Vasculaire dementie

Klinische praktijk
A. Hijdra
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:473-7

Inleiding

‘Cerebrovasculaire insufficiëntie’ heeft lange tijd gegolden als de belangrijkste oorzaak van dementie bij oudere mensen (‘arteriosclerotische dementie’). Deze opvatting is in twee opzichten grondig veranderd. In de eerste plaats blijkt niet een vaataandoening, maar de ziekte van Alzheimer de belangrijkste oorzaak van dementie te zijn, ook bij oudere mensen. In de tweede plaats blijkt het pathogenetische concept dat achter de term cerebrovasculaire insufficiëntie schuilgaat niet juist te zijn. De cerebrale schade ontstaat niet door diffuus celverval bij vermindering van de cerebrale bloeddoorstroming door toenemende vernauwing van de grote cerebrale arteriën, maar door een opeenstapeling van kleine en (of) grote herseninfarcten: multi-infarctdementie (MID).1 Vaataandoeningen kunnen ook op andere manieren tot dementie leiden (multipele recidiverende hematomen, diffuse hersenschade na een massale intracerebrale of subarachnoïdale bloeding, postanoxische encefalopathie) en men zou in het algemeen over ‘vasculaire dementie’ kunnen spreken.

Bij 10 tot 20 van de patiënten met een dementiesyndroom zijn cerebrovasculaire…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Neurologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Dr.A.Hijdra, neuroloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Amsterdam, maart 1990,

Met belangstelling lazen wij het artikel betreffende vasculaire dementie van collega Hijdra (1990;473-7). Het vroeg onderkennen van een dergelijke vorm van dementie kan belangrijke consequenties hebben, en het onderscheid met de ziekte van Alzheimer is vanuit therapeutisch oogpunt dan ook zeer belangrijk. Collega Hijdra maakt melding van de periventriculaire afwijkingen van de witte stof als relatief zeldzame oorzaak van dementie. Deze afwijkingen worden vaak gezien bij CT-onderzoek. Hachinski c.s. verbond hieraan de term ‘leukoaraiosis’.1 Terecht merkt hij op dat ook bij niet-demente vrijwilligers boven de 65 jaar enige mate van leuko-araiosis wordt gevonden. Dat leuko-araiosis per definitie tot slechtere prestaties bij neuropsychologisch onderzoek zou leiden, is echter niet ondubbelzinnig vastgelegd.2

‘Magnetic resonance imaging’ (MRI) heeft een veel hogere sensitiviteit voor leuko-araiosis dan CT. Hierdoor werd aanvankelijk dan ook aan MRI een belangrijke rol toebedacht in de differentiële diagnostiek van het dementiesyndroom, m.n. in het onderscheid tussen vasculaire en primair degeneratieve dementie.3 Door het toepassen van MRI werd echter duidelijk dat afwijkingen van de witte stof ook voorkwamen bij een primair degeneratieve ziekte, zoals de ziekte van Alzheimer, iets wat overigens bij neuropathologisch onderzoek ook was waargenomen.4

Kort geleden voltooiden wij een onderzoek bij 14 patiënten met de seniele vorm van de ziekte van Alzheimer (SDAT), 9 patiënten met een preseniele vorm (AD) en 14 in leeftijd overeenkomende gezonde vrijwilligers, allen zonder cardiovasculaire aandoeningen in de voorgeschiedenis, en een score van < 4 op de ischemieschaal.5 De AD-groep toonde dezelfde lichte mate van leuko-araiosis als de met hen in leeftijd overeenkomende gezonde groep. De SDAT-groep toonde meer afwijkingen van de witte stof dan de AD-groep, en tevens meer dan op grond van hun verschil in leeftijd kon worden voorspeld.

Binnen de groep van patiënten met de ziekte van Alzheimer lijkt er aldus op basis van de afwijkingen van de witte stof, met behulp van MRI een radiologisch onderscheid mogelijk tussen AD- en SDAT-patiënten. Deze bevinding geeft wederom steun aan het groeiend besef van de heterogeniteit van dit ziektebeeld.

Wij onderschrijven tenslotte de opmerking van collega Hijdra, dat er een continuum van afwijkingen van de witte stof bestaat, met de normale veroudering aan de ene zijde en de ziekte van Binswanger aan de andere zijde. Onzes inziens dient de seniele dementie van het type Alzheimer daar tussenin geplaatst te worden.

Ph. Scheltens
F. Barkhof
J. Valk
E.Ch. Wolters
Literatuur
  1. Hachinski VC, Potter P, Merskey H. Leuko-araiosis. Arch Neurol 1987; 44: 21-3.

  2. Rao SM, Mittenberg W, Bernardin L, et al. Neuropsychological test findings in subjects with leuko-araiosis. Arch Neurol 1989; 46: 40-4.

  3. Erkinjuntti T, Ketonen L, Sulkava R, Sipponen J, Vuorialho M, livanainen M. Do white matter changes on MRI and CT differentiate vascular dementia from Alzheimer's disease? J Neurol Neurosurg Psychiatry 1987; 50: 37-42.

