Psychotraumata en morbiditeit; oorzaken en gevolgen

Klinische praktijk
W.J. Schudel
L. Pepplinkhuizen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:1594-8

Zie ook de artikelen op bl. 1580, 1581, en 1586.

Oorzaken en (oorzakelijke) verbanden

Pathogenetisch onderzoek houdt zich bezig met het opsporen van factoren die een bepaalde ziekte of stoornis veroorzaken. Het zoekt derhalve naar causale (oorzakelijke) verbanden tussen potentieel schadelijke invloeden en pathologische gevolgen. Als regel gebeurt dit door middel van een retrospectieve analyse; dit is de dagelijkse praktijk van iedere clinicus. Daarnaast geschiedt prospectief onderzoek, bijvoorbeeld in experimentele studies en follow-up-onderzoek.

Het begrip causaliteit kan op verschillende manieren worden gedefinieerd, ruim of meer beperkt. Een ruime definitie vinden wij bij Goodwin en Guze. Zij stellen dat een oorzaak (cause ofwel causa) iedere gebeurtenis kan zijn die het aannemelijker maakt dat een daaropvolgende gebeurtenis zich zal voordoen. Zij onderscheiden drie categorieën oorzaken:1

1. Noodzakelijke en voldoende oorzaken: oorzaak en gevolg zijn volgens een ‘alles-of-niets’-wet met elkaar verbonden (bijvoorbeeld het enzymdefect bij fenylketonurie).

2. Noodzakelijke, maar onvoldoende oorzaken

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, Instituut Psychiatrie, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam en Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, afd. Psychiatrie, Rotterdam.

Prof.dr.W.J.Schudel en prof.dr.L.Pepplinkhuizen, psychiaters.

Contact prof.dr.W.J.Schudel

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

In de geneeskunde wordt men regelmatig geconfronteerd met complexe – op eerste gezicht onwaarschijnlijk lijkende – oorzakelijke samenhangen. Het is daarom verheugend dat de collegae Schudel en Pepplinkhuizen een uiteenzetting over psychotraumata en causaliteit geven (1989;1594-8). Zij concluderen dat bij posttraumatische aandoeningen een causaal verband redelijkerwijs slechts dán kan worden vastgesteld, indien een deel van de (typische) symptomen zich reeds binnen enkele jaren na de inwerking van het (oorlogs)trauma heeft voorgedaan. Daarmee handhaven zij hun eerder geformuleerde mening, opgenomen in het rapport van de ‘Commissie voor de Vereenvoudiging en Coördinatie van de Wetten voor Oorlogsgetroffenen’.1 Deze mening is in tegenspraak met de praktijkervaring van vele clinici, die zelf oorlogsgetroffenen hebben behandeld.2De literatuurstudie lokte dan ook heftige kritiek uit (1989;1616). Uit hun literatuurstudie bleek dat resultaten van gericht en verantwoord onderzoek naar deze vraag in 1987 niet beschikbaar waren.1 Zij hebben vervolgens een hypothese opgesteld, die als conclusie werd gepresenteerd.

In hun beschouwing over causaliteit wordt het afwijzen van causaal verband indien de symptomen pas vele jaren na de oorlog ontstaan, voornamelijk gebaseerd op de stelling: ‘Invloeden die langere tijd tevoren werkzaam waren, worden veeleer beschouwd als predisponerend of integratie-verzwakkend’. Deze stelling vormt de zwakste schakel in het overigens heldere betoog. Vrijwel niemand zal een causaal verband tussen een in de jeugd opgelopen tuberculose en een tientallen jaren later uitbrekende tuberculeuze ontsteking durven ontkennen. Er is casuïstiek gepubliceerd, waaruit af te leiden is dat een posttraumatische stress-stoornis zich pas vele jaren na een traumatische ervaring kan manifesteren.3-7

Bij een lopend onderzoek van 147 Nederlandse ex-verzetsdeelnemers, geboren tussen 1920 en 1926, werden het begin en het beloop van posttraumatische klachten nauwkeurig nagevraagd (tabel).8

W.
op den Velde

Amsterdam, augustus 1989,

Tevens werd een inventarisatie gemaakt van belastende levenservaringen en niet met de oorlog verband houdende psychotraumata. Slechts bij twee onderzochte personen werd het begin van de verlate posttraumatische stress-stoornis voorafgegaan door een niet met de oorlog verband houdende traumatische ervaring. Hieruit blijkt dat de hypothese van Schudel en Pepplinkhuizen moet worden verworpen. De klinische realiteit is soms strijdig met opvattingen die ‘face-validity’ bezitten.

