Samenvatting
Doel
Nagaan hoeveel tijd 6-14-jarige Amsterdamse kinderen op een doordeweekse dag voor de televisie doorbrengen en het bestuderen van factoren die hiermee samenhangen.
Opzet
Dwarsdoorsnede-vragenlijstonderzoek.
Methode
Gegevens werden verzameld tijdens een meningokokken-C-vaccinatiecampagne in Amsterdam in september 2002. De onderzoekspopulatie bestond uit een steekproef van 2910 ouders van kinderen van 6-14 jaar, van wie er 1775 toestemming gaven voor een interview. Sociodemografische gegevens evenals gegevens over tv-kijken, tv op de kamer en enkele eetgewoonten werden verzameld met behulp van korte interviews na de vaccinatie.
Resultaten
In de analysen werden 1587 kinderen geïncludeerd, 805 jongens en 782 meisjes. In totaal had 40,1 van de jongens en 36,5 van de meisjes de voorgaande dag ≥ 2 h tv-gekeken. Van de kinderen ≤ 10 jaar had 28,7 tv op de kamer, van de kinderen > 10 jaar 45,7. Leeftijd (> 10 jaar), etniciteit (met name Surinaamse) en het hebben van tv op de kamer was gerelateerd aan het langer tv-kijken. Kinderen van ouders met een hoge sociaal-economische status (SES) keken minder lang tv dan die van ouders met een lagere SES. Kinderen die geen vers fruit hadden gegeten of de vorige dag naar de snackbar waren geweest, bleken vaker 2 h of langer tv-gekeken te hebben dan kinderen die wel vers fruit hadden gegeten (p < 0,001) of die niet naar de snackbar waren geweest (p < 0,05).
Conclusie
Kinderen in Amsterdam brachten veel tijd voor de tv door. Gezien het verband tussen tv-kijken en overgewicht is dit zorgwekkend. Mogelijkheden voor de preventie van overgewicht door het reduceren van tv-kijken vragen verder onderzoek.
artikel
Inleiding
Zie ook de artikelen op bl. 2060 en 2066.
In 1987 maakte Verhulst al in dit tijdschrift melding van de invloed van televisiekijken op gewichtstoename van kinderen.1 Ook in een referaat uit 1989 is aandacht besteed aan dit onderwerp.2 Sinds die tijd is het aantal tv-zenders en het aantal uren dat er tv-programma's voor kinderen worden uitgezonden alleen maar gestegen.
De afgelopen decennia is ook in Nederland de prevalentie van overgewicht en obesitas bij kinderen sterk toegenomen.3 Deze toename wordt toegeschreven aan zowel een verandering in voedingsgewoonten (energie-inname) als een verminderde lichamelijke activiteit (energieverbruik).
Tv-kijken beïnvloedt beide kanten van de energiebalans. Enerzijds vervangt tv-kijken bezigheden die meer lichamelijke activiteit vergen en gaat gepaard met een verminderde lichamelijke fitheid.4 5 Anderzijds is tv-kijken gerelateerd aan het eten van voeding met een hoog vetgehalte, onder andere snacks. Bovendien worden voedingsgewoonten, zeker van kinderen, vaak ongunstig beïnvloed door reclame, die de aandacht met name richt op calorierijke voeding.6-8
In diverse dwarsdoorsnedeonderzoeken is de relatie tussen overgewicht en tv-kijken aangetoond.9 10 Een causale relatie wordt steeds vaker gesuggereerd in longitudinale studies. In een onderzoekspopulatie van bijna 12.000 adolescenten werd na 1 jaar follow-up gevonden dat de ‘body mass index’ (BMI) bij de meisjes met 0,05 kg/m2 was toegenomen per uur per dag dat er meer tv/video werd gekeken of dat er videospelletjes werden gespeeld.11 Een ander onderzoek liet zien dat na een follow-up van 7 jaar kinderen die het meest tv hadden gekeken de grootste toename in lichaamsvet hadden.12 Er blijkt zelfs een onafhankelijke relatie te bestaan tussen het tv-kijken gedurende de kinderjaren en overgewicht, roken, verhoogde cholesterolwaarde en een slechte lichamelijke fitheid op jongvolwassen leeftijd.13
In de Verenigde Staten is tv-kijken naast slapen de belangrijkste bron voor lichamelijke inactiviteit. Uit een Amerikaans onderzoek bleek dat kinderen van 2 tot 7 jaar gemiddeld 2,5 h per dag doorbrengen met tv- en videokijken of het spelen van videospelletjes. Voor 8- tot 18-jarigen was dit gemiddeld 4,5 uur.14
Om meer inzicht te krijgen in de hoeveelheid tijd die kinderen in Nederland voor de tv doorbrengen en in determinanten van het tv-kijken hebben wij tijdens een meningokokken-C-vaccinatiecampagne bij een steekproef onder ouders van kinderen van 6-14 jaar, woonachtig in Amsterdam, een korte vragenlijst afgenomen. De vragen die wij wilden beantwoorden, waren: hoeveel tijd brengen kinderen voor de tv door en welke factoren hangen samen met de duur van het tv-kijken?
