Q-koorts in Nederland: 2008 en verwachting voor 2009

Klinische praktijk
Jim E. van Steenbergen
Hendrik Jan Roest
Clementine J. Wijkmans
Yvonne van Duijnhoven
Piet Vellema
Olaf Stenvers
Ton Oomen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:A370
Abstract
Download PDF

Samenvatting

  • In 2007 en 2008 deed zich in Nederland een epidemie van Q-koorts voor met resp. 196 en 906 bevestigde ziektegevallen, vooral in het zuidoosten van het land. De afgelopen jaren rapporteerden 22 melkgeitenhouderijen verschijnselen van Q-koorts, namelijk abortus. 

  • In 2008 heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een aantal maatregelen genomen om de transmissie van geiten naar de mens te beperken: Q-koorts werd een meldingsplichtige ziekte, hygiënische regels werden gesteld aan de mestverwerking en vrijwillige vaccinatie van melkgeiten werd aangeboden.

  • Per 2 februari 2009 werden uitgebreidere maatregelen getroffen, met verplichte vaccinatie van alle melkgeiten en -schapen in een straal van 45 km rond Uden en in heel Noord-Brabant, verplichte hygiënische voorzorgen voor alle melkgeiten en -schapenkudden in heel het land, controle van knaagdieren, behandeling van mest, en mens-geitcontact.

  • De transmissiehypothese concentreert zich op aerogene overdracht, vooral bij droog en warm weer.

  • In 2009 worden nieuwe ziektegevallen bij de mens verwacht in dezelfde en de omliggende streken. In heel het land dient men alert te zijn in eerste- en tweedelijnsgezondheidszorginstellingen. De GGD’s zijn goed geïnformeerd over de lokale Q-koortssituatie, zowel wat de dieren als de mensen betreft en zijn verantwoordelijk voor de communicatie met de behandelaars in de regio.

artikel

In 2007 deed zich een epidemie voor van Q-koorts bij de mens.1 De oorzakelijke verwekker is Coxiella burnetii. In dezelfde regio waren eerder melkgeitenbedrijven met abortus door Q-koorts. Omdat bij abortus van geiten miljarden coxiella’s vrijkomen, is een oorzakelijk verband aannemelijk. In mei 2008 nam het aantal Q-koortsmeldingen weer sterk toe. Ondanks het ontbreken van causaal bewijs, werden in juni 2008 maatregelen bij melkgeitenbedrijven getroffen, bestaande uit een meldingsplicht en daaraan gekoppeld een uitrijverbod voor mest. In oktober 2008 is een beperkte vaccinatiecampagne onder nog niet-drachtige melkgeiten en melkschapen gestart. Afgelopen januari zijn de bestrijdingsmaatregelen verder uitgebreid met verplichte vaccinatie en hygiënemaatregelen op melkgeitenbedrijven in een groter gebied dan voorheen.

In dit artikel beschrijven wij het verloop van de epidemie, het onderzoek, de maatregelen en de verwachting van het beloop in 2009. Q-koorts is, met name in het zuidoosten van Nederland, een nieuwe aandoening met belangrijke consequenties voor diagnostiek en therapie.

Verspreiding van Q-koorts bij mensen

In de klinische les elders in dit tijdschriftnummer beschrijven Delsing et al. de diagnostiek, het klinische beeld en de behandeling van Q-koorts bij de mens.2 Tot 2007 werden er jaarlijks in heel Nederland 10 à 20 ziektegevallen gemeld. In 2007 waren dat er echter 191; deze waren vooral afkomstig uit de provincie Noord-Brabant, met een epicentrum in Herpen. In toen uitgevoerd patiënt-controleonderzoek werden als risicofactoren aangewezen: contact met mest, hooi en stro en roken.3 Bij 16% van de zwangeren in dit hoogrisicogebied werd een acute infectie aangetoond.4 Ook werd een toename van ziekenhuisopnames voor pneumonieën in Ziekenhuis Bernhoven in Oss retrospectief op het conto van Q-koorts geschreven.5

In april 2008 begon Q-koorts met een cluster gerelateerd aan een koppeltje knuffelschapen. Hierna volgden tientallen ziektegevallen in een uitgestrekter gebied dan in 2007. In 2008 werden in totaal 998 patiënten bevestigd (van wie 906 met een bekende eerste ziektedag) en was de grootste gedocumenteerde epidemie ter wereld een feit (figuur 1).

