zijn dieet niet veranderen zonder voorafgaand overleg met de arts en de diëtist.

Het substitutiedieet

Wanneer essentiële voedingsstoffen geëlimineerd moeten worden, of wanneer het dieet te belastend of het gebruik anderszins niet uitvoerbaar is, moet men een substitutiedieet toepassen, wat zeer belangrijk is bij zuigelingen, jonge kinderen, oudere mensen en bij risicogroepen. Regelmatig wordt koe-melkeiwit (in de fles, of bijgegeven naast de borstvoeding) door soja-eiwit (‘sojamelk’), bijv. Nutrisoja, Isomil, Provamel, vervangen. Soja-eiwit is zeker minder allergeen dan koemelkeiwit, maar ook hierbij werden allergische reacties gemeld.45 5 Veilige substitutiemiddelen van melk zijn produkten die oligopeptiden bevatten uit gehydroliseerde caseïne, bijv. Pepti-junior (Nutricia), Nutramigen (Mead Johnson), Pregomin (Milupa) of Pregestimil.45 Indien een uitgebreid of streng hypoallergeen dieet moet worden toegepast, kan men als substitutiemiddel een gehydrolyseerde elementaire voeding zonder additiva gebruiken, bijv. Nutri-2000, Flexical of Vivonex. De moeder die borstvoeding geeft, kan men adviseren geen melkprodukten te gebruiken, maar extra calcium (ca. 1,5 g per dag) te nemen.4

Medicamenteuze behandeling

Wanneer het eliminatiedieet alleen niet voldoende effectief of niet mogelijk is, moet dit aangevuld worden met een medicamenteuze behandeling. Deze heeft een centraal aspect met de darm als absorptieplaats en een perifeer aspect met betrekking tot het orgaan waarin de respons zich manifesteert (bijv. de huid, de bronchi, de neus en soms ook de darm). Bij lichte symptomen van het responsorgaan kan men een symptomatische behandeling geven (bijv. antihistaminica, anticholinergica, ?2-sympathomimetica). Bij frequente en (of) ernstigere klachten van de patiënt kan men, als preventieve behandeling, cromoglycinezuur in orale vorm geven. Bij stipt gebruik kan oraal cromoglycinezuur, 4 x 200 mg per dag, in combinatie met het dieet, uitstekende resultaten geven bij verscheidene groepen van patiënten bij wie zich een respons op levensmiddelen ontwikkelde, bijv. een astmatische reactie,18 rinitis,628 urticaria,15 eczeem,26 of andere reacties.62132

De behandeling van acute anafylactische reactie op voedingsmiddelen is identiek aan die van andere anafylactische reacties (adrenaline, corticosteroïden, antihistaminica en symptomatische behandeling).

De zogenaamde hyposensibilisatie met levensmiddelenextracten behoort niet tot de wetenschappelijk bevestigde werkzame therapieën.635

De rol van huisarts, specialist en allergoloog

Tot slot van de artikelen over voedingsmiddelenallergie geven wij een kort algemeen overzicht van de mogelijkheden en beperkingen bij diagnostiek en behandeling voor huisarts, specialist en allergoloog.

Huisarts

Diagnostiek: basisanamnese, lichamelijk onderzoek en laboratoriumonderzoek, RAST, eenvoudige diagnostische diëten. Therapie: eliminatie van solitaire voedingsmiddelen, symptomatische therapie (bijv. externa met of zonder corticosteroïden, antihistaminica en ?2-sympathomimetica) en algemene maatregelen.

Specialist

Diagnostiek: uitgebreide anamnese, laboratoriumonderzoek, oriënterende Prick-test, andere onderzoekingen (bijv. röntgenonderzoek, functie-onderzoek, scopieën, biopsieën en metabole screening). Therapie: complexere dieetmaatregelen met een voedingsevenwicht (in samenwerking met de diëtist), algemene en specialistische medicamenteuze behandeling (bijv. corticosteroïden), proeftherapie met cromoglycinezuur.