data en methode
Onderzoekspopulatie en dataverzameling
De gegevens voor dit onderzoek werden verzameld tijdens een meningokokken-C-vaccinatiecampagne. In deze campagne werden op dinsdag 3 en woensdag 4 september 2002 alle kinderen van 6-14 jaar in Amsterdam, ongeveer 68.000, uitgenodigd voor een (inhaal)vaccinatie tegen groep-C-meningokokken in het voetbalstadion Amsterdam Arena. Deze vaccinatie was gratis. De opkomst voor de vaccinatie lag rond 80, afhankelijk van etniciteit, waarbij naar schatting 10 al gevaccineerd was op basis van gegevens van apotheken.15 16
Na de vaccinatie werden de ouders en hun kinderen verwezen naar 3 verschillende uitgangen waar 10 interviewers per uitgang hen opwachtten. Dezen hadden een training ontvangen om een aselecte steekproef van ouders te interviewen. Wanneer beide ouders het kind vergezelden, werd de moeder geselecteerd. Exclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek waren het niet beheersen van de Nederlandse taal en geen ouder zijn van het kind.
Vragen
De interviews bestonden uit vragen die speciaal ontworpen waren voor dit onderzoek. Wanneer ouders weigerden aan het interview deel te nemen werd de belangrijkste reden hiervan genoteerd.
In de interviews werd gevraagd naar sociodemografische gegevens van de ouder (leeftijd, burgerlijke staat, aantal kinderen, geboorteplaats, opleiding, religie en het wel of niet actief gelovig zijn) en werden het geslacht van de ouder en het geslacht en de leeftijd van het gevaccineerde kind genoteerd. Vervolgens werd een aantal vragen gesteld over de risicoperceptie van de meningokokken-C-vaccinatie, bijwerkingen en meningen over de campagne. De resultaten daarvan worden elders gerapporteerd.15
De laatste vragen hadden betrekking op de leefstijl van het oudste kind dat gevaccineerd was. Deze vragen werden beantwoord door het kind, de ouder of beide. Het tv-kijken werd in kaart gebracht door te vragen of het kind de voorgaande dag tv had gekeken en zo ja, hoelang. Bovendien werd gevraagd of het kind een tv op zijn of haar eigen kamer had. Om meer inzicht te krijgen in eetgewoonten werd gevraagd of het kind de voorgaande dag vers fruit had gehad, een warme, thuis bereide, maaltijd had gegeten en of het kind naar de snackbar of een fastfoodrestaurant was geweest.
Statistische analyse
De verschillen in achtergrondkenmerken naar geslacht werden getoetst met ?2- en t-toetsen. Verder werd gekeken naar het gemiddelde aantal minuten dat het kind de voorgaande dag voor de tv had doorgebracht, opgesplitst naar leeftijd en geslacht. Vervolgens werd zowel univariaat als multivariaat met logistische-regressieanalyse gekeken naar het verband tussen de tijd die de vorige dag voor de tv werd doorgebracht en de volgende achtergrondkenmerken: etniciteit, sociaal-economische status (SES), burgerlijke status, geloof van de ouders en geslacht, leeftijd en het hebben van televisie op de eigen kamer van het kind. Hiervoor werd de duur van het tv-kijken gedichotomiseerd naar 17 Tenslotte werd de relatie tussen de duur van het tv-kijken en eetgewoonten nagegaan, waarbij werd gecorrigeerd voor eerdergenoemde achtergrondkenmerken.
resultaten
Steekproef
In totaal werden 2910 ouders en hun kind(eren) benaderd door de interviewers, van wie 1775 (61) toestemming gaven voor het interview. Er waren geen verschillen in respons tussen beide dagen (63 (861/1375) versus 59 (902/1535)) of tussen mannen en vrouwen (55 (373/681) versus 60 (1255/2085)). De meeste ouders (27; n = 786) noemden gebrek aan tijd als reden om niet deel te nemen aan het interview, 7 (n = 204) verstond geen Nederlands, 2 (n = 58) had geen zin in het interview, 2 (n = 58) bleek niet de ouder te zijn van het kind en de overige 1 (n = 29) gaf andere redenen. Bij de analysen werd vervolgens nog 11 (188/1775) van de ondervraagde ouders geëxcludeerd omdat hun kind toch jonger dan 6 of ouder dan 14 jaar was. Uiteindelijk waren van 1587 kinderen bruikbare data beschikbaar.