Figuur 1

De vrouw-manratio bij deze epidemie was 1:1,7 en de leeftijd van de patiënten varieerde van 7-87 jaar (mediaan: 51). Het percentage ziekenhuisopnames lag in 2007 duidelijk hoger dan in 2008, namelijk 40 versus 20, waarschijnlijk mede doordat de diagnose sneller en frequenter werd gesteld door de toegenomen alertheid bij behandelaars in de regio.

Klinisch beeld en verspreiding bij dieren

Het voornaamste symptoom van Q-koorts bij geiten is abortus in de laatste periode van de dracht (www.knmvd.nl).6 Bij schapen treedt vroeggeboorte minder vaak op en bij runderen lijkt het voornaamste klinische probleem een verminderde fertiliteit. Uit serologisch onderzoek naar de aanwezigheid van antistoffen in koemelk blijkt dat het agens verspreid over heel Nederland op meer dan 50% van de melkveebedrijven voorkomt (bron: Gezondheidsdienst voor Dieren in Deventer, Peter Franken, dierenarts-specialist grote herkauwers). De seroprevalentie bij geiten en schapen is respectievelijk 10 en 3% (bron: Gezondheidsdienst voor Dieren in Deventer, Piet Vellema, dierenarts-specialist kleine herkauwers). Pas sinds 2005 zijn abortusgevallen, die zich vooral voordeden bij melkgeiten in Noord-Brabant, toegeschreven aan Q-koorts (tabel).7

Figuur 2

Retrospectief is aangetoond dat C. burnetii ook in 2001 veroorzaker was van abortus op een melkgeitenbedrijf; dit gebeurde met immuunhistochemisch onderzoek op bewaard gebleven placentamateriaal. Waardoor klinische symptomen de laatste jaren juist in Noord-Brabant bij geiten optreden, is niet duidelijk. Het aangedane gebied heeft met 38,1 dieren/km2 de hoogste dichtheid van geiten, in het bijzonder melkgeiten, in Nederland. Melkgeitenhouderijen met bekende Q-koortsproblemen komen qua ligging overeen met het gebied waar de humane ziektegevallen zich hebben voorgedaan (figuur 2).

Figuur 3

Werkhypothese over de transmissie van Q-koorts

C. burnetii heeft vele dierreservoirs met verschillende transmissieroutes naar de mens. Landbouwhuisdieren gelden als voornaamste bron voor de mens en voor koppelgenoten (dieren in dezelfde groep). Internationaal wordt ruim de helft van de gedocumenteerde epidemieën toegeschreven aan schapen en spelen geiten een minder prominente rol. De bijdrage van katten en wilde herkauwers lijkt beperkt, terwijl de bijdrage van kleine knaagdieren en stro nog onduidelijk is.

In Nederland worden melkgeiten gehouden in potstallen (figuur 3). Dit zijn open stallen, met een betonnen bodem, waarin de dieren op stro lopen. Daarin accumuleert de mest, inclusief niet gevonden placenta’s en eventuele vruchten na abortus. De stal wordt gemiddeld drie keer per jaar uitgemest.

Figuur 4

Transmissie van C. burnetii kan direct, aerogeen en indirect plaatsvinden.

Direct wil zeggen: door direct contact met dieren en hun excreta. Dit is de belangrijkste overdrachtsvorm voor beroepsgebonden infecties. Directe overdracht van mens op mens is slechts in uitzonderlijke situaties beschreven.