Allergoloog

Diagnostiek: aanvullend op voorafgaand specialistisch onderzoek, zeer gedetailleerde anamnese, uitgebreide huidtests, andere ‘in vivo’ en ‘in vitro’ allergologische en immunologische tests, consumptie-provocatietests, eventueel protectietests met in aanmerking komende geneesmiddelen (bijv. orale toediening van cromoglycinezuur). Therapie: aanvullend op de algemene specialistische behandeling, uitwerken van complexe en individuele diëten (gebaseerd op diagnostische tests of provocatietests), langdurige toepassing van een medicamenteuze behandeling (bijv. cromoglycinezuur) op grond van provocatietests, eventueel in combinatie met andere anti-allergische therapieën.

Literatuur
  1. Anderson JA, Sogn DD. Committee on adverse reactions tofoods of the American Academy of Allergy and Immunology and NationalInstitute of Allergy and Infections Disease. Adverse reactions to foods. USDepartment of Health and Human Services. NIH publications no 84-2442.Bethesda: National Institutes of Health, 1984.

  2. Walker WA. Pathophysiology of intestinal uptake andabsorption of antigens in food allergy. Ann Allergy 1987; 59: 7-16.

  3. Wright R, Robertson D. Immunologically mediated damagelocal and distant. In: Brostoff J, Challacombe SJ, eds. Food allergy andintolerance. London: Baillière Tindall-Saunders, 1987:237-47.

  4. Douwes AC. Voedselallergie bij kinderen.Ned Tijdschr Geneeskd 1988; 132:1388-92.

  5. Hoekstra JH. Koemelk-eiwitallergie, een nieuw ziektebeeld?Ned Tijdschr Geneeskd 1988; 132:1377-9.

  6. Pelikan Z. Rhinitis and secretory otitis media, a possiblerole of food allergy. In: Brostoff J, Challacombe SJ, eds. Food allergy andintolerance. London: Baillière Tindall-Saunders, 1987:467-85.

  7. Bienenstock J, Ernst PB, Underdown BJ. Thegastrointestinal tract as an immunologic organ – state of the art. AnnAllergy 1987; 59: 17-20.

  8. Brandtzaeg P, Bjerke K, Kett K, et al. Production andsecretion of immunoglobulins in the gastrointestinal tract. Ann Allergy 1987;59: 21-39.

  9. Wershil BK, Walker WA. Milk allergies and other foodallergies in children. In: Kagnoff HF, ed. Immunology and allergy clinics ofNorth America. Vol 8. No 3. Gut and intestinal immunology. Philadelphia:Saunders, 1988; 485-504.

  10. Barrett KE, Metcalfe DD. Immunologic mechanisms in foodallergy. In: Chiaramonte LT, Schneider AT, Lifshitz F, eds. Food allergy, apractical approach to diagnosis and management. New York: Dekker, 1988:23-43.

  11. Pelikan Z, Pelikan-Filipek M. Bronchial response to thefood ingestion challenge. Ann Allergy 1987; 58: 164-72.

  12. Atkins FM, Steinberg SS, Metcalfe DD. Evaluation ofimmediate adverse reactions to foods in adult patients. I. Correlation ofdemographic, laboratory, and prick skin test data with response to controlledoral food challenge. J Allergy Clin Immunol 1985; 75: 348-55.

  13. Atkins FM, Steinberg SS, Metcalfe DD. Evaluation ofimmediate adverse reactions to foods in adult patients. II. A detailedanalysis of reaction patterns during oral food challenge. J Allergy ClinImmunol 1985; 75: 356-63.

  14. Pelikan-Filipek M, Pelikan Z. The role of foods in atopiceczema. Ann Allergy 1985; 55: 241.

  15. Pelikan Z, Pelikan-Filipek M. Protective effects of oraldisodium cromoglycate on urticaria due to the food ingestion challenge. JAllergy Clin Immunol 1988; 81: 251.

  16. Pelikan Z. Rast and Prist in patients with adversereactions to foods. J Allergy Clin Immunol 1988; 81: 188.

  17. Pelikan Z. Nasal response to food ingestion challenge.Arch Otolaryngol Head Neck Surg 1988; 114: 525-30.

  18. Pelikan Z, Pelikan-Filipek M, Knikman G. Immediate andlate asthmatic response due to the food ingestion challenge and theprotective effects of oral disodium cromoglycate (DSCG). J Allergy ClinImmunol 1987; 79: 244.