Er werden geen verschillen gevonden in sociodemografische eigenschappen tussen de ouders van jongens of meisjes (tabel 1). De gemiddelde leeftijd van de jongens was 10,0 jaar en van de meisjes 10,1 jaar. Bij geen van de variabelen werd een verschil gevonden tussen jongens en meisjes of tussen hun ouders.
Televisiekijken
Gemiddeld keken jongens op de voorgaande dag 96 min tv en meisjes 93 min (figuur 1). Wanneer onderscheid werd gemaakt tussen kinderen ? 10 jaar en kinderen > 10 jaar keken de jongste jongens gemiddeld 83 min en de oudste 111 min. De meisjes brachten gemiddeld respectievelijk 81 en 106 min door voor de tv. In totaal keek 40,1 (n = 264/658) van de jongens en 36,5 (n = 232/636) van de meisjes ? 2 h per dag tv (figuur 2). Van de jongens ? 10 jaar keek 30,3 (108/357) ? 2 h per dag tv en van de jongens van > 10 jaar 51,8 (156/301). Voor de meisjes waren de percentages respectievelijk 29,6 (95/321) en 43,5 (137/315).
Het percentage kinderen ? 10 jaar met tv op de kamer bedroeg 28,7 (235/819). Bij de kinderen > 10 jaar was dat 45,7 (312/683). Jongens hadden vaker tv op hun kamer dan meisjes: 39,4 (n = 298/757) versus 33,1 (n = 242/732); p
Uit de gegevens in tabel 2 bleek dat oudere kinderen, kinderen van Surinaamse afkomst en kinderen met tv op hun kamer langer tv-keken. Kinderen van ouders met een hoge SES keken minder lang tv dan kinderen met ouders met een lage of intermediaire SES. De resultaten werden niet beïnvloed door het feit of de vader of de moeder werd geïnterviewd.
Eetgewoonten
Kinderen die geen vers fruit hadden gegeten of de vorige dag naar de snackbar waren geweest, bleken vaker 2 h of langer tv-gekeken te hebben dan kinderen die wel vers fruit hadden gegeten (p
beschouwing
Uit deze beschrijvende studie bleek dat een groot percentage (30) van de kinderen van 10 jaar of jonger 2 h of meer per dag voor de tv doorbrengt. Door oudere kinderen, kinderen van Surinaamse ouders en kinderen met een tv op de kamer werd langer tv-gekeken. Kinderen van ouders met een hoge SES keken minder lang tv dan kinderen van ouders met een lage of intermediaire SES. Opvallend was dat op jonge leeftijd al veel tijd voor de tv werd doorgebracht en dat ruim een kwart van de kinderen op de leeftijd van 6-10 jaar al tv op hun kamer had.
Ook het Sociaal Cultureel Planbureau rapporteerde dat in Nederland door 23 van de 0-3-jarigen al 10 h of meer per week tv werd gekeken.18 Voor de 4-11-jarigen was dit 55, oplopend tot 76 voor de 12-17-jarigen.
De diversiteit van de vrijetijdsbesteding onder jongeren lijkt de afgelopen jaren te zijn afgenomen.19 Mogelijk heeft dit te maken met het grote aanbod aan potentiële vrijetijdsbesteding waardoor jongeren zich terugtrekken op vertrouwde terreinen met vertrouwde activiteiten, waaronder tv-kijken en computeren.
Een andere mogelijke oorzaak voor de tijd die kinderen doorbrengen met tv-kijken, is onvoldoende stimulans van ouders om lichamelijk actief te zijn in plaats van tv te kijken, mede door de eigen drukke bezigheden van de ouders.20 Daarbij is de tv een prima oppas en een goed zoethoudertje. Bij de drukke bezigheden van de ouders past ook het feit dat meer dan een kwart van de ouders niet aan het interview wilde meewerken door een gebrek aan tijd.
Er komen steeds meer aanwijzingen voor een verband tussen het aantal uren tv-kijken en overgewicht. In dat licht zijn de resultaten van ons onderzoek zorgwekkend. Ook wij vonden een verband tussen het aantal uren tv-kijken en ongezonde voedingsgewoonten. Kinderen die de voorgaande dag ? 2 h tv hadden gekeken, hadden ook minder vaak fruit gegeten en waren vaker naar de snackbar geweest. Dit laatste verband was na het corrigeren voor sociodemografische variabelen niet meer significant.
