Samenvatting
De Nomina anatomica (6e druk uit 1989) gold tot voor kort als standaard voor de anatomische nomenclatuur. Deze is in 1999 vervangen door de Terminologia anatomica (TA) bij besluit van de internationale federatie van anatomenverenigingen (International Federation of Associations of Anatomists). De TA is inmiddels in boekvorm en als cd-rom verschenen. De TA beoogt de anatomische terminologie verder te uniformeren, ook internationaal, en vooral ze te democratiseren, dat wil zeggen te laten aansluiten bij de behoeften van clinici en medische wetenschappers. Het aantal opgenomen anatomische termen is tot meer dan 7500 gegroeid. De toename komt vooral voor rekening van klinisch-anatomische en neuroanatomische termen. Een aantal foute of misleidende benamingen is vervangen. Elke Latijnse term heeft een uniek codenummer gekregen en is voorzien van een Engels equivalent (International anatomical terminology). Ieder taalgebied kan op grond van de TA een eigen nomenclatuur opstellen. De nomenclatuur wordt per systeem of tractus gepresenteerd. Zowel aan de TA als aan de Engelse lijst is een alfabetische inhoudsopgave toegevoegd. Het gebruik van eponiemen wordt ontraden; toch is een lijst met nog vaak gebruikte eigennamen toegevoegd om de toegankelijkheid van oudere literatuur te vergemakkelijken. Men houdt zich aanbevolen voor relevante suggesties ter aanvulling of correctie en hoopt op een breed draagvlak voor de TA in de medisch-wetenschappelijke wereld. Bij dezen gaat ook dit tijdschrift over op de TA als referentiewerk voor anatomische aanduidingen.
artikel
Een belangrijk element in de taal van de geneeskunde is de benaming van anatomische structuren bij de mens. Na een wildgroei van enige eeuwen worden sinds ruim honderd jaar pogingen gedaan een anatomische standaardnomenclatuur te realiseren. In 1895 werd de Baseler nomina anatomica (BNA) gepubliceerd. Deze is, ondanks verscheidene revisies, nimmer algemeen aanvaard. Een ernstige belemmering werd opgeworpen door de Duitse anatomen die veel later, in 1935, een Jenaer nomina anatomica (JNA) publiceerden. Ging de BNA in het benoemen van richtingen en relaties uit van de mens in rechtopstaande (‘anatomische’) stand, de JNA nam de viervoeterpositie als uitgangspunt.
Nomina anatomica
Eerst in 1955, tijdens het 6e International Congress of Anatomy in Parijs, werd op basis van de BNA een nomenclatuur vastgesteld: de Parisiensia nomina anatomica, later Nomina anatomica (NA). Auteur van de NA was een internationale, breed samengestelde groep anatomen, destijds van wereldfaam. Deze groep was als International Anatomical Nomenclature Committee in 1936 geïnstitutionaliseerd door de International Federation of Associations of Anatomists (IFAA). Onze landgenoot Woerdeman was lid, en later, tot 1965, voorzitter van deze commissie. Andere Nederlandse leden waren onder meer Ariëns Kappers, Dankmeijer, De Jongh en Raven. De NA bereikte 6 edities, de laatste in 1989. Sinds jaar en dag wordt door de redactie van het Tijdschrift deze laatste druk van de NA gebruikt als referentiewerk voor anatomische begrippen.1
Vooral deze laatste editie bleek niet te voldoen. Ten opzichte van de 5e druk waren vele veranderingen doorgevoerd, die wellicht een verbetering inhielden, maar niet strikt noodzakelijk waren. (Een voorbeeld is de introductie van de termen ‘Vv. coronariae dextra et sinistra’, naar analogie van de ‘Aa. coronariae’, in de 6e druk. Deze termen hebben in de medische praktijk nooit ingang gevonden, waarna men terugviel op de 5e druk en het weer ‘V. cardiaca’ (of: ‘V. cordis’) werd.) Dit deed ernstig afbreuk aan de aanvaarding door de doelgroep, waartoe eenieder behoort die gebruikmaakt van de naamgeving van anatomische structuren, binnen of buiten de praktische geneeskunde.