Aerogeen. De meest voorkomende transmissie verloopt via inhalatie van besmette aerosolen. Bij abortus van herkauwers komen via de placenta, vruchtvliezen en het vruchtwater zeer grote aantallen C. burnetii in de omgeving vrij: een geïnfecteerde geitenplacenta bevat 1011-1012 coxiella’s. Bij een voldragen geboorte is de uitscheiding minder. Ook via de melk, feces en urine kunnen coxiella’s vrijkomen. C. burnetii overleeft lang in stof. Met stof en door aerosolvorming kan de bacterie onder gunstige weersomstandigheden, dat wil zeggen droog en warm weer, door de wind over grote afstand worden getransporteerd. In de verre omgeving kunnen dan mensen besmet raken. Aerogene transmissie lijkt in Nederland het belangrijkst te zijn.3

Indirect. De indirecte route verloopt via het nuttigen van besmet voedsel, zoals ongepasteuriseerde melk, of via overdracht door teken. Deze route lijkt in Nederland verwaarloosbaar. Figuur 4 geeft het scala aan transmissieroutes in een model weer, om een beeld te geven van de hypothese over de meest relevante routes voor Nederland (in rood), en om aangrijpingspunten van onderzoek en maatregelen inzichtelijk te maken.

Figuur 5

Onderzoek

Het actuele onderzoek naar Q-koorts gebeurt in nauwe samenwerking tussen humane en veterinaire deskundigen. Zowel in de algemene bevolking, bij zwangeren en veehouders, als bij geiten, schapen, runderen en hun melk wordt de prevalentie van Coxiella-besmetting gemeten. Om de maatregelen betreffende mensen en dieren te ondersteunen vindt onderzoek plaats naar risicofactoren: demografische, geografische, gedragsmatige en risicofactoren die samenhangen met de bedrijfsvoering. Speciale aandacht gaat uit naar de overleving van Coxiella in potstalmest, stof en naar de aerogene verspreiding. Tevens vindt onderzoek plaats naar vaccineffectiviteit bij geiten. Veterinair onderzoek is gestart naar de ontwikkeling van de afweer tegen C. burnetii en de mate van uitscheiding bij drachtige en niet-drachtige geiten. Tenslotte worden de laboratoriumdiagnostiek en typering humaan en veterinair verder ontwikkeld en op elkaar afgestemd, voor bronopsporing en identificatie van clusters.

Aan de zorgkant brengt men de kosten en de ziektelast van de epidemieën in 2007 en 2008 in kaart en is er onderzoek gestart naar het optreden van chronische infecties en complicaties bij bekende Q-koortspatiënten. Ook de effecten van infectie op de zwangerschapsuitkomst worden nader onderzocht.

Veterinaire maatregelen

Vanaf 12 juni 2008 geldt een meldingsplicht voor Q-koorts bij melkgeiten en -schapen. De meldingsplicht geldt voor grotere bedrijven (≥ 100 dieren) als meer dan 5% van de drachtige dieren een abortus krijgt en bij kleine bedrijven (

In oktober 2008 is een vrijwillige vaccinatiecampagne gestart bij professionele melkgeiten en -schapenbedrijven en bedrijven met deze dieren en een publieksfunctie in een 45 km-zone rond het epicentrum Uden. Op basis van de verspreiding in 2008 bij mens en dier is per 2 februari 2009 vaccinatie verplicht in hetzelfde gebied met uitbreiding tot heel Noord-Brabant (www.tinyurl.com/aw6pj8). Tegelijkertijd heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een hygiënebeleid afgekondigd voor alle melkgeiten- en melkschapenbedrijven in het land, gericht op het terugdringen van aerosolisatie van Coxiella-bevattend stof. Formeel is het houden van meer dan 50 melkgeiten in Nederland nu verboden, tenzij de geitenhouder in zijn bedrijfsvoering alle maatregelen volgt: knaagdierreductie, mest bevochtigen alvorens deze uit te scheppen, mest afgedekt bewaren en alleen uitrijden onder aanvaardbare weersomstandigheden, dat wil zeggen wanneer het rustig/windstil is en niet droog (www.tinyurl.com/aw6pj8).