De gevonden relatie tussen etniciteit en het aantal minuten dat voor de tv was doorgebracht, suggereert dat bij het ontwikkelen van een preventieprogramma om tv-kijken te reduceren rekening gehouden moet worden met sociale en culturele factoren. Toekomstig onderzoek moet meer inzicht geven in de determinanten en de sociale context van het tv-kijken door kinderen met verschillende sociale en culturele achtergrond.
Er is een aantal beperkingen aan dit onderzoek. De gegevens werden verzameld door ouders en/of hun kinderen te interviewen over leefstijlgewoonten tijdens de meningokokken-C-vaccinatiecampagne in Amsterdam. De interviewers kregen de instructie de ouders aselect te benaderen. Dit hield in dat, nadat een interview was beëindigd, de eerstvolgende ouder die de Arena uitkwam werd benaderd voor een volgend interview. Desondanks is een bepaalde selectie van de onderzoekspopulatie niet uit te sluiten.
De respons van 60 was redelijk. De belangrijkste reden voor non-respons was dat ouders geen tijd hadden. Vergeleken met de algemene Nederlandse populatie waren de personen in de onderzoekspopulatie vaker van niet-Nederlandse afkomst, waren zij hoger opgeleid en waren zij vaker alleenstaande ouder.21 De resultaten kunnen dus niet zonder meer gegeneraliseerd worden naar de rest van Nederland.
Het was slechts mogelijk om ouders een beperkt aantal vragen te stellen over de leefstijl van hun kinderen, terwijl het nauwkeurig en objectief in kaart brengen van inactief gedrag van kinderen veel complexer is. Het blijft bijvoorbeeld onduidelijk in hoeverre het aantal gerapporteerde minuten dat de voorgaande dag tv-gekeken was representatief is voor de tijd die gemiddeld per week en weekend wordt doorgebracht. Bovendien werden geen gegevens verzameld over de lichamelijke activiteit van kinderen. Echter, uit eerder onderzoek blijkt dat, naarmate kinderen meer tijd voor de tv doorbrengen, zij minder lichamelijk actief zijn.4 5
Het blijft de vraag hoe betrouwbaar de verzamelde gegevens zijn. In hoeverre weten ouders of hun kind de vorige dag een bezoek aan de snackbar heeft gebracht en hoe lang een kind op de eigen kamer tv-kijkt en hoe betrouwbaar rapporteren kinderen hierover in het bijzijn van hun ouders? Wij denken dat door het geven van sociaal wenselijke antwoorden een onderrapportage plaatsvond en de percentages in werkelijkheid hoger zijn.
Uit dit onderzoek blijkt dat ook in Amsterdam kinderen al vanaf jonge leeftijd veel tijd voor de tv doorbrengen. Gezien de resultaten uit internationaal onderzoek waaruit blijkt dat dit vaak gepaard gaat met ongezond eet- en beweeggedrag, kan dit een verklaring zijn voor een gedeelte van de toename van de prevalentie van overgewicht en obesitas bij kinderen. Verder onderzoek zal meer inzicht moeten geven in een causale relatie in een Nederlandse populatie, welke mogelijk culturele verschillen vertoont met de reeds onderzochte Amerikaanse of Engelse populatie. Echter, ook in deze Nederlandse studie blijkt dat een groot percentage kinderen meer tv-kijkt dan de aanbevolen norm van de American Academy of Pediatrics.17
In internationaal onderzoek richt men zich niet alleen op de causale relatie tussen tv-kijken en overgewicht, maar wordt steeds vaker alweer een stapje verder gezet en gekeken naar de effectiviteit van het reduceren van tv-kijken als onderdeel van een preventieprogramma voor overgewicht. Een systematische review van dergelijke preventieprogramma's concludeerde zelfs dat preventieprogramma's gericht op het reduceren van inactiviteit het meest belovend lijken om overgewicht terug te dringen.22
conclusie
Op grond van de resultaten van dit onderzoek en die van een snel toenemend aantal internationale onderzoeken op dit onderwerp kan reeds voorzichtig een aantal aanbevelingen worden gedaan.
Bij kinderen met een verhoogd risico op overgewicht en kinderen met overgewicht of obesitas kan men gericht vragen naar de duur van het tv-kijken en computeren. Het aanschaffen van een tv op de eigen kamer zou nu al zo lang mogelijk moeten worden uitgesteld. Ook kan tv-kijken tijdens het eten worden ontraden.