terminologia anatomica
In 1989 stelt daarom de IFAA een nieuwe groep in, de Federative Committee on Anatomical Terminology (FCAT); deze bestaat thans uit 20 leden uit 16 landen, verspreid over alle 5 continenten. De opdracht luidt de officiële terminologie van de anatomische wetenschappen op te stellen na overleg met alle leden van de IFAA, om zodoende democratische inbreng in de terminologie te waarborgen (‘to present the official terminology of the anatomical sciences after consultation with all the members of the IFAA, thus ensuring democratic input into the terminology’).2 Om hieraan inhoud te geven heeft men de terminologie in concept aan alle 56 in de IFAA verenigde anatomenverenigingen voorgelegd. Hun commentaren, vaak opgesteld in overleg met lokale klinische en niet-klinische collegae, zijn zo goed mogelijk in de eindversie verwerkt. Na 13 bijeenkomsten van meestal 5 dagen, hetgeen neerkomt op circa 1000 mandagen, heeft FCAT op 28 augustus 1997 in São Paulo een geactualiseerde nomenclatuur geproclameerd.3 Deze is in 1998 gepubliceerd en in 1999 tijdens het 15e IFAA-wereldcongres in Rome door de IFAA geaccepteerd. Zojuist is ook de cd-romversie uitgekomen.4 Om de breuk met het verleden te accentueren heeft men gekozen voor een nieuwe titel: Terminologia anatomica (TA) - niet Nomina anatomica, 7e druk.
Latijn
De Latijnse aanduiding blijft in de TA de standaardaanduiding; de termen uit de verschillende landstalen moeten daarop worden geijkt. De redenen om bij het Latijn te blijven waren dat het een dode taal is die niet meer evolueert, en dat het Latijn niet specifiek hoort bij een bepaald land of volk, zodat er internationaal geen taalgebied wordt voorgetrokken.
De ervaring leert dat vooral in Angelsaksische kringen een verengelste vorm van de Latijnse benamingen wordt gebruikt; daarom is elke anatomische structuur niet alleen benoemd met de Latijnse standaardnaam, maar ook met een Engels equivalent (International anatomical terminology), waarbij de FCAT de Brits-Engelse en de Amerikaans-Engelse spelling (bijvoorbeeld respectievelijk caecum en cecum, coeliac en celiac, oesophagus en esophagus) als gelijkelijk correct beschouwt. Dit equivalent is niet noodzakelijkerwijs de (enig mogelijke) letterlijke vertaling. Zoals er nu al onder meer Russische, Chinese en Japanse versies van de NA zijn, is te verwachten dat er bijvoorbeeld Spaanse en Portugese equivalenten van de TA zullen worden ontwikkeld. Een (beperkte) Nederlandse versie is al gebruikt in het ‘Raamplan anatomie’.5
In het verleden is vaak bezwaar gemaakt tegen het verengelsen van het Latijn om tegemoet te komen aan de Engelstalige collegae. Omdat in het Engels ‘thyroid gland’ beter uit te spreken is dan ‘thyreoid gland’ was de ‘glandula thyreoidea’ officieel ‘glandula thyroidea’ gaan heten. Nu er een geijkte Engelse nomenclatuur is gepubliceerd, zou een tendens kunnen ontstaan het Latijn weer op de klassieke wijze te spellen. In de huidige TA-versie zijn overigens uitsluitend de aperte fouten in het Latijn van de NA gecorrigeerd.
Internationale communicatie
Eén van de uitgangspunten van de TA is democratisering van terminologie: misverstanden over anatomische structuren kunnen worden weggenomen als men het eens is over de benaming ervan. Met het toenemende internationale reizigersverkeer moeten ook diagnosen over de landsgrenzen heen kunnen worden uitgewisseld. Als het woord ‘cubitus’ in Brazilië ‘elleboog’ betekent en in andere landen ‘binnenzijde van de elleboog’, ontstaat er spraakverwarring. In het Verenigd Koninkrijk kent men 4 vingers en 1 duim; de ringvinger is de 3e vinger, terwijl de klassieke Latijnse terminologie daarvoor de naam ‘digitus quartus (IV)’ heeft. De TA wil met een breed geaccepteerde terminologie aan dat soort misverstanden een einde maken.2
Wat is er veranderd?
Alleen werkelijk noodzakelijke veranderingen van de 6e druk van de NA zijn in de TA doorgevoerd. Vooral in het hoofdstuk ‘Systema nervosum’ zijn bestaande termen opnieuw beoordeeld en, waar nodig, nader gepreciseerd. Voorts is een groot aantal gebruikelijke, maar onofficiële termen nu erkend. Soms is, op grond van historie en aanvaarding, ervoor gekozen een verouderde naam te handhaven. Hoewel ‘lemniscus spinalis’ met als erkend synoniem ‘tractus anterolateralis’ (anterolateraal systeem) de voorkeur verdient, blijft ‘tractus spinothalamicus anterior/lateralis’ als bruikbaar alternatief bestaan. Het handhaven van termen die slaan op een artefact of op het resultaat van een pathologisch proces, zoals ‘spatium epidurale craniale’ en ‘spatium subdurale’, valt ook in deze categorie. Een groot aantal synoniemen heeft in de TA een plaats gekregen, bijvoorbeeld ‘M. rectoperinealis’ naast ‘M. rectourethralis superior’.