Beleid voor publieke gezondheidszorg

Er zijn weinig onderzoeksgegevens, maar de beperkte literatuur suggereert bij de mens een verhoogd risico op spontane abortus, intra-uteriene vruchtdood, prematuriteit en dysmaturiteit bij onbehandelde Q-koorts tijdens de zwangerschap.8 In 2007 werd daarom screening aangeboden aan alle vrouwen uit het dorp Herpen die in de periode 1 maart tot 1 augustus bij de verloskundige of gynaecoloog bekend waren wegens een zwangerschap of miskraam. Van de 19 onderzochte vrouwen hadden 3 (16%) serologische aanwijzingen voor een recente infectie. Na internationale consultatie adviseerde de Gezondheidsraad negatief over zwangerenscreening.9 Er is namelijk onvoldoende bewijs over de negatieve gevolgen van infectie, over het effect en de bijwerkingen bij moeder en kind van de zeer langdurige behandeling met trimethoprim-sulfamethoxazol die nodig is voor eradicatie van de bacterie, en over de serologische methode van screenen.

De Gezondheidsraad adviseerde ook negatief over het uitsluiten van bloeddonoren. Overdracht is slechts 1 maal beschreven en ook hier geldt dat een betrouwbare screeningstest ontbreekt.9 Sanquin zal in 2009 de epidemie nauwgezet volgen en houdt de optie open om toch donoren uit een epidemisch gebied uit te sluiten of een zodanige screeningstest te ontwikkelen dat de bloedveiligheid gewaarborgd kan blijven.

Na een melding van Q-koorts bij de mens verricht de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) samen met de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) brononderzoek. Na een melding bij de VWA informeert de GGD de artsen in de regio extra alert te zijn.

Verwachting voor 2009

De maatregelen die in 2008 zijn genomen bieden geen garantie dat zich in 2009 niet opnieuw verschijnselen bij geiten of een epidemie bij mensen zullen voordoen. De precieze omvang van een eventuele epidemie wat betreft de geografische verspreiding en het aantal geïnfecteerden laat zich niet voorspellen. De weersomstandigheden spelen een rol: de eerste ziektegevallen zijn te verwachten 2 tot 6 weken na een warme en droge periode tijdens en na de lammerperiode, die al begint in december, maar vooral in maart, april en mei valt. Mogelijk zal het gebied opnieuw groter zijn dan in 2008. Het is evenmin uitgesloten dat er, mede ten gevolge van de weersomstandigheden en de maatregelen, in 2009 minder gevallen zullen optreden.

De GGD Hart voor Brabant heeft in de afgelopen 2 jaar artsen (huisartsen, microbiologen, longartsen, internisten, cardiologen en kinderartsen), verloskundigen en dierenartsen in de regio diverse malen per brief geïnformeerd over de situatie en heeft hun verzocht om verdachte situaties te melden bij de GGD (www.ggdhvb.nl/Informatievoor/Huisartsen/infectieziekten/Q-koorts.html).6 In 2009 moeten artsen, verloskundigen en dierenartsen in een groter gebied alert zijn op Q-koorts. De GGD Hart voor Brabant assisteert de GGD's in de aangrenzende gebieden bij de informatieverstrekking aan deze beroepsgroepen.

Conclusie

In Nederland lijkt Q-koorts bij de mens beperkt tot gebieden waar geiten klinische problemen hebben. De veterinaire en humane sector geven inmiddels informatie snel aan elkaar door. Als er in een bedrijf meerdere dieren een abortus hebben, moeten geiten- en schapenhouders dat melden aan de VWA. De VWA informeert het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Als dierenartsen klinische beelden herkennen, melden zij dat aan de VWA. Met ingang van de nieuwe Wet Publieke Gezondheid zijn artsen én laboratoria verplicht Q-koorts te melden aan de GGD (www.minvws.nl/dossiers/infectieziekten/wet-publieke-gezondheid). Het rechtstreeks informeren van de GGD bevordert de snelheid van bestrijding, omdat de GGD artsen en burgers in de betreffende regio kan waarschuwen. De GGD informeert de VWA en geeft de melding door aan het CIb. Het CIb adviseert, in overleg met de VWA, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en van LNV.

In 2009 zal mogelijk niet alleen in Noord-Brabant, maar ook in omliggende provincies Q-koorts voorkomen. De afdeling Infectieziektebestrijding van de GGD’s beschikt over actuele informatie over de situatie in de regio.

Leerpunten

  • Q-koorts wordt veroorzaakt door Coxiella burnetii. De ziekte leidt tot abortus bij schapen en geiten en kan bij de mens een griepachtig beeld veroorzaken, eventueel met hevige hoofdpijn en droge koorts en leidt bij 20% van de infecties tot een ernstige pneumonie of hepatitis.