W. op den Velde
Literatuur
  1. Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. Rapport van de Commissie voor de Vereenvoudiging en Coördinatie van de Wetten voor Oorlogsgetroffenen. 's-Gravenhage: Staatsdrukkerij, 1987.

  2. Dane J, Mourits HAA, Vos N, red. Verslag van de studieconferentie ‘Medische causaliteit bij oorlogsgetroffenen 1940-1945’, gehouden op 2 mei 1987. Utrecht: Stichting Informatie- en Coördinatieorgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen (ICODO), 1987.

  3. Dijke C van, Zilberg NJ, McKinnon JA. Post-traumatic stress disorder: a thirty year delay in World War II veterans. Am J Psychiatry 1985; 142: 1070-3.

  4. Richmond JS, Beck JC. Posttraumatic stress disorder in a World War II veteran. Am J Psychiatry 1986; 143: 1485-6.

  5. Nyman GW. Posttraumatic stress disorders: delayed for a decade. Maryland Med J 1986; 35: 98.

  6. Pary R, Turns DM, Tobias CR. A case of delayed recognition of posttraumatic stress disorder. Am J Psychiatry 1986; 143: 941.

  7. Kolk BA van der, Kadish W. Amnesia, dissociation, and the return of the repressed. In: Kolk BA van der, ed. Psychological trauma. Washington: American Psychiatric Press, 1987: 173-90.

  8. Op den Velde W, Falger PRJ, Hovens JE, et al. PTSD in Dutch resistance veterans from World War II. In: Wilson JP, Rafael B, eds. International handbook of traumatic stress syndromes. New York: Plenum Press, 1990.

Rotterdam, september 1989,

Het is teleurstellend, dat Op den Velde in zijn reactie blijk geeft de essentie van onze uiteenzetting niet te hebben begrepen. Naar onze mening spreekt uit zijn ingezonden brief de door Rooijmans als ‘Amerikaans’ gekarakteriseerde benaderingswijze.1 Zelfs het voorbeeld van de tuberculose is ongelukkig; immers de besmetting met Mycobacterium tuberculosis is te beschouwen als een ‘noodzakelijke, maar onvoldoende oorzaak’ voor het veel later optreden van tuberculose (1989;

W.J. Schudel
L. Pepplinkhuizen

Rotterdam, september 1989,

1594-8). Vele andere op de afweer inwerkende factoren bepalen het al dan niet uitbreken van de ziekte.

De door Op den Velde aangedragen casuïstiek bevestigt, dat het hier enkele uitzonderlijke gevallen betreft, die door hun zeldzaamheidswaarde in de internationale literatuur terechtkwamen. Verder merken wij op, dat bij nauwgezette bestudering van deze casuïstiek wederom het ‘Amerikaanse’ causaliteitsbegrip prevaleert.1 Het eigen gepresenteerde onderzoek van Op den Velde blijkt te berusten op anamnestische mededelingen van onderzochte patiënten, terwijl geen melding wordt gemaakt of deze gegevens ondersteund worden door een heteroanamnese, een psychiatrisch onderzoek en klinisch-psychologisch testonderzoek. Tenslotte wijzen wij erop dat ook nu weer wordt voorbijgegaan aan de oorspronkelijke, ons voorgelegde, vraagstelling.

W.J. Schudel
L. Pepplinkhuizen
Literatuur
  1. Rooijmans HGM. Oorlogsleed en psychische stoornis. [LITREF JAARGANG="1989" PAGINA="1580-1"]Ned Tijdschr Geneeskd 1989; 133: 1580-1.[/LITREF]