Waar dat nodig leek, is in 105 (Engelstalige) voetnoten, grotendeels met verwijzing naar klinische literatuur, de introductie van nieuwe termen of de verwijdering van foute of verouderde namen toegelicht. Soms is zo'n voetnoot nodig om een gehandhaafde inconsistentie te verklaren. De ‘apertura thoracis superior’ heeft als Engels equivalent ‘thoracic inlet’, terwijl ze in de kliniek substraat is van het zogenaamde ‘thoracic outlet syndrome’; met de anatomische ‘thoracic outlet’ (TA: ‘apertura thoracis inferior’) is geen bekend syndroom verbonden.
Een aantal tendensen heeft de nieuwe terminologie beïnvloed. In de eerste plaats zijn diverse anatomische entiteiten pas in de laatste jaren respectievelijk ontdekt, herkend en in detail beschreven. Deze ontwikkeling is vooral veroorzaakt door de toepassing van de moderne beeldvormende technieken. Een voorbeeld van een verandering onder deze noemer is de behandeling van de fascie als driedimensionale, ruimtevullende structuur, niet als tweedimensionale omhulling. Dit heeft zijn weerslag op de beschrijving van de ruimtelijke ordening in het perineum, waar om deze reden de term ‘diaphragma urogenitale’ is verdwenen. Soortgelijke overwegingen leidden tot de introductie van ‘spatium leptomeningeum’, als synoniem naast ‘spatium subarachnoideum’. Ook een adequate beschrijving van de segmentale infrastructuur van long en lever kan hier worden genoemd. Endoscopische termen zijn gehonoreerd, zoals ‘bulbus duodeni’ (als synoniem van ‘ampulla duodeni’).
Nieuwe inzichten in de functionele neuroanatomie hebben vele nieuwe termen in de TA opgeleverd. Zo hebben de vaktermen voor de gebieden met dopaminerge, serotonerge en (nor)adrenerge neuronen nu hun plaats gekregen. Het is tekenend dat van de ruim 100 verklarende voetnoten er 44 betrekking hebben op de naamgeving van onderdelen van het zenuwstelsel.
In fysiologisch of morfologisch opzicht duidelijk foute namen zijn verbeterd. Voorbeelden van dergelijke correcties zijn de verandering van ‘vesicula seminalis’ in ‘glandula vesiculosa’ (waarbij een equivalente Nederlandse aanpassing van ‘zaadblaas’ niet eenvoudig is) en van ‘glandula prostata’ in ‘prostata’ (omdat de prostaat zoveel meer bevat dan prostaatklierweefsel). De vanouds als ‘ileocaecale klep’ (‘valva ileocaecalis’) bekendstaande structuur heeft nu een naam die meer recht doet aan haar bouw en functie: het ‘ostium ileale’ op de ‘papilla ilealis’ wordt door twee (in een ‘frenulum’ verbonden) ‘labra’ begrensd. Er is immers niet echt een ‘klep’.
Didactische overwegingen hebben ook een rol gespeeld bij het maken van keuzen. De benaming van de ‘valvulae’ van pulmonalis- en aortakleppen in het hart volgt niet de volwassen toestand, maar de oorspronkelijke, embryonale situatie. Omdat in het Angelsaksische spraakgebruik de term ‘limbic lobe’ ingang heeft gevonden, is het Latijnse equivalent ‘lobus limbicus’ geïntroduceerd.
Eponiemen
In de pers is enige ophef ontstaan over het opnemen van een index van eponiemen. De IFAA heeft reeds in 1955 het gebruik van eigennamen ontraden en sindsdien zijn deze ook niet meer opgenomen in edities van de NA. Alleen Purkyne is, als naamgever van de Purkinje-cellaag van de cerebellaire schors, de dans ontsprongen, aangezien er geen aanvaardbare andere term was. De eponiemenlijst heeft niet de bedoeling het gebruik van eigennamen nieuw leven in te blazen. De functie is louter de communicatie met collegae die deze namen (nog) gebruiken te vergemakkelijken en de toegankelijkheid van de oudere, maar soms nog steeds relevante literatuur te bevorderen. Alle argumenten tegen het gebruik van eigennamen blijven gehandhaafd. De niet zeer prominente F.Arnold bijvoorbeeld zag zijn naam tussen 1826 en 1880 verbonden aan 21 structuren, terwijl voor Galenus en ook voor Vesalius maar één, betrekkelijk onaanzienlijke, structuur was weggelegd.6 Eigennamen hebben als nadeel dat ze niets zeggen over structuur of functie en hun introductie lijkt grotendeels door het toeval bepaald. Indien Fallopius (1561: tuba uterina) en Eustachius (1564: tuba auditiva) hun naam aan elkaars buizen hadden gegeven, had dit geen enkele invloed gehad op de geneeskunde of zelfs de anatomie. Fallopius' naam is trouwens ook verbonden aan een ligament dat in ons land bekender is als dat van Poupart (‘ligamentum inguinale’, een ook in de TA gecanoniseerde naam, die overigens nog steeds geen recht doet aan het feit dat deze structuur geen echte band is, maar een deel van een aponeurose).