  4. Englund E, Brun A, Alling C. White matter changes in dementia of Alzheimer's type. Brain 1988; 111: 1425-39.

  5. Hachinski VC, Illiff LD, Zilhka E, et al. Cerebral blood flow in dementia. Arch Neurol 1975; 32: 1037-44.

Amsterdam, april 1990,

Scheltens en zijn collegae brengen drie interessante punten ter sprake met betrekking tot de aspecifieke periventriculaire afwijkingen van de witte stof bij demente en niet-demente ouderen (leuko-araiosis). Leidt leuko-araiosis tot cognitieve functiestoornissen? Wijst deze bevinding bij demente patiënten vooral op een vasculaire oorzaak? Of is er ook een verband met de ziekte van Alzheimer?

In het door mij aangehaalde CT-onderzoek wordt een negatief effect op cognitieve functies gevonden,1 maar Rao et al. konden dat met ‘magnetic resonance imaging’ (MRI) niet bevestigen.2 De verklaring voor deze discrepantie wordt door Scheltens et al. zelf al gegeven: MRI is veel gevoeliger dan CT voor de detectie van leuko-araiosis. Uit de bij het artikel van Rao et al. geplaatste MRI-beelden blijkt dat zij personen met zeer geringe afwijkingen hebben onderzocht.2 Dat ernstige leuko-araiosis tot cognitieve stoornissen en dementie kan leiden, staat voldoende vast door de vele klinisch-pathologische onderzoeken bij patiënten met de ziekte van Binswanger.3

Dementie bij patiënten met leuko-araiosis kan lang niet altijd verklaard worden door tevens aanwezige Alzheimer-pathologie. Bij vergelijking van postmortaal verkregen MRI-beelden met de resultaten van pathologisch-anatomisch onderzoek werd geen verband gevonden tussen het vóórkomen van seniele plaques en van amyloïdafzetting in corticale arteriolen enerzijds en leuko-araiosis anderzijds, terwijl er wel een sterke samenhang was van leuko-araiosis met arteriolosclerosis.4 Uit ander onderzoek blijkt dat leuko-araiosis bij patiënten met beroerten vaak voorkomt (ongeveer 40&percnt;),5 vooral in combinatie met lacunaire infarcten, een uiting van afwijkingen van kleine intracerebrale arteriën. Bij 34 patiënten met de klinische diagnose ziekte van Alzheimer en een ischemiescore < 4 vonden wij met CT slechts bij 15&percnt; leuko-araiosis. Alles wijst er dus op dat er bij leuko-araiosis een veel sterker verband bestaat met primair vasculaire pathologie dan met de pathologische veranderingen bij de ziekte van Alzheimer. Het belangrijkste probleem bij de diagnose van vasculaire dementie is niet zo zeer het aantonen van vasculair veroorzaakte hersenschade, maar het aantonen van Alzheimer-veranderingen, die vaak in combinatie daarmee voorkomen. Misschien dat hierin op korte termijn verandering zal komen.67

Gezien het bovenstaande is het dus nog maar de vraag of de ziekte van Alzheimer deel uitmaakt van het spectrum van veranderingen van de witte stof, met normale veroudering van de witte stof aan de ene kant en de ziekte van Binswanger aan de andere kant. Veel waarschijnlijker is dat wij soms te maken hebben met een combinatie van pathogenetisch geheel verschillende histologische veranderingen, die ieder op zich vaak voorkomen bij oudere mensen, en die ieder op zich kunnen leiden tot cognitieve stoornissen en dementie.

A. Hijdra
Literatuur
  1. Steingart A, Hachinski VC, Lau C, et al. Cognitive and neurologic findings in subjects with diffuse white matter lucencies on computed tomographic scan (leuko-araiosis). Arch Neurol 1987; 44: 32-5.

  2. Rao SM, Mittenberg W, Bernardin L, Haughton V, Lee GJ. Neuropsychological test findings in patients with leuko-araiosis. Arch Neurol 1989; 46:40-7.

  3. Babikian V, Ropper AH. Binswanger's disease: a review. Stroke 1987; 18: 2-12.

  4. Swieten JC van, Hout JHW van der, Ketel B van, Hijdra A, Wokke JHJ, Gijn J van. Periventricular lesions in the white matter on magnetic resonance imaging in elderly patients are related to arteriolosclerosis. Brain 1990; (ter perse).

  5. Hijdra A, Verbeeten BWJ, Verhulst AJM. Relation of leuko-araiosis to lesion type in stroke patients. Stroke 1990; (ter perse).

  6. Weinstein HC, Hijdra A, Royen EA van, Derix MMA. Determination of cerebral blood flow by SPECT: a valuable tool in the investigation of dementia? Clin Neurol Neurosurg 1989; 91: 13-9.

  7. Gool WA van, Bolhuis PA. Abnormale eiwitten bij de ziekte van Alzheimer. [LITREF JAARGANG="1990" PAGINA="468-9"]Ned Tijdschr Geneeskd 1990; 134: 468-9.[/LITREF]