  • De ziekte wordt op de mens overgedragen door bacteriën die vrijkomen bij de abortus.

  • De eerste ziektegevallen van Q-koorts in 2009 zijn te verwachten 2 tot 6 weken na een warme en droge periode tijdens en na de lammerperiode van geiten, die al begint in december, maar vooral plaatsvindt in maart, april en mei.

Literatuur
  1. Van Steenbergen JE, Morroy G, Groot CAR, Ruikes FGH, Marcelis JH, Speelman P. Een uitbraak van Q-koorts in Nederland - mogelijk verband met geiten. Ned Tijdschr Geneeskd. 2007;151:1998-2003.

  2. Delsing CE, Bleeker-Rovers CP, Nabuurs-Franssen M, Sprong T, van der Ven AJ, Kullberg BJ. Q-koorts, een potentieel ernstige ziekte. Ned Tijdschr Geneeskd. 2009;153:A112.

  3. Karagiannis I, Schimmer B, van Lier A, Timen A, Schneeberger P, van Rotterdam B, et al. Investigation of a Q fever outbreak in a rural area of the Netherlands. Epidemiol Infect. [ter perse].

  4. Schimmer B, Morroy G. Wijkmans C. Q-koorts uitbraak 2007. Den Bosch: GGD Hart voor Brabant; 2007.

  5. Nabuurs-Franssen MH, Weers-Pothoff G, Groot CAR, Besselink R, Schneenberger P, Morroy G, et al. Q fever outbreak in southeastern Netherlands. Clin Mycrobiol Infect. 2008;14(S7):S54.

  6. Wouda W, Dercksen DP. Abortus en doodgeboorte op melkgeitenbedrijven ten gevolge van Coxiella burnetii. Tijdschrift voor Diergeneeskunde. 2007;132:908-11.

  7. Vellema P, Bartels C, Moll L, van Steenbergen JE, Schimmer B. Briefrapport Q-fever op 13 melkgeitenbedrijven. Deventer: Gezondheidsdienst voor Dieren; 2008.

  8. Carcopino X, Raoult D, Bretelle F, Boubli L, Stein A. Managing Q fever during pregnancy: the benefits of long-term cotrimoxazole therapy. Clin Infect Dis. 2007;45:548-55.

  9. Briefadvies Bijeenkomst over Q-koorts in Nederland. Publicatienr. 2008/28. Den Haag: Gezondheidsraad; 2008.

Auteursinformatie

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Centrum Infectieziektebestrijding, Bilthoven.

Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding: dr. J.E. van Steenbergen, arts Maatschappij en Gezondheid en epidemioloog; T. Oomen, beleidsmedewerker.

Laboratorium voor Zoönosen en Omgevingsmicrobiologie: dr. Y. van Duijnhoven, epidemioloog.

Wageningen Universiteit en Researchcentrum, Centraal Veterinair Instituut, cluster Algemene Bacteriologie en Visziekten, divisie Bacteriologie & TSE’s, Lelystad.

Drs. H.J. Roest, dierenarts.

GGD Hart voor Brabant, ’s-Hertogenbosch.

Drs. C.J. Wijkmans, arts Maatschappij en Gezondheid.

Gezondheidsdienst voor Dieren, Deventer.

Dr. P. Vellema, dierenarts.

Voedsel en Waren Autoriteit, Den Haag.

Dr. O. Stenvers, dierenarts.

Contact T. Oomen (ton.oomen@rivm.nl)

Verantwoording

Ter voorbereiding van de bestrijding van Q-koorts in 2009 werd een deskundigenberaad gehouden, waarin naast de auteurs zitting hadden: Lothar Züchner (VWA), Mirjam Nielen (Faculteit Diergeneeskunde Utrecht), Christianne Bruschke en Wim Pelgrim (ministerie LNV), Marleen Kraaij- Dirkzwager (ministerie VWS), Toon van Hoof (Land en Tuinbouw Organisatie, LTO), Wim van der Hoek en Roel Coutinho (CIb-RIVM).
Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Aanvaard op 19 februari 2009

Ook interessant

Reacties