Verstandige gezinsplanning: valkuilen en dilemma's

Opinie
E.R. te VELDE
J.M.W.M. MERKUS
F.E. van Leeuwen
S.P. Verloove-Vanhorick
D.D.M. Braat
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:2592-5
Abstract

Maken vrouwen in Nederland een ‘verstandige keuze’ door hun kinderen tussen hun 25e en 35e jaar te krijgen, zoals Bonneux et al. in een recent artikel in dit tijdschrift stelden?1 Volgens de voornoemde auteurs is het krijgen van kinderen op die leeftijd in medisch en sociaal opzicht niet te vroeg en niet te laat en maken de ‘bezorgde beschouwingen’ van gynaecologen over uitstel van zwangerschap vrouwen ‘onnodig ongerust’.2 Als artsen deze boodschap als leidraad voor advies gaan hanteren, zouden de vrouwen wel eens het kind van de misrekening kunnen worden.

Het artikel heeft veel reacties opgeroepen. De commotie bereikte zelfs het BMJ, dat er in de rubriek ‘News’ meer dan een halve pagina aan wijdde – inclusief een foto van een vitale vrouw met kind op de fiets, met als onderschrift: ‘The rising age of starting a family reflects a fall in younger mothers, not a rise…

Auteursinformatie

Hr.prof.dr.E.R.te Velde, emeritus hoogleraar Voortplantingsgeneeskunde, Utrecht.

Hr.prof.dr.J.M.W.M.Merkus, emeritus hoogleraar Obstetrie en Gynaecologie, Goirle.

Nederlands Kanker Instituut-Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, afd. Epidemiologie, Amsterdam.

Mw.prof.dr.ir.F.E.van Leeuwen, epidemioloog.

Mw.prof.dr.S.P.Verloove-Vanhorick, emeritus hoogleraar Preventieve en Curatieve Gezondheidszorg voor Kinderen, Oegstgeest.

Universitair Medisch Centrum St Radboud, afd. Verloskunde en Gynaecologie, Nijmegen.

Mw.prof.dr.D.D.M.Braat, gynaecoloog.

Contact hr.prof.dr.E.R.te Velde, Abstederdijk 319, 3582 BL Utrecht (e.r.tevelde@wanadoo.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Den Haag, november 2008,

Te Velde et al. schreven een commentaar (2008:2592-5) op ons artikel over verstandige gezinsplanning (2008:1507-12). Wij wensten correcte informatie te bieden over de voor- en nadelen van vroeg en laat kinderen krijgen, met een goede schatting van absolute risico’s op medische en sociale problemen. Te Velde et al. namen onze schatting van de biologische risico’s over; op andere punten hadden zij kritiek, naar onze mening ten onrechte. Voor een volledig antwoord verwijzen wij naar de website van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (www.nidi.knaw.nl).

Wij beschreven de perioden 1950, 1970 en 2005. Het jaar 1970 was een uitzonderlijke periode; moeders waren toen jonger dan ooit voorheen. Het totale aantal kinderen bij moeders van 35 jaar en ouder (> 34 jaar) nam niet toe, maar af: een gunstig gevolg van gepland ouderschap. Te Velde et al. verwarren proporties met kinderen en miskennen zo de daling van het aantal ‘nakomertjes’ (volledige tabellen op de genoemde website). Per 100 vrouwen > 34 jaar daalde het kindercijfer in 2005, ook vergeleken met het uitzonderlijke jaar 1970. Het aantal eerste kinderen bij 100 vrouwen > 34 jaar nam toe met 4,0 (2005 versus 1950) en 6,7 (2005 versus 1970), het aantal eerste kinderen per 100 vrouwen < 25 jaar daalde met 14,4 (2005 versus 1950) en 34,3 (2005 versus 1970). Het kindercijfer per 100 vrouwen > 34 jaar bereikte een dieptepunt tussen 1975 en 1985, omdat de betrokken cohorten hun kinderen voordien op zeer jeugdige leeftijd hadden gekregen. De daaropvolgende stijging is een inhaalbeweging.

In ons artikel staat 18 maal ‘ouder dan 35 jaar’ of ‘na de 36e verjaardag’ in varianten. Er staat één fout in (‘na de leeftijd van 36 jaar’), waarvoor onze excuses.

Te Velde et al. nemen onze schattingen van blijvend onvervulde kinderwens over (20&percnt; bij vrouwen van 35 jaar en ouder). Wanneer rekening wordt gehouden met infertiliteit op jonge leeftijd is dat een door uitstel van zwangerschap toegenomen kans van 1 op 6 (20&percnt;:3,3&percnt;). Vergeleken met het aantal moeders > 35 jaar dat succesvol een eerste kind kreeg, betekent dat een toename van onvervulde kinderwens met 0,9&percnt; (2005 versus 1970) of 0,5&percnt; (2005 versus 1950).

Vrouwen wensen ook een vader voor hun kind; soms lukt het pas laat om een partner te vinden. Ons advies aan jonge veertigers om hun kinderwens te realiseren heeft niets te maken met de wenselijkheid van uitstel. Te Velde et al. halen dit advies uit de context.

L. Bonneux
B.M. Zaadstra
J.A.A. de Beer

Utrecht, 16 november 2008,

Wij betreuren het dat wij Bonneux et al. er ook nu weer op moeten wijzen dat er één jaar verschil is tussen ‘ouder dan 35 jaar’ en ‘35 jaar en ouder’. De auteurs gaan ook niet in op onze constatering dat juist binnen de categorie moeders van 25 tot 35 jaar een grote verschuiving plaatsvond van 25-29-jarigen naar 30-34-jarigen. Doordat alleen over de groep van 25-35 jaar wordt gesproken, valt die verschuiving niet op.

Wij verwarren geen proporties met kinderen, maar kijken naar de percentuele leeftijdsverdeling van ‘eerste moeders’ en ‘alle moeders’ (zie de tabel bij ons commentaar, 2008:2593). Deze manier van kijken is even gebruikelijk in de demografie als die van Bonneux et al., maar is onzes inziens geschikter om het probleem van uitstel te beschrijven.

Nog steeds laten de auteurs zich er niet over uit wat zij met ‘onvervulde kinderwens’ bedoelen. Wij begrijpen niet hoe zij tot de bewering komen dat onvervulde kinderwens door uitstel van de eerste zwangerschap sinds 1970 met slechts 0,9&percnt; is toegenomen. Voor onze berekening van de 10 maal zo grote toename (zie ons commentaar) gebruikten wij het reproductiemodel van de demograaf Léridon. Cijfers van deze auteur waar Bonneux et al. met instemming naar verwijzen, zijn met hetzelfde model verkregen.

Eén van de conclusies van Bonneux et al. was dat vrouwen op hun 40e jaar nog zwanger kunnen worden en dat de complicaties dan nog wel meevallen. Nu schrijven zij dat dit advies bedoeld is voor vrouwen die laat een partner hebben gevonden. In deze context begrijpen wij hun advies, maar in hun artikel ontbrak deze toevoeging.

Een kritische houding in deze discussie kan tot originele beschouwingen leiden, maar deskundigheid op het gebied van de voortplanting blijft onmisbaar.

E.R. te Velde
J.M.W.M. Merkus
F.E. van Leeuwen
S.P. Verloove-Vanhorick
D.D.M. Braat
E. McVeigh
R. Homburg
J. Guillebaud