Sekseverschillen in gezondheidsbeleving

Klinische praktijk
C.M.T. Gijsbers van Wijk
A.M. Kolk
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1997;141:283-7
Abstract

Samenvatting

– Resultaten van gezondheidsonderzoek geven aan dat vrouwen meer lichamelijke klachten rapporteren dan mannen.

– Ter verklaring van deze sekseverschillen in klachten en symptomen zijn fysieke, psychische en sociale factoren geopperd.

– Uit gegevens van de Continue Morbiditeitsregistratie in huisartspraktijker. (Nijmegen) blijkt dat vrouwen in absolute zin meer ‘medisch onverklaarde’ lichamelijke klachten rapporteren aan de huisarts, maar vooral ook meer seksespecifieke (gynaecologische) en preventieve consultredenen hebben.

– Een onderzoek onder 173 gezonde huisartspatiënten liet zien dat de algehele geneigdheid om lichamelijke klachten te rapporteren (somatisatie) bij vrouwen groter is dan bij mannen.

– De hogere klachtenscore van vrouwen is te verklaren vanuit het symptoomperceptiemodel: zij hebben meer negatieve affectiviteit, selectieve aandacht voor het lichaam en minder afleiding door omgevingsinformatie, hetgeen somatisatie versterkt.

– De verschillen in gezondheidsbeleving komen dus voort uit de (seksegebonden) manier waarop vrouwen en mannen signalen van hun lichaam opmerken en interpreteren en uit de (eveneens seksegebonden) manier waarop zij tot actie overgaan (huisartsbezoek).

Auteursinformatie

Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Psychologie, vakgroep Klinische Psychologie, Roetersstraat 15, 1018 WB Amsterdam.

Mw.dr.C.M.T.Gijsbers van Wijk, arts-psycholoog; mw.dr.A.M.Kolk, psycholoog.

Contact mw.dr.C.M.T.Gijsbers van Wijk

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Almere, februari 1997,

Met plezier heb ik het artikel van Gijsbers van Wijk en Kolk gelezen (1997;283-7). De auteurs betogen dat vrouwen hun gezondheid als slechter percipiëren dan mannen. De arbeidsongeschiktheidscijfers doen vermoeden dat vrouwen bovendien ook eerder dan mannen beperkingen in activiteiten ervaren. Ter illustratie daarvan het volgende.

Onder meer als gevolg van de vergrijzing van de beroepsbevolking stijgt het aantal arbeidsongeschikten weer sinds oktober 1996. Vrouwen hebben daarin een relatief groot aandeel. Dit heeft twee oorzaken. De laatste jaren zijn vrouwen meer aan het arbeidsproces gaan deelnemen, waardoor de populatie ‘at risk’ is toegenomen. Maar bovendien hebben vrouwen een hoger arbeidsongeschiktheidsrisico dan mannen. Dat verschil is nogal imponerend. In 1996 was 50% van alle nieuwe arbeidsongeschikten vrouw, terwijl vrouwen maar 38% van de verzekerde beroepsbevolking uitmaken. Het arbeidsongeschiktheidsrisico bedroeg in 1996 1% voor mannen en 1,5% voor vrouwen. Tot de leeftijd van 40 jaar was het verschil nog groter: 0,5% voor mannen tegen 1,2% voor vrouwen. Dat betekent dat het arbeidsongeschiktheidsrisico van vrouwen tot de middelbare leeftijd 2,4 maal zo groot is als dat van mannen.

Een deel van de achtergronden is vermoedelijk van sociaal-economische aard. Vrouwen zijn vooral werkzaam in de gezondheidszorg en de dienstensector. Deze bedrijfstakken kennen een hoog arbeidsongeschiktheidsrisico. Vrouwen werken vaker in lagere functies, waarvoor hetzelfde geldt. Mogelijk speelt de dubbele belasting in huishouden en werk een rol. Bij ziekteverzuim is de kans op werkhervatting voor vrouwen kleiner dan voor mannen, zodat relatief veel vrouwen een beroep doen op de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Opvallend is dat vrouwen vaker dan mannen arbeidsongeschikt worden wegens psychische klachten. Arbeidsongeschiktheid wegens ziektebeelden als het chronische-moeheidsyndroom en fibromyalgie komt overwegend bij vrouwen voor. Dit is een aanwijzing dat de door de auteurs gesignaleerde verschillen in perceptie van de eigen gezondheid ook voorkomen bij het arbeidsongeschikt worden.

De auteurs maken aannemelijk dat somatisatie een rol speelt. Zij betogen dat dit artsen niet van de plicht ontslaat klachten serieus te onderzoeken, omdat er sprake kan zijn van een somatische of een psychische ziekte. Onbedoeld wekt dit het misverstand dat chronische gezondheidsklachten waarvoor geen duidelijke oorzaak gevonden wordt als ‘geen ziekte of gebrek’ dan wel als aggravatie of simulatie terzijde gelegd kunnen worden.

De literatuur over somatisatie beveelt aan klachten altijd serieus te nemen, dit in combinatie met een activerende en planmatige aanpak, oog voor de betekenis van de klacht en het aanspreken van patiënten op wat zij nog wél kunnen. Dit zijn voornamelijk empirische opvattingen. Een boeiende vraag blijft in hoeverre de interactie met de omgeving – waaronder gezondheidszorg en sociale verzekeringen – bijdraagt aan de perceptie van bepaalde klachten en beperkingen en vooral aan het voortduren daarvan.

S. Knepper