  19. Pelikan Z. Middle ear response due to food ingestionchallenge. J Allergy Clin Immunol 1989; 83: 239.

  20. Sachs MI. Value of food antigen specific IgE-RAST andimmediate reaction skin tests. Ann Allergy 1983; 51: 264-6.

  21. Kriebel CW, Kraf SC, Rothberg RM. Locally producedantibodies in human gastrointestinal secretions. J Immunol 1969; 103:1268-75.

  22. Cunningham-Rundles C, Brandeis WE, Good RA, Day NK. Milkprecipitins, circulating immune complexes, and IgA deficiency. Proc Natl AcadSci USA 1978; 75: 3387-9.

  23. Paganelli R, Levinsky RJ, Brostoff J, Wraith DG. Immunecomplexes containing food proteins in normal and atopic subjects after oralchallenge and effect of sodium cromoglycate on antigen absorption. Lancet1979; i: 1270-2.

  24. Shiner M. Ultrastructural features of allergicmanifestations in the small intestine of children. Scand J Gastroenterol(suppl) 1981; 70: 49-64.

  25. Pelikan Z, Pelikan-Filipek M. Protective effects of oraldisodium cromoglycate (DSCG) on the nasal response due to the food ingestionchallenge. J Allergy Clin Immunol 1986; 77: 238.

  26. Pelikan Z, Pelikan-Filipek M. Protective effects of oraldisodium cromoglycate (DSCG) in atopic eczema due to food ingested. In:Settipane GA, ed. New England and Regional Allergy Proceedings. Providence(RI,USA): The New England Society of Allergy, 1988; 9: 327.

  27. MacDonald TT, Spencer J. Evidence that activated mucosalT cells play a role in the pathogenesis of enteropathy in human smallintestine. J Exp Med 1988; 167: 1341-9.

  28. Pelikan Z, Pelikan-Filipek M. Protective effects of oraldisodium cromoglycate (DSCG) on the nasal response due to the food ingestionchallenge. Arch Otolaryngol Head Neck Surg 1989; 115: 1238-43.

  29. Douwes AC, Weert-Waltman ML van, Folkertsma K, Fagel IFM,Verboom WSW. Prevalentie van voedselallergie bij Amsterdamse zuigelingen.Ned Tijdschr Geneeskd 1988; 132:1392-6.

  30. Jakobsson I, Lindberg T. A prospective study ofcow's milk protein intolerance in Swedish infants. Acta Peadiatr Scand1979; 68: 853-9.

  31. Condemi JJ. Unusual presentations. In: Chiaramonte LT,Schneider AT, Lifshitz F, eds. Food allergy, a practical approach todiagnosis and management. New York: Dekker, 1988: 231-54.

  32. Oei HD, Pelikan-Filipek M, Pelikan Z, Vliet ACM van.Enuresis en encopresis als reactie op voedingsmiddelen.Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133:1555-7.

  33. Wilson CMW. Food sensitivities, taste changes, aphthousulcers and atopic symptoms in allergic disease. Ann Allergy 1980; 44:302-7.

  34. Bernstein M, Day JH, Welsh A. Double-blind food challengein the diagnosis of food sensitivity in the adult. J Allergy Clin Immunol1982; 70: 205-10.

  35. Metre TE van. Critics of controversial and unprovenprocedures for diagnosis and therapy of allergic disorders. Pediatr ClinNorth Am 1983; 30: 807-17.

  36. Croner S, Kjellman NIM, Eriksson B, Roth A. IgE screeningin 1701 newborn infants and the development of atopic disease during infancy.Arch Dis Child 1982; 57: 364-8.

Auteursinformatie

Medisch Centrum De Klokkenberg, Centrum voor Allergologie-Immunologie, Breda.

Dr.Z.Pelikan, allergoloog; dr.M.Pelikan-Filipek, kinderarts.

Contact dr.Z.Pelikan, Effenseweg 42, 4838 BB Breda

Ook interessant

Reacties