Daarnaast is er behoefte aan onderzoek naar de causale relatie tussen tv-kijken en overgewicht in een Nederlandse populatie kinderen. Tevens lijkt onderzoek naar determinanten van tv-kijken, het motiveren van ouders en kinderen tot een beperking van het tv-kijken en het vervolgens ontwikkelen van een preventiestrategie waarin het reduceren van tv-kijken een belangrijke rol speelt, veelbelovend bij de aanpak van het volksgezondheidsprobleem van overgewicht.
Het hier beschreven onderzoek was niet mogelijk geweest zonder medewerking van de GG&GD Amsterdam en van de ouders en hun kinderen.
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Literatuur
Verhulst FC. Is televisie slecht voor kinderen?Ned Tijdschr Geneeskd1987;131:188-90.
Heide RM van der. TV-kijken en vetzucht.Ned Tijdschr Geneeskd1989;133:1146.
Hirasing RA, Fredriks AM, Buuren S van, Verloove-VanhorickSP, Wit JM. Toegenomen prevalentie van overgewicht en obesitas bijNederlandse kinderen en signalering daarvan aan de hand van internationalenormen en nieuwe referentiediagrammen.Ned Tijdschr Geneeskd2001;145:1303-8.
Robinson TN, Hammer LD, Killen JD, Kraemer HC, Wilson DM,Hayward C, et al. Does television viewing increase obesity and reducephysical activity? Cross-sectional and longitudinal analyses among adolescentgirls. Pediatrics 1993;91:273-80.
Tucker LA. The relationship of television viewing tophysical fitness and obesity. Adolescence 1986;21:797-806.
Taras HL, Sallis JF, Patterson TL, Nader PR, Nelson JA.Television's influence on children's diet and physical activity. JDev Behav Pediatr 1989;10:176-80.
Wong ND, Hei TK, Qaqundah PY, Davidson DM, Bassin SL, GoldKV. Television viewing and pediatric hypercholesterolemia. Pediat-rics1992;90(1 Pt 1):75-9.
Wolf EM. Televisiereclame moet rekening houden metkinderen. Voeding 1997;58:11-3.
Robinson TN. Television viewing and childhood obesity.Pediatr Clin North Am 2001;48:1017-25.
Crespo CJ, Smit E, Troiano RP, Bartlett SJ, Macera CA,Andersen RE. Television watching, energy intake, and obesity in US children:results from the third National health and nutrition examination survey,1988-1994. Arch Pediatr Adolesc Med 2001;155:360-5.
Berkey CS, Rockett HR, Gillman MW, Colditz GA. One-yearchanges in activity and in inactivity among 10- to 15-year-old boys andgirls: relationship to change in body mass index. Pediatrics 2003;111(4 Pt1):836-43.
Proctor MH, Moore LL, Gao D, Cupples LA, Bradlee ML, HoodMY, et al. Television viewing and change in body fat from preschool to earlyadolescence: the Framingham children's study. Int J Obes Relat MetabDisord 2003;27:827-33.
Hancox RJ, Milne BJ, Poulton R. Association between childand adolescent television viewing and adult health: a longitudinal birthcohort study. Lancet 2004;364:357-62.
Roberts DF, Foehr UG, Rideout VJ, Brodie M. Kids andmedia at the new millenium: a comprehensive national analysis ofchildren's media use. Menlo Park: The Henry J. Kaiser Family Foundation;1999.
Neppelenbroek SE, Vries M de, Greeff SC de, Timen A.Meningokokken C campagne ‘da's goed gedaan?’. Evaluatie vaneen grootschalige vaccinatiecampagne in 2002. Tijdschr Soc Geneeskd 2004;82:34-41.
GG&GD Amsterdam. Jaarverslag jeugdgezondheidszorg2002. Amsterdam: GG&GD; 2002.
American Academy of Pediatrics, Committee on PublicEducation. Children, adolescents, and television. Pediatrics2001;107:423-6.
Zeijl E, Beker M, Breedveld K, Broek A van den, Haan Jde, Herweijer L, et al. Rapportage jeugd 2002. Den Haag: Sociaal CultureelPlanbureau; 2002.
Wittebrood K, Keuzenkamp S. Rapportage jeugd 2000. DenHaag: Sociaal Cultureel Planbureau; 2000.
Zametkin AJ, Zoon CK, Klein HW, Munson S. Psychiatricaspects of child and adolescent obesity: a review of the past 10 years. J AmAcad Child Adolesc Psychiatry 2004;43:134-50.
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Statline.Voorburg/Heerlen: CBS; 2002.
Campbell K, Waters E, O'Meara S, Kelly S, SummerbellC. Interventions for preventing obesity in children Cochranereview. The Cochrane Library. Issue 2. Oxford: Update Software;2002.
Reacties