Het komt vaak voor dat in verschillende landen aan dezelfde structuur verschillende eigennamen zijn gehecht. Nationalistische argumenten spelen dan meestal een rol. In Nederland is het geval bekend van de ductus parotideus, waarvan de ontdekking oorspronkelijk aan Blasius (1673) werd toegeschreven. De eerste beschrijving (1660) kwam echter van een Deense bisschop-onderzoeker, op werkbezoek in Amsterdam, die wij kennen als Stenon, zelfs Stenoni, of Stensen, maar die zichzelf Steensen noemde.
Organisatie van de Terminologia anatomica
De eerste 155 pagina's van de Terminologia anatomica presenteren de nomenclatuur in een rangschikking per systeem, stelsel of tractus. De hiërarchische relatie van de benoemde structuren (delen van, takken van et cetera) wordt aangeduid door de keuze van lay-out, lettertype en grootte (figuur). Elke term is voorzien van een uniek nummer. Het is de bedoeling dat deze nummering bij eventuele volgende aanpassingen van de nomenclatuur in stand blijft. De toegankelijkheid van dit deel, de vindbaarheid van de termen, wordt bevorderd door alfabetische indices van Latijnse termen (58 pagina's) en van de equivalente Engelse termen (65 pagina's) aan het eind van het boek. Deze dienstverlening is niet overbodig wanneer men ziet dat de 20e eeuw een (exponentiële) groei van het aantal geijkte termen van circa 4300 aan het begin, via 5600 in 1955, naar meer dan 7500 nu heeft voortgebracht.
Introductie van de Terminologia anatomica
Een aantal leerboeken en atlassen die de TA of de daarop geijkte Engelse woordenlijst toepassen, is nu gepubliceerd of in vergevorderde staat van productie. Tijdschriften bevelen het gebruik van de nieuwe nomenclatuur aan. Ook de redactie van dit tijdschrift gaat bij dezen over op de TA.
conclusie
De FCAT hoopt dat zijn oproep om de huidige naamgeving in gebruik te nemen veel weerklank zal vinden in de medische en wetenschappelijke wereld. De (internationale) communicatie kan verbeteren door optimalisering van de nomenclatuur. Men streeft naar een breed draagvlak en zoekt daarom naar democratische input, zodat de anatomische terminologie niet alleen door anatomen wordt bepaald; ze moet ook in de behoeften voorzien van clinici en andere medische wetenschappers.2 Daarom houdt de FCAT zich aanbevolen voor opmerkingen, suggesties en correcties aangaande de TA, bijvoorbeeld via elektronische post (leser.service@thieme. de).4 FCAT hoopt dat zijn acroniem ook mag staan voor ‘for clinicians’ acceptance of terminology'.
Prof.dr.J.Drukker is lid van de FCAT.
Literatuur
Walvoort HC. Redactionele bewerking van voor publicatieaanvaarde artikelen bij het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.Ned Tijdschr Geneeskd1997;141:38-42.
Whitmore I. Terminologia anatomica: new terminology forthe new anatomist. Anat Rec 1999;257:50-3.
Di Dio LJA, Arantes A. Globalização daanatomia. História e futuro da linguagem das ciênciasmédicas. Anais XIII reunião FCAT. São Paulo: EditoraPóluss; 1997.
Terminologia anatomica: international anatomicalterminology. Stuttgart: Thieme; 1998.
General plan anatomy. Objectives of the teaching ofanatomy/embryology in medical curricula in the Netherlands. Raamplananatomie. Bijdrage van de discipline anatomie/embryologie aan raamplan (1994)artsopleiding. Eur J Morph 1999;37:288-325.
Olry R. Dictionary of anatomical eponyms. Stuttgart:Fischer; 1995.
Reacties