artikel
Er schijnen vele wegen naar Leiden te lopen, maar in 1998 had ik nog niet kunnen voorzien hoe de kersverse opleiding tot arts in opleiding tot huisarts en onderzoeker (aiotho) mijn carrière zou gaan beïnvloeden. Pas terug van een afsluitend coschap in Brazilië, alwaar de eerstelijnsgeneeskunde me enorm gegrepen had, besloot ik aan de Universiteit Maastricht de sprong in het diepe te wagen. Ik werd onderzoeker én huisarts tegelijk, deels uit nieuwsgierigheid, deels om de uitdaging. Tijdens de basisopleiding had ik volgens sommige medestudenten al een persisterende neiging om tegenstrijdigheden in de wetenschappelijke literatuur te traceren en enige mate van hemelbestorming was me daarbij ook niet vreemd. Die eigenschappen zouden mij als aiotho me nog goed van pas komen.
Ik ging een grootscheepse RCT naar de medicamenteuze behandeling van COPD voorbereiden en uitvoeren, in combinatie met de huisartsopleiding. Gedurende 7 jaar zou ik beide paden in wisselende samenstelling bewandelen. Na een periode van stug doorwerken binnen een hecht onderzoeksteam en vele leermomenten rijker mondde de trial in 2005, tot mijn verbijstering, uit in een glashard negatief resultaat. De placebogroep bleek nog net niet significant beter dan de 2 onderzoeksarmen. De gepokte en gemazelde epidemioloog aan de vakgroep feliciteerde mij hartelijk met dit klinkende resultaat, immers: vertrouw nooit op een positieve trial! Het motiveerde me om door te zoeken welke aanpak bij COPD-patiënten wél een zinvolle verbetering teweeg kon brengen. In plaats van de medicamenteuze aanpak richtte ik me nu meer op de veelal fysiotherapeutische en psychologische literatuur over de niet-medicamenteuze mogelijkheden bij COPD, die tot dan toe veel minder aandacht had gekregen in de richtlijnen.
Het antwoord bleek te liggen in een praktische variant van revalidatie in de eerste lijn: geïntegreerd COPD-management. Hierbij wordt de patiënt nadrukkelijk geïnformeerd en betrokken bij het vroeg couperen van exacerbaties en het belang van dagelijks bewegen op basis van eigen motivatie en kunnen wordt benadrukt. COPD-behandeling is dus veel meer gedragsbeïnvloeding en teamwork dan het simpelweg voorschrijven van vermeende ‘wonderpufjes’. Door de gelukkige situatie dat mijn tweede opleidingspraktijk wel oren had naar dit nieuwe concept, kon ik in mijn laatste onderzoeksjaar een bescheiden gecontroleerde klinische studie op zetten. In 2 aanpalende dorpen in het Limburgse heuvelland vergeleek ik geïntegreerd COPD-management met de gebruikelijke zorg. Door het pragmatische design van de studie was financiering redelijk snel verwezenlijkt. Ook de recrutering en teambuilding in deze voor mij vertrouwde setting kwamen voortvarend van de grond. De eerste ervaringen waren direct bemoedigend en uit de 24 maandsresultaten werd duidelijk dat er een blijvend klinisch relevant effect op de ziektespecifieke kwaliteit van leven was opgetreden in de interventiegroep, wat een ‘proof of concept’ betekende. Nu voelde het als volgende stap in mijn carrière om de behaalde resultaten ook uit te rollen naar grootschaliger toepassing buiten de Limburgse heuvels.
Reacties