Roken en zwangerschap, een verwaarloosd gezondheidsprobleem

Opinie
P.E. Treffers
W.J. van der Velde
J.H.J. Copius Peereboom-Stegeman
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:1796-8

Zie ook het artikel op bl. 1809.

Ongeveer de helft van de Nederlandse zwangeren rookt.12 Sinds Simpson en Linda in 1957 voor het eerst een verband vonden tussen het geboortegewicht van het kind en het rookgedrag van de moeder,3 is die relatie in veel onderzoekingen bevestigd, ook in Nederland.12 Algemeen is bekend dat het gemiddelde geboortegewicht bij kinderen van rokende moeders circa 200 gram lager is dan bij kinderen van niet-rokende moeders. Op een gemiddeld à terme geboortegewicht van ruim 3400 gram bij alle kinderen lijkt dat niet indrukwekkend, en er zijn dan ook zwangeren die opzettelijk roken met de bedoeling een kleiner kind en daardoor een gemakkelijkere bevalling te krijgen. De problematiek is echter veel ingewikkelder. Bij rokende moeders is het percentage kinderen met een laag geboortegewicht (4 het percentage ernstig in groei vertraagde kinderen (de lagere percentielgroepen van de geboortegewichtscurve) is eveneens twee…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Verloskunde en Gynaecologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Prof.dr.P.E.Treffers, gynaecoloog.

Slotervaartziekenhuis, afd. Verloskunde en Gynaecologie, Amsterdam.

Dr.W.J.van der Velde, gynaecoloog.

Katholieke Universiteit, vakgroep Toxicologie, Nijmegen.

Dr.J.H.J.Copius Peereboom-Stegeman, toxicoloog.

Contact prof.dr.P.E.Treffers

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

P.E.
Treffers

Amsterdam, januari 1988,

In ons commentaar wezen wij erop dat nog niet geheel is opgehelderd hoe de invloed van het roken op het geboortegewicht van het kind tot stand komt. Hypoxie als gevolg van het CO-gehalte van sigaretterook leek ons als oorzaak onwaarschijnlijk, om redenen in ons commentaar genoemd. Knol en Colombijn wezen in hun ingezonden brief op het feit dat het foetale Hb een 2 maal zo grote affiniteit heeft voor CO als volwassenen-Hb; als zwangeren roken, kan het HbF-CO bij het kind oplopen tot 12,6% van het totale HbF.

Wij antwoordden dat uitschakeling van een deel van het HbF voor de zuurstoftransportfunctie door CO uiteraard nadelig is, maar dat toch niet goed valt in te zien hoe daardoor de groei van de foetus zou worden vertraagd. Wij stelden daarbij dat ‘een in zekere zin vergelijkbare situatie zich voordoet bij rhesussensibilisatie, waarbij een deel van de foetale erytrocyten door afbraak wegvalt; foetale groeivertraging treedt daarbij niet op’.

Over vergelijkbaarheid van percentages is door ons niet gesproken; wij begrijpen niet waarom ons dit door Zwart wordt verweten. De overigens interessante beschouwingen van Zwart leiden ook niet tot de beantwoording van de vraag waarover de discussie ging: wat is de pathogenese van foetale groeivertraging bij rokende zwangeren.

P.E. Treffers
W.J. van der Velde
J.H.J. Copius Peereboom-